Helpman, 27 April 1941

Een preek over 2 Kor. 4:11-15

Gemeente van onze Here Jezus Christus.

Wij hebben het leven niet gekregen om het voor ons zelf te behouden. Het heeft zijn bestemming hierin, dat wij met ons leven het leven van anderen dienen en zegenen. Anderen hebben recht op ons leven. Op ons hele bestaan wordt door dat recht, dat anderen op ons uitoefenen beslag gelegd.

Daarin ligt opgesloten. dat het leven van de wereld het leven van de tegenwoordige mensheid of dat van de komende geslachten ook recht heeft op onze dood. Als het offer van ons leven geëist wordt, dan moeten wij ook met onze dood het leven van anderen dienen en tot zegen zijn. Zo moeten wij ons geven, als het offer wordt gevraagd.

Dat kan echter ook worden omgekeerd. Wij hoeven het offer van ons leven niet te brengen, als daardoor niet het leven van anderen wordt gered en gezegend. Wij kunnen niet offeren, als wij niet op die zegen hopen. Alleen in dienst van het leven kan een mens zich offeren in de dood. Dan is er een zich wijden aan het leven van de mensheid, van het volk of van het nageslacht. Er is geen andere grond voor het offer van eigen leven aan te wijzen dan alleen deze, dat in dat sterven het leven wordt gezegend. Zo kan alleen het leven van anderen ons er toe brengen het onze te offeren in de dood.

Wanneer ik zo spreek over een sterven in dienst van het leven, dan werpt u mij misschien tegen, dat ik op deze manier heel algemeen en weinig christelijk en een tikje humanistisch over het offer van het leven spreek. Van sterven in dienst van het leven hoor je immers ook op een afgodische manier spreken door hen, die het geloof in de Here Jezus Christus verwerpen. Hoe kan ik dan in de dienst van het Woord spreken van een sterven in dienst van het leven?

Heel anders wordt het tot nu toe gesprokene wanneer de vraag wordt gesteld: wat is dan dat leven in welke dienst wij gesteld zijn? Wat is dat leven, dat ook recht heeft op onze dood ? Daarop is toch maar één antwoord mogelijk: alleen het leven, dat door de opstanding van Jezus Christus gewekt wordt is waard om met het offer van ons leven gediend te worden.

Niemand kan het offer van zijn leven brengen, alleen, opdat het leven van de naaste wordt verlengd, het volk in stand blijft en het nageslacht een plaats zal vinden in de wereld. Leven op zichzelf is immers een gestadige dood. Ook het leven van een volk, van een samenleving, van een mensengroep is zonder Christus een gestadige dood. Het offer van het leven kan slechts gebracht worden met de bedoeling, dat Christus Zich openbare in het leven dat gespaard en behouden werd. Alleen in de hoop, dat het leven van de opstanding doorbreekt in het leven van de mensheid, het volk en het nageslacht, kan het eigen leven geofferd worden in de dood. De zegen, die met zulk een vrijwillig sterven in het oog gevat wordt, kan alleen Jezus Christus zijn.

Zo is er een sterven in dienst van het leven, dat door Jezus Christus wordt gewekt. Dat is immers de zin van de woorden, die Jezus tot de Zijnen sprak in de nacht van het lijden: Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden. Zo kan alleen in een zien op Christus en Zijn genade waarlijk gesproken worden van een sterven in dienst van het leven.

Ik bedien u deze morgen het Woord van God aangaande het offer van het leven in dienst van het leven van de opstanding en ik spreek hier eerst van de overgave van het leven in het offer, dan van het leven van Jezus, dat daarin wordt geopenbaard, daarna van het leven, dat in het offer wordt gediend en tenslotte van de vrucht, die het offer in de toekomst dragen zal.

Broeders en Zusters, in deze tekst wordt het hoofdonderwerp van de tweede brief aan de Korinthiërs aangeraakt. In deze brief schrijft Paulus over zijn ambt als apostel. De Korinthiërs hadden zich gestoten aan de verschijning van de apostel Paulus. Er was in zijn gestalte zo weinig dat hen boeien kon. De echt-Griekse behoefte aan een mooi uiterlijk werd in de persoon van Paulus en in de wijze van zijn optreden niet bevredigd.

Er was iets in Paulus dat kwetsend was voor hun innerlijk gevoel van schoonheid.

Daarom schrijft Paulus deze bewogen brief. Hij verdedigt de eer van zijn apostel-ambt tegenover de Gemeente van Korinthe. Geen ogenblik aarzelt Paulus om de diepere achtergrond aan te wijzen. Dat de Korinthiërs zich stoten aan de persoon en het optreden van Paulus is in de grond der zaak hierin gelegen, dat ze hun ergernis aan het kruis van Christus nog niet overwonnen hebben. Het kruis van Christus is de Grieken een dwaasheid. ook de Griekse Christenen in de gemeente van Korinthe.

In dit hoofdstuk gaat het voornamelijk over het lijden, dat Paulus in de dienst van het Evangelie te doorworstelen had. Ook dat lijden had een zekere weerzin bij de Korinthiërs gewekt. Ze waren zo graag tegenover hun stadgenoten voor de dag gekomen met een schone, boeiende mannenfiguur, met een verschijning waarin de gratie van Apollo zich weerspiegelde. En nu konden ze slechts wijzen op een man, die uit de ene stad na de andere met stokslagen verdreven werd, een mens, wiens lichaamsgestalte uiteengebeukt was.

Natuurlijk ging het niet alleen om de verschijning van Paulus. Er was ook in zijn levensloop iets ergerlijks. Het was een weg van voortdurend lijden, een onafgebroken arbeiden in het aangezicht van de dood, een dagelijks overgegeven worden aan de dood.

De Griek had de liefde van zijn hart nu eenmaal geschonken aan de schone opbloei van het leven. Hij zag zo graag in het leven van de mens iets van de onschendbaarheid van de goden, de glimlach van het onaantastbare, de rustige zelfverzekerdheid van de held.

Nu zat Paulus telkens in de gevangenis, aan de ketting gebonden, in de cel opgesloten. Het was een leven van hijgen en zuchten. Er was geen geur van een fraaie levensgang in de belevingen van die mens, maar om hem heen hing reuk van zweet en bloed.

Paulus schrijft nu over dat lijden, dat hem als apostel overkomt. Hij schrijft niet alleen over het zijne, maar ook over dat van zijn metgezellen. Zo gaat het hier over het lijden van hen, die in de dienst van de eerste Evangelieprediking stonden. Maar daaruit kan iets worden afgeleid voor het leven van allen, die Jezus Christus in Zijn Koninkrijk dienen.

Het woord van God is van betekenis voor alle tijden. Natuurlijk werd niet van allen, die de Here Jezus Christus gediend hebben en nog dienen op deze wijze het offer van hun leven gevraagd. Maar telkens als het tot een offer komt telkens als er geleefd en gearbeid wordt in het oog van de dood doet zich ditzelfde weer voor.

Daarin is gemeenschap met de dood van Jezus. Wie opkomt voor het recht van God zal op zijn wijze ondervinden, wat Jezus, Die volmaakt het recht van de Here handhaafde, ondervonden heeft. Daarom schrijft Paulus hier, dat hij het sterven van de Here Jezus in het lichaam omdraagt en dat zij, die het Evangelie dienen, altijd in de dood overgegeven worden om Christus' wil. Elke dag is er doodsdreiging. Elke dag een ternauwernood ontkomen. Zo is het leven in dienst van Jezus Christus een overgave van het leven in het offer.

Daarin wordt echter aan de andere kant het leven van Jezus geopenbaard. Elke dag is er doodsgevaar, maar elke dag is er ontkoming. Daarvan schrijft Paulus in de verzen 8-10: Wij zijn immers mensen die in alles onder druk leven, maar niet in het nauw; om raad verlegen, maar niet radeloos; vervolgd, maar niet verlaten; ter aarde geworpen, maar niet verloren; te allen tijde het sterven van Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare.

Er is dreiging, maar er is ook uitkomst. In die uitkomst wordt het leven van Jezus openbaar. Dat is het leven van Jezus, gelijk het in de opstanding openbaar geworden is. De levende Christus is in de hemel. Zijn leven is leven-gevend. Hij houdt door Zijn macht de Zijnen in het leven. Hij is met hen in al hun benauwdheden. Zelfs worden zij door de kracht van Zijn opstanding lichamelijk gesterkt. Eenmaal is Paulus zelf opgestaan, nadat hij gestenigd was. Dat was een opstaan door de kracht van de opstanding van Jezus Christus. Christus in de hemel voert de Zijnen uit het onderste van de dood weer op.

Daarom is de opstanding van Jezus Christus alleen onze kracht in doodsgevaar. Dat wij van Jezus en van Zijn opstanding zijn, sterkt ons zelfs lichamelijk.

Er is in de mond der apostelen geen roemen in de kracht van het vlees. Wij horen hen niet zeggen: wij hebben een sterk weerstandsvermogen, wij kennen geen vrees, wij houden ons kalm, wij hebben stalen zenuwen en wij voeden ons goed. Hier is alleen een belijden: wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond en Hij is in Zijn opstanding zo volkomen het leven van ons leven, dat wij het alleen door Zijn kracht volhouden. want Zijn kracht wordt in onze zwakheid volbracht. De kracht van Zijn opstanding triomfeert zelfs in onze lichamelijke zwakheden.

Zo wordt in het doodsgevaar het leven van Jezus, het leven van de opstanding geopenbaard.

Maar in de derde plaats spreek ik over het voornaamste in heel deze tekst: door het offer wordt het leven gediend. Dat lezen we in het 12e vers: Zo werkt dan de dood in ons, doch het leven in u.

Je moet deze woorden niet ironisch opvatten. Hier staat niet: Ik heb elke dag met de dood te kampen, en u hebt makkelijk praten met uw weelderig en rustig leventje.

Dit woord is volle ernst. In Paulus werkt de dood van Jezus, opdat in de Korinthische gemeente in al de gemeenten het leven van Jezus werken zou. Paulus offert zijn leven in dienst van het leven van de opstanding. Omdat hij onder duizend doodsgevaren zijn werk volbrengt is te Korinthe en in vele andere steden het evangelie van de opstanding van Jezus Christus gepredikt.

De kracht van Christus en Zijn opstanding heeft de apostel door alle bedreigingen heengesleept. Hij is door de brand heengegaan en zo is hij op een zekere dag te Korinthe verschenen. En hij heeft gepredikt.

En diezelfde kracht van de opstanding heeft de Korinthiërs tot het leven geroepen. Uit de dood zijn ze opgestaan. Zij werden door de kracht van Christus opgewekt tot een nieuw leven. Ondanks het feit, dat ze aanstoot namen aan het lijden van Christus en ondanks het feit, dat ze hun ergernis aan het kruis van Christus niet geheel overwonnen hadden, was toch in hun dood het leven van Jezus geopenbaard.

Zo offert Paulus zich in de dood omdat hij in dienst staat van het leven, van het waarachtige leven, dat in Christus is het leven van de opstanding waardoor de wereld wordt gered.

Alleen dit leven is het offer van ons leven waard. Dat offer kan ook worden gebracht wanneer het sterven niet in onmiddellijke dienst van het Evangelie staat. Het offer van het leven kan alleen gebracht worden met de bedoeling, dat wij daarmee dienstbaar worden gesteld aan het leven van de opstanding, aan de overwinning van dat leven in het leven van de mensen. Dat moet ons voor ogen staan als van ons het offer van het leven zou worden gevraagd. Dan staat het sterven in dienst van het leven. Maar wanneer wij van het leven spreken, dan kunnen we toch niet anders bedoelen dan het waarachtige leven, dat in Jezus Christus is. U kunt u alleen offeren in de hoop, dat uw sterven in dienst gesteld wordt van leven de komst van het Koninkrijk, dat door uw dood opnieuw doortocht gegeven wordt aan de Geest van Jezus Christus, Die uit de doden opwekt.

Alleen in dat geloof kan het offer worden gebracht. U kunt u toch niet geven als u slechts op het oog had wat uit het vlees en uit de zonde is. Welk leven u ook noemen wilt, het is zonder Christus een gestadige dood. Voor de dood kunt u u in het geloof niet offeren. Offer u toch alleen voor het leven, dat uit Jezus is. Zo stierf de grote martelaar van ons vaderland in de dienst van het waarachtige leven. Hij heeft zich in zijn dood gewijd aan het leven van Jezus, aan de openbaring van dat leven te midden van het volk, waarvoor hij zich geofferd heeft. Wie van Jezus Christus is kan zich voor geen andere zaak offeren dan alleen voor de zaak van Christus, voor de heerschappij van Zijn genade in het leven van de mensen, voor het leven van Zijn kerk in het volk en in de komende geslachten.

Maar dat geeft ons ook de kracht om het offer te brengen als het wordt gevraagd. Dan is er in het sterven gemeenschap met de dood van Jezus. Hij heeft Zich gegeven voor het leven van de wereld, voor het waarachtige leven in de gemeenschap met God. En Paulus en al de martelaren en allen, die om het recht en de waarheid van Jezus Christus zich gegeven hebben, stellen zich in dienst van het leven dat Jezus met Zijn dood ons verwierf en dat in de opstanding getriomfeerd heeft. In ons hart is dan hetzelfde dat in het hart van Jezus was. Natuurlijk is er aan de andere kant een oneindig verschil tussen het sterven van Jezus en de dood van de Zijnen. Hij stierf schuldverzoenend en in de vergieting van ons bloed wordt de schuld niet verzoend. Maar de liefde, die Hem bewoog om Zich te geven voor het leven van de wereld, die liefde beweegt dan ook ons.

En dan is het sterven in dienst van het leven van Jezus Christus overstraald door het licht van een eindeloze vertroosting. Paulus schreef deze woorden in de geest van Psalm 116: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken. Dat wil zeggen: Paulus leefde in het geloof dat hij zich wijdde in de dood aan het leven van de opstanding en daarom kon hij spreken, moest hij spreken, mocht hij spreken, werd door zijn spreken het leven van Christus gewekt in de harten van de mensen.

Wie dan het leven moet offeren staat niet stom verwezen, omdat het noodlot hem grijpt. Hier kan geroemd worden in het aangezicht van de dood. Een dergelijk sterven is een sterven om Jezus' wil. In het geloof weten wij, dat ons leven de Here dierbaar is. Hoe kostelijk is in de ogen van de Heren de dood van Zijn gunstgenoten. Kostelijk dat wil zeggen: kostbaar. God geeft ons leven nooit voor niets over in de dood. Hij doet ons het offer van ons leven brengen, opdat daardoor het leven van Jezus Christus wordt gediend en opdat wij ons in ons sterven helemaal wijden aan het leven van de opstanding.

In die geest zongen Paulus en Silas voor God lofzangen toen ze in de gevangenis van Philippi gevangen zaten. In die geest is het met vreugde geofferd. Zij hebben geloofd, daarom hebben ze gesproken van de liefde van God in hun laatste ogenblikken. Zij hebben geloofd en daarom hebben vrouwen hun mannen en kinderen hun vader met blijdschap losgelaten. Dan was dit het getuigenis: ik geloof en daarom spreek ik, daarom zing ik van gena, van genade en van ontferming door het bloed van Golgotha.

Dit offer is nooit tevergeefs gebracht, omdat het gebracht wordt in gemeenschap met de dood van Christus. Want dit offer zal de vrucht in de toekomst met zich dragen. Paulus zegt: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken. Immers, wij weten, dat Hij, die de Here Jezus opgewekt heeft, ook ons met Jezus zal opwekken en met u voor Zich stellen. Want het geschiedt alles om uwentwil, opdat de genade toeneme en door steeds meerderen overvloediger dank worde gebracht ter ere Gods.

Er is een offer in dienst van het leven. Dit offer zal zijn vrucht dragen. Eenmaal zal het geopenbaard worden op de dag van Jezus Christus. Daarheen wijzen deze laatste woorden. Paulus geeft zich in de dood. Daarin wijdt hij zich aan het leven van Jezus. De dood heerst wel over zijn leven, maar dankzij zijn offer kwam de heerschappij van Jezus Christus over de Korinthiërs. Door de kracht van Christus zijn ze opgestaan tot een nieuw leven.

Dat nieuwe leven zal eerst geheel geopenbaard worden op de jongste dag. Dan zal er een grote oogst zijn. Dan zal het bloed van de martelaren zijn vrucht geven. Hoe machtig zal dan de triomf van het leven zijn. In een schare, die niemand tellen kan. Duizenden bij tienduizenden zullen dan opstaan tot het eeuwige leven, die gered werden door het offer van hen, die zich geheel gewijd hebben aan de openbaring van het leven van Jezus. Dan zal waarlijk in de diepste zin openbaar worden wat Jezus zeide: Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden. Dan zal blijken, dat zij, die zich geofferd hebben, zich daarin gaven aan het waarachtige leven en dat hun sterven een eeuwige vrucht met zich draagt.

Toch is dit het laatste niet. In het waarachtige leven blinkt de eer van God. Aan Hem zal de glorie worden toegebracht. Door het offer van het leven wordt de genade vermenigvuldigd, worden meer mensen toegebracht tot de gemeente, die zal spreken ter ere van God. Dit nu is het laatste, dat God in de dood van de Zijnen wordt geëerd en geprezen. Kostbaar is die dood in Zijn ogen. Hij geeft ons niet gemakkelijk over in de dood, want Ons leven is Hem dierbaar. Maar als het Hem belieft ons leven over te geven in de dood van het offer, dan zal Hij in die toewijding de hoogste lof ontvangen. Hoe heeft God in die toewijding genoten. En hoe zal Zijn hart Zich straks verrukken als de vrucht van hun bloed, hun tranen en hun lijden wordt ingedragen in de eeuwige gemeenschap van Zijn genade en alle stemmen Hem eren in het loflied : geloofd zij Jezus Christus, Die de dood heeft te niet gedaan en het leven en de onverderfelijkheid heeft aan het licht gebracht door het Evangelie.

Amen.