Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 1: ONZE ENIGE TROOST

Johannes 20:11-15, 27-29 

11 En Maria stond buiten dicht bij het graf, wenende. Terwijl zij dan weende, boog zij zich voorover naar het graf, 12 en zij zag twee engelen zitten, in witte klederen, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had. 13 En zij zeiden tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Here hebben weggenomen hebben en ik weet niet, waar zij Hem neergelegd hebben. 
14 Na deze woorden keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet dat het Jezus was. 15 Jezus zeide tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij? Zij meende, dat het de hovenier was, en zeide tot Hem: Heer, als gij Hem weggedragen hebt, zeg mij dan, waar gij Hem hebt neergelegd en ik zal Hem wegnemen. 

27 Daarna zeide Hij tot Tomas: Breng uw vinger hier en zie mijn handen en breng uw hand en steek die in mijn zijde, en wees niet ongelovig, maar gelovig. 28 Tomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Here en mijn God! 29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven

Zondag 1
Wat is uw enige troost in leven en sterven? 
Dat ik met lichaam en ziel, in leven en sterven, het eigendom ben, niet van mijzelf, maar van mijn trouwe Heiland Jezus Christus. Want Hij heeft met Zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle macht van de duivel verlost. 
Hij bewaart mij zo, dat zonder de wil van mijn hemelse Vader geen haar van mijn hoofd kan vallen, ja zelfs zo, dat alles dienen moet tot mijn heil. 
Daarom geeft Hij mij door zijn Heilige Geest ook zekerheid van het eeuwige leven en maakt Hij mij van harte bereid om voortaan voor Hem leven.
Wat moet u weten om door deze troost gelukkig te leven en te sterven? 
Ten eerste hoe groot mijn zonden en ellende zijn. 
Ten tweede hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost word. 
Ten derde hoe ik God voor zo'n verlossing dankbaar moet zijn.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 1

In deze zondag wil ik het met jullie hebben over de enige troost in leven en sterven. En wij zullen, -als God me de kracht geeft,- ook in de volgende zondagen over deze troost spreken. De hele catechismus is een belijdenis van de troost, die de kerk al de dagen van de wereld in zich heeft.

Iedere zondag ga je naar de kerk en hoor je een catechismuspreek; je gaat naar de kerk om te drinken uit de beker van de vertroosting, om in de troost ondergedompeld te worden en om besprenkeld te worden met de vertroostingen, die de kerk in de loop van de eeuwen uit de Bijbel geput heeft.

Na de kerkdienst ga je weer naar huis, vervuld met de troost van Gods genade, vol van Gods liefde; je mag het zo zien: dat je gekroond en versierd bent met de schatten, die uit de verborgenheden van Gods verbond zijn opgegraven door de geslachten, die ons zijn voorgegaan.

Met de zegen van de catechismuspreek iedere zondag, begin je weer een nieuwe week. Iedere zondag worden we door deze woorden weer uitgezonden in de wereld, als schapen te midden van de wolven.

De kérk van Jezus Christus spreekt over deze troost, dus niet een groepje mannen en vrouwen, waarvan de één er meer over weet dan de ander. Als één gemeente willen we hierover spreken en dat geeft ons een band met het verleden. In de 52 zondagen spreekt de kerk der martelaren. Dat besef je niet als je de catechismus leest, maar daarom moet het wel steeds in je herinnering geroepen worden. Je moet iedere keer bewust worden dat bij deze belijdenis een geslacht heeft geleefd, die dagelijks gevaar liep om vanwege hun geloof levend te worden verbrand. Deze belijdenis hebben zij zich goed ingeprent; hierin sloegen ze de ankers als de hele aarde onder hen beefde; dit hielden ze vast als hun lichamen gebonden werden.

Denk nu niet dat de catechismus voor hen de Bijbel aan de kant schoof. Dat zouden ze nooit toegelaten hebben: De Bijbel was voor hen het Woord van God; de unieke openbaring van Gods genade; het Woord, dat niet door mensen gesproken is, maar door God. De catechismus is door mensen opgesteld, ook al heeft de kerk deze woorden als de hare aanvaard en getoetst aan het Woord van God.

Maar daarentegen is de catechismus een uittreksel van wat de Bijbel ons wil openbaren. Een goed uittreksel geeft precies weer wat de oorspronkelijke schrijver ermee bedoeld heeft. De catechismus geeft dit weer: niets meer en niets minder. In de catechismus staat te lezen hoe de kerk, tijdens de grote vervolgingen van de 16e eeuw, Gods Woord heeft leren verstaan. De achtergrond van dit boek is het lijden van de kerk. Rondom dit geschrift rookten de brandstapels; de lucht is bedekt met wolken van vijandschap; de hemel is rood gekleurd door de vlammen, die steden en dorpen verwoesten; mannen worden opgepakt; vrouwen verkracht; kinderen en bejaarden doodgeslagen.

In deze situatie grijpen verdrukte en lijdende mensen het Woord van God met al de beloften aan. Met de dood voor de deur en de kans dat men je met schande bevlekt, omringd met een onbeschrijfelijke angst, spellen ze elkaar Gods beloften. Zij zeggen ze na en brengen verbinding tussen het één en het ander: zij vormen samen een sprekende en belijdende gemeente. Zij zeggen tegen elkaar dat ze getroost zijn, want ze zijn het eigendom van Jezus Christus. Het staat in de Bijbel. Ze wijzen het met hun vinger aan: "Dit wat God hier zegt blijft overeind staan, ook als ik vallen zou."

In die belijdende gemeente is de catechismus geboren. Hij is ontstaan vanuit die worsteling en daarin opgegroeid. Het teken van het kruis staat in deze bladzijden gedrukt. Dit is het lied, dat de kerk in haar lijden gezongen heeft. Dit is het vervolg van het "wij loven U, o God" dat de martelaren in de vlammen uitriepen. Naast de brandstapels zijn de woorden van de catechismus opgeschreven, opgevangen uit de mond van de bloedgetuigen van Jezus Christus.

Op deze manier is er een band met het verleden. Maar zulke emotionele belevingen vervagen op den duur altijd. Iets wat vandaag in hevige ontroering is opgeschreven, is morgen een boek, dat buiten het leven staat. Ieder geschrift is een bloem, die een dag bloeit. Op deze manier zou het ook zijn gegaan met het geschreven woord van de martelaarskerk. Als het niet gedragen werd door het eeuwige en levende Woord van God zou het vandaag niets anders zijn dan een stuk antiek. De vervolgden, die uit hun lijden deze belijdenis spraken, hebben het Woord van God nagesproken. En dat is de reden waarom de kerk nu al vier eeuwen lang deze catechismus kan prediken. Alle geslachten zijn hierlangs gegaan. Hier hebben zij hun krachten opgedaan of hun roeping verloochend. De geschiedenis van de catechismusprediking in ons land is in zekere zin de geschiedenis van onze kerk: de geschiedenis van haar bloei en het verhaal van haar verval.

Deze geschiedenis zet zich ook nu nog voort. Want zolang de kerk bij de waarheid leeft, wordt de jaarlijkse catechismusprediking geen eentonige herhaling. De kerk stemt de catechismusprediking af op de kennis die ze van God ontvangt. Ze neemt toe in die kennis zolang ze in Jezus Christus blijft. En omdat de kennis toeneemt zit er dus beweging in die prediking. De gemeente groeit naar de volmaaktheid, waartoe ze geroepen is. Ze legt hierin verantwoording af voor de dingen die ze uit de schat van het verbond ontvangen mocht; ze getuigt hier van het licht dat haar in de loop van de jaren is opgegaan.

Uit de catechismusprediking kun je horen of de kerk groeit in de kennis en de gemeenschap met God of dat ze achterop raakt in de genade en vergaat omdat ze geen kennis heeft.

Daarom is het erg dom als je wegblijft van een catechismuspreek. Meer dan in een gewone preek legt de kerk bij de behandeling van de catechismus verantwoording af voor de winsten, die haar in de schoot geworpen worden; ze geeft rekenschap van de schatten, die ze uit het Woord van God mocht opgraven; ze verduistert de voortgaande verlichting niet. De catechismusprediking weerspiegelt de groei van de gemeente in de kennis van onze Heer. En op deze manier wil ik in deze zondag met jou praten over de enige troost.

De enige troost. Hierin ligt opgesloten dat wij geen andere troost hebben. Deze troost is niet onze laatste reserve; het is niet een veilige schuilkelder, waarin we ons terugtrekken als we echt geen kant meer uit kunnen. Het is niet onze laatste troost, die we achter de hand hebben, net als de voorraad levensmiddelen die we ingeslagen hebben voor moeilijke tijden.

Wij hebben geen andere troost. Er is niet een oplopende volgorde van vertroostingen, waarvan deze de hoogste is. Tegenover deze troost is al het andere troosteloos. En zonder deze troost ben ik niet te troosten, ook al omring ik mij met de fleurigste bloemen en de meest vrolijke muziek, ook al ben ik omgeven door de kracht, de schoonheid en de kennis, die de mensheid zich toegeëigend heeft in de eeuwenlange strijd. Ook al wordt ik omringd door liefde en het geluk daarvan.

O ja, er is wel veel troostelijks in ons leven. Je kan plezier hebben in je werk: je wilt nog veel bereiken. We bezitten elkaar nog: man en vrouw, ouders en kinderen, vrienden en vriendinnen. Hierin ligt veel troost, veel goeds, dat het kwade in ons verteert en verslindt.

Maar wat je hierin als troost vindt is slechts een lichtstraal van het licht van de enige troost, waarover de catechismus spreekt. Alleen door het heil van Christus ontstaat er geluk. Als je geluk ervaart buiten Christus om dan heb je te maken met een tijdelijke bedwelming, een luchtspiegeling. Je vindt geen genoegdoening in je werk zonder Christus, want dan werk je al de zegen eruit en je houdt alleen de vloek over. En buiten Hem om is er geen volmaakte liefde, -liefde, waar zelfs de dood niet tussen kan komen,- want als een dreigende wolk hangt boven de innigste liefde de angst om plotseling afscheid te moeten nemen. Dit zeggen we vanuit de wetenschap dat alles hier op aarde, hoe mooi het ook lijkt, slechts onderdeel is van de gebroken wereld.

Er is maar één troost en deze troost moet alles wat verder aan troost gevonden wordt, uitgezet hebben als stekje van het hoogste geluk. Zonder deze troost is het schoonste en gaafste leven een hel van duisternis.

Hier geldt het woord uit de Bijbel: "Gaat heen, verkoopt alles wat je hebt en je zult een schat hebben in de hemel." Hierin ligt niet direct, dat wij van ons bezit afstand doen, zoals een monnik die het klooster in vlucht. Maar wij moeten ons bezit en geluk loslaten, zoals wij die kennen zonder de genade van God in Jezus Christus. Verkoop op die manier alles wat je hebt tot de laatste splinter van je bezit toe. En iedere keer blijkt weer dat we niet alles verkocht hebben; we blijken niet alle schepen achter ons verbrand te hebben. Als dat nog niet het geval is, dan zijn we nog niet klaar voor het Koninkrijk van God.

Je moet durven alles wat je hebt te zetten op wat God aanbiedt in Zijn genadige liefde. Vaak zoeken wij allerlei schuilplaatsen op als we in nood zitten. Als het slecht gaat op het werk, zoeken mensen troost bij hun gezin. En als het dan in dat gezin ook niet zo soepel meer loopt, trekken zij zich terug in een nog kleinere kring, of helemaal in zichzelf. Maar als op een gegeven moment daarin de vernietigende bliksem inslaat, pas dan grijpen ze naar de enige troost.

Zo maken wij van Gods liefde telkens een laatste toevlucht, een asiel voor hen, die dakloos geworden zijn, nadat zij zich in paleizen hebben uitgeleefd. Op deze manier wordt Gods liefde verworpen; we moeten alles van Hem verwachten. Zijn liefde wil en moet voor ons de enige liefde zijn. Veel te veel wordt in de kerk van Christus deze liefde als laatste toevlucht achter de hand gehouden. Nee, dat is een verkeerde houding: wij moeten durven terugvallen op dat ene punt van de enige troost: wij moeten alles verkopen wat we buiten die troost om meenden te bezitten. Wie zich tot dat punt laat terugdringen, ontvangt het hele leven terug uit de hand van God. Pas dan is het leven echt schoon en de liefde gelukkig door het heil, dat nooit vergaat.

Maar deze zondag heeft het niet over je laatste toevlucht, maar over het eerste uitgangspunt van je leven; je uitgangspunt voordat je begint met werken. We komen hier niet in een diep dal terecht, nadat wij van de aarde verdreven zijn, maar we zitten reeds op een grote hoogte met een prachtig uitzicht. Hier kun je echt van het leven genieten en dit genieten is geen luchtspiegeling, géén bedwelming, maar het is echt. Met deze troost geniet je van Gods eeuwige liefde, ook in je werk, in de liefde en levensgeluk. En als je deze troost gegrepen hebt, dan kun je ook sterven, want deze troost blijft tot de dood gelden.

In de catechismus wordt beleden, dat ik met lichaam en ziel, in leven en sterven, het eigendom ben, niet van mijzelf, maar van mijn trouwe Heiland Jezus Christus, Die met zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald heeft en mij uit alle macht van de duivel verlost.

Dìt is de onze troost: wij zijn het eigendom van Jezus Christus. En hierin is alleen onze troost, dat wij niet iets van ons zelf belijden, maar van Christus. Wij belijden niet iets wat we voelen of toevallig weten over Jezus Christus. Wij zeggen niet: "Ik weet uit mezelf dat het goed is." Of: "Zo voel ik het." We hebben het hier over Jezus Christus en wat Híj voor ons gedaan heeft. Híj heeft ons gekocht en betaald. Ik ben Zijn eigendom. Hij heeft mij gegrepen en nu houdt Hij mij vast als Zijn eigendom in leven en sterven. De martelaren wisten dat Jezus Christus hen vasthield, ook in de laatste verzoekingen, ook in de pijnlijke hitte van de vlammen op de brandstapel.

Door de prijs van Zijn bloed zijn wij het eigendom van Christus. Ik ben gekocht en betaald. Zoals het vee van een boer gemerkt wordt, zo dragen ook wij het eigendomsmerk van Jezus Christus. Het leven is groot en wijd en het sterven is donker en diep. Maar door deze troost is leven en dood klein geworden. In vergelijking met het fantastische feit, dat wij in leven en sterven het eigendom van God zijn, vallen grootte en wijdte van het leven en duisternis en diepte van de dood in het niet. Hierin laten we alle tegenstellingen achter de rug: rijkdom en armoede, gezondheid en ziekte, voorspoed en tegenspoed, kracht en zwakheid, gaafheid en geschonden zijn, en nog veel meer, maar wij zijn in de hand van Jezus Christus, die boven álle tegenstellingen verheven is: dus ook boven dood en leven.

Daarom ontbreekt er niets aan de enige troost: het is alles. Hiertegenover wordt slechts gezucht: "Hoe weet ik dan, dat ik door het bloed van Jezus gekocht ben?" Nee, dat wij gekocht en betaald zijn is niet een geheim, dat je na lang speuren en zoeken ontdekken kunt. Petrus schrijft in zijn tweede brief over de valse profeten. En dan zegt hij, dat zij ook de Here verloochenen, Die hen kocht met Zijn bloed. Je bent door Jezus gekocht als je tot de kerk van Jezus Christus behoort. Die valse profeten, waarvan Petrus spreekt, hebben tot de gemeente behoord. Toen leefden ze onder de prijs van Zijn bloed. Ze behoorden tot de gekochten. Maar zij hebben Hem verloochend, Die voor hen Zijn bloed niet had ontzien.

Zo ben jij gekocht, omdat je tot de gemeente behoort. Want Jezus kocht niet een aantal losse individuen, zo van hier één en daar één, maar Hij kocht Zich een volk met Zijn bloed. Daarom hoeft niemand te vragen of hij wel tot de gekochten behoort. Dit is zeker, -als je bij de kerk van Jezus Christus hoort,- dan ben je gekocht. Denk nu niet: "O, ik ga 's zondags twee keer naar de kerk, dus het zit wel goed met mij." Nee, want aan de boodschap, dat je gekocht bent, voeg ik onmiddellijk toe: "Pas op, dat je Hem, Die jou gekocht heeft, niet verloochent, zoals de valse profeten, waarvan Petrus spreekt!"

Nu hebben wij zekerheid. Dat wij gekocht zijn is niet een verborgen zaak, waarvan ik geen zekerheid kan krijgen. Ik hoef niet af te dalen in de schemerige diepten van het leven en de ziel. Ik draag het teken van de doop als het eigendomsmerk van Jezus Christus. Ga nu niet ongelovig twijfelen aan het recht, dat Christus op u heeft. Wie gekocht werd moet niets anders willen zijn dan louter eigendom, eigendom van de Heiland, Die Zijn leven gaf om ons vast te houden.

In het eigendom zijn van Jezus Christus ligt opgesloten, dat Hij mij zo bewaart, dat zonder de wil van mijn hemelse Vader geen haar van mijn hoofd kan vallen, ja zelfs zo, dat alles dienen moet tot mijn heil.

Wij leven in een wereld van tegenstellingen: leven en dood, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede, vreugde en smart. Die tegenstellingen zijn werkelijkheid. Maar Jezus Christus is boven dat alles verheven en wij zijn in Zijn hand. Hier is wel nood, maar voor Hem is er geen nood. Hier is wel gebrek, maar Hij is rijk. Hier is wel pijn, maar Jezus heeft al het lijden overwonnen. De hier aanwezige dreiging, gevaar, vijandschap, laster en gemeenheid kunnen Jezus Christus niet van de troon stoten, waarop Hij zit. Hier kunnen ze je de handen in de boeien slaan, ze kunnen je in het gezicht slaan, je van alles beroven, je scheiden van je gezin, je bedreigen en intimideren, je neerslaan, verkrachten, met schande beladen, verpletteren, je in grote angst brengen, je voor moeilijke beslissingen stellen, je met leugens insluiten, je doden en je bloed laten stromen uit wonden; hier mag het worden tot een hel van onzedelijkheid, bedrog, laagheid; hier mogen alle wetten van God met voeten getreden worden, alle rechten geschonden, alle instellingen van God ontkend en weersproken, alle schoonheid bevlekt en alle zuiverheid ontheiligd, jij bent in de hand van Jezus Christus, de Onaantastbare en Onschendbare. Hij zal in alles wat ons overkomt het recht doen zegevieren. In elke angstige situatie, die ons omsingeld heeft, is de overwinning aan Hem.

In dit alles geeft Hij ons door Zijn Heilige Geest ook zekerheid van het eeuwige leven en maakt Hij ons van harte bereid om voortaan voor Hem te leven.

Wat er ook van binnenuit of van buitenaf tegen ons losbreekt, Christus houdt ons vast, ook als de lucht om ons heen wordt als gloeiend vuur. Hier belijden wij, dat alles wat ons overkomt, een instrument is in Zijn hand, om ons te herscheppen naar het beeld van Jezus Christus. IJzer wordt in het vuur gesmeed: zo wordt ons leven gesmeed. Hij stelt onze leden tot wapenen der gerechtigheid. Daarom mogen wij Jezus dienen. Dat is de nieuwe, ongekende heerlijkheid van ons leven geworden. Daarin bereik je je eeuwige bestemming. Wat straks je roeping zal zijn op de nieuwe aarde, dat begint nu al hier op aarde. In de stank en modder van een wereld, die zich al meer als antichristelijk openbaart, leef jij als een heilige, die door God is geroepen. Daarin heb jij de zekerheid van het eeuwige leven. Daarin stel jij je lichaam tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst (Romeinen 12:1). Zo overwint de genade van Christus daar, waar alles die genade lijkt tegen te spreken.

Om door deze troost gelukkig te leven en te sterven moeten wij weten hoe groot onze zonden en ellende zijn, hoe wij van al onze zonden en ellende verlost worden en hoe wij God voor zo'n verlossing dankbaar moeten zijn.

Dit moeten wij weten en in deze kennis moeten wij toenemen. Dit is geen wetenschappelijke of voor de gewone man begrijpelijk gemaakte geleerdheid: nee, dat alles is slechts namaak van waar het nu werkelijk om draait. Wíj moeten dit weten; het moet een weten worden, zodat al ons weten en kennen daardoor beheerst wordt. Weet jij hoe groot je ellende is? Weet jij hoe diep je in de ellende ligt? Houd jezelf niet voor de gek!

Je kunt denken dat je hier drie vaste punten aangereikt krijgt en dat je nu de lijnen verder wel kunt trekken. Als je dat denkt te kunnen doen, dan heb je nog niet door hoe gróót je ellende is. Dan is het slechts een koesteren van een zogenaamde kennis, waarvan men hoog opgeeft. Ik moet weten hoe groot mijn zonden en ellende zijn. En als ik dat weet dan is het niet iets wat ik dan ver achter me kan laten, dan verwordt die kennis niet tot een vaste ster, die eenmaal zijn plaats heeft gekregen aan het uitspansel van mijn gedachten. Nee, daarmee krijg ik het zo nu en dan nog steeds knap benauwd: "Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" (Romeinen 7:24).

Ik dank God door Jezus Christus. Deze kennis van de ellende is kennis van het geloof; dat wil zeggen dat we het hebben over kennis van Jezus Christus en de grootheid van Zijn genade. Hoe meer wij Jezus Christus kennen in Zijn zeer grote liefde, des te meer zien wij onze zonden. Maar wij zien dan onze zonden als een last, waarvan wij werden bevrijd. Het bloed heeft gevloeid. Het offer is reeds gebracht. Ik ben gerechtvaardigd door het kruis van Golgotha.

Wie zo Jezus Christus heeft gezien zal God voor deze verlossing dankbaar zijn. Wie veel vergeven is, die heeft veel lief, maar wie weinig vergeven is, die heeft weinig lief. Oordeel uw leven met deze maat. De kerk heeft tot nu toe van het stuk van de verlossing het meest verstaan. Het stuk van de ellende wordt dikwijls eenzijdig belicht. En ook heeft de kerk nog niet genoeg uit de dankbaarheid geleefd. God zal het ze leren. Wij gaan nu weer belijdenis doen van wat we uit Gods Woord begrepen hebben. Laat ons steeds verder groeien naar de volmaaktheid.

AMEN