ZONDAG 11: DE NAAM JEZUS |
Zondag 11 |
Waarom wordt de Zoon van God Jezus, dat is Verlosser, genoemd? Omdat Hij ons verlost van al onze zonden, en omdat er bij niemand anders enig behoud te zoeken en te vinden is. |
Geloven zij dan wel in de enige Verlosser Jezus, die hun behoud en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf of ergens anders zoeken? Nee, maar zij verloochenen met de daad de enige Verlosser Jezus, ook al roemen zij met de mond in Hem. Want één van beide: óf Jezus is geen volkomen Verlosser, óf zij die deze Verlosser met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben wat voor hun behoud nodig is. |
Maar God is toch ook barmhartig? God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig. Daarom eist Zijn gerechtigheid, dat de zonde, die tegen de allerhoogste majesteit van God begaan is, ook met de zwaarste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde. |
De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 11 |
"Gemeente van onze Here Jezus Christus" Hiermee noemt de dominee de gemeente bij haar naam. Het is de gemeente van de Here Jezus. En als je met deze naam wordt aangesproken, ben je betrokken bij de inhoud van de belijdenis in Zondag 11.
Van de naam "gemeente van onze Here Jezus Christus" kunnen we niets afdoen. In die naam ligt onze waardigheid, maar daarin ligt ook ons hele bestaan uitgedrukt. Er wordt nog al eens over de existentie van ons leven gesproken. Hiermee wordt ons bestaan bedoelt, en wel ons bestaan, ontdaan van alle franje en bijkomstigheden, ontdaan van alles wat de werkelijkheid van ons bestaan verbergt en omkleedt. Onze existentie is ons naakte bestaan, zoals het open en bloot ligt voor het oog van God.
Nu, in dit opzicht is de naam, waarmee je genoemd wordt als gemeente, existentieel van aard. Hierin wordt ons bestaan uitgedrukt. Dit zijn we dan: een gemeente van Hem, Die de Verlosser van de wereld is. In die hoedanigheid treden we gezamenlijk op in een eredienst en iedere keer als we samenkomen. In die hoedanigheid treden we naar buiten. In die hoedanigheid worden wij ook aangesproken in de preek, die, -omdat ze over ons naakte bestaan gaat-, altijd existentieel is. Anders dan met die naam kan de gemeente niet genoemd worden. Iedere ander naam zou een slag in de lucht zijn. Want iedere andere naam zou de aard van onze existentie missen.
Hierin ligt niet -en dit zeg ik, opdat niemand mij verkeerd begrijpt- dat wij allen hoofd voor hoofd van Jezus zijn en evenmin, dat alles in het leven van hen, die echt bij Jezus horen, nu ook echt bij Jezus hoort. Wij hebben het immers over ons leven in zijn naakte bestaan, zoals het open ligt voor het oog van God. Wie de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe, dat wil zeggen die hoort niet bij Hem. En er is veel in het leven van de gemeente, dat de naam heeft te leven, maar zie het is dood. Dat hoort evenmin bij Hem.
Maar ons bestaan is toch dit, dat wij de gemeente van Christus zijn. Dit betekent echter niet dat wij alles wat in de gemeente is en Jezus niet toebehoort over het hoofd moeten zien. Integendeel, nu moeten we alles wat we doen en laten serieus nemen tegenover God. Maar hierin blijft toch de naam die wij dragen: een gemeente van Christus.
Neem je die naam weg en weiger je de kerk zo te noemen, dan blijft er niets van ons over. Van alles kan dan nog van de gemeente gezegd worden., maar de ankerketting is afgeknapt. Ons bestaan is te niet gedaan. Want alleen hierin zijn we wat we zijn: een gemeente van Jezus.
Opzettelijk zeg ik het nu eens met die naam: een gemeente van Jezus. Hierin ligt niet dat wij ons dan ook meteen een gemeente van Christus mogen noemen. Bij het gebruik van de naam Christus hebben we het over het Hoofd van de kerk in zijn functie als Middelaar. Je belicht de kerk van een andere kant. Je ziet de gemeente als de plaats, waar het algemeen-menselijke ambt weer werd hersteld, waarin we mogen leven als profeet, priester en koning.
Maar als wij bedenken, dat wij een gemeente van Jezus zijn, dan zien we de andere kant. Want dan belijden wij een kerk te zijn, die werd vrijgekocht door het bloed van Jezus, een gemeente, die haar hele bestaan dankt aan Jezus, de Verlosser.
Zo moeten wij Hem belijden als de Heiland, aan Wie wij ons bestaan te danken hebben en met Wie wij existentieel verbonden zijn. In Hem is de wortel van ons bestaan vastgelegd. Zijn werk is de voedingsbodem van heel ons leven. Zonder Jezus zijn wij als afgesneden bloemen. Zonder Jezus zijn wij als zonder wortel, aan de verwelking prijsgegeven, bestemd om te vergaan.
Jezus is onze Verlosser. Zo heeft de engel aan Maria Zijn Naam genoemd: Gij zult Hem de naam Jezus geven, omdat Hij Zijn volk verlost van hun zonden. Die Naam is de Persoonsnaam van onze Heiland. De Naam Christus ontving Hij omdat Hij met de Heilige Geest is gezalfd om Zijn werk te volbrengen. Maar als mens heet Hij Jezus. Zo werd Hij ingeschreven na Zijn geboorte. Zo noemden Hem de kinderen van Nazareth, toen Hij met hen speelde op het dorpsplein. Zo heette Hij onder de mensen: Rabbi Jozua ben Jozef, Jezus de zoon van Jozef, Jezus van Nazareth.
Hier in Zondag 11 wordt dus even vooruitgelopen op wat er in Zondag 14 staat. Daarin wordt beleden, dat Hij ontvangen is van de Heilige Geest en geboren uit de maagd Maria. Je denkt hier aan het wonder, dat wij met kerstfeest herdenken. Het grote wonder is niet, dat Jezus geboren werd uit een maagd. Dat was een wonderbare weg, waardoor Hij tot ons kwam. Maar het echte wonder van Zijn geboorte is, dat Hij geboren werd, dat God mens geworden is, dat een zekere mens Jezus van Nazareth meer was dan mens, dat Hij de Heer was van het verbond. God verscheen met een menselijk gelaat. Daarin is de oneindige afstand tussen God en de mensen overbrugd. De Zoon van God kwam aan onze zijde staan. Hij werd hetzelfde als wij. Hij kwam in onze gemeenschap. Hij daalde af in de bloedstroom van het menselijk geslacht en Hij kwam daaruit voort, zoals wij allen daaruit voortgekomen zijn: door de geboorte uit een vrouw. Daar lag een kindje in de kribbe van Bethlehem en dat kindje heette Jezus.
Over de betekenis van die naam hoeft niet veel te worden gezegd. Onze kleine kinderen weten het al: Jezus betekent Verlosser. Onze eerste gedachte bij de bezinning op dat woord is dat Jezus ons het eeuwige leven schenkt, dat Hij ons voor eeuwig gelukkig maakt. En natuurlijk, door Jezus zijn we voor eeuwig gelukkig geworden.
Maar de kern van dit woord heeft toch geen betrekking op dat eeuwig gelukkig worden. Wanneer de apostelen Jezus de Verlosser noemden, dan dachten de hoorders toch aan iets anders dan aan het geluk, dat Hij brengt. En deze kern in de eerste evangelieprediking moet even worden blootgelegd, willen wij de volle betekenis van die naam verstaan.
Jezus, zo getuigden de apostelen, dat is de Redder, Jezus is de Sooter. Zo noemde de keizer van Rome zich ook. Augustus had zich bij zijn troonsbeklimming sooter laten noemen. Daarin kende hij aan zijn troonsbeklimming en aan zijn heerschappij een religieuze betekenis toe. De keizer redde een chaotische wereld en een in verwarring en verbijstering verzonken stad Rome, vanwege haar eindeloze burgeroorlogen. Hij redde de wereld in de Romeinse vrede, die hij stichtte. Hij zou voor een gelukkig Europa zorgen.
Die aanpak van keizer Augustus was niet existentieel, niet op het werkelijke bestaan betrokken. Daarvoor was zijn geest te vlak. Die naam was dan ook niet oorspronkelijk. Dat was diefstal. De volken hadden hun goden redders genoemd, omdat in hun herinnering nog iets schemerde van een verlosser, die aan de mensheid was beloofd, voordat ze in de verstrooiing uit elkaar ging. Dit was dus één van de namen, waaronder de belofte van Jezus' komst in de verminkte vormen van de heidense religies nog voortleefde.
In Israël is de Redder geopenbaard. Daar was geen vage herinnering aan een eens ontvangen belofte van de wereldheiland. Daar hadden de wet en de profeten van Jezus gesproken. Dat was de Redder, Die komen zou en Die gekomen is in de kribbe van Bethlehem.
Maar wanneer de apostelen de wereld in gaan om Jezus te prediken als de Redder, dan is hun getuigenis, anders dan de ambtenaren en voorstanders van de keizerlijke politiek, daadwerkelijk existentieel. Zij gaan met hun woorden in op het werkelijk bestaan van de wereld. Zij drongen met hun woord door tot in de kern en het hart van het menselijk leven. Zij raakten het blote bestaan, de werkelijkheid van het leven van joden en heidenen, en die ontdaan van pracht en praal, eer en macht, griekse filosofie en joodse godsdienstigheid, die uit de wet is. Want zij predikten Jezus, dat is Redder, omdat Hij Zijn volk redt van hun zonden.
Daarin werd de werkelijke nood ontdekt. Jezus kwam de wereld niet redden uit de greep van de burgeroorlogen of uit de dreiging van het barbarisme, maar Hij kwam haar redden uit haar zonden. Daarmee zijn burgeroorlogen en cultuurbarbarisme in de wortel overwonnen. De zonde was de werkelijke nood van het bestaan van de wereld. Onder die prediking werd het bestaan van de wereld blootgelegd, de nood, niet slechts van de verkrachter uit de tijd van de burgeroorlogen, maar ook van de consul, die legereenheden onder zijn duim hield en met ijzeren hand orde schiep. De nood, niet slechts van de gewone man met zijn cultuurvijandige lust om de wet te overtreden en de boel in de fik te zetten, maar ook van de held van de beschaving, de man uit de verfijnde omgeving van het hof en de universiteit. Het masker werd afgerukt bij de godsdienstige Jood uit de strenge school van Rabbi Hillel, bij de wetenschappelijke betweters op de Areopagus, bij de sterke Romein op de stadhouderszetel. Deze prediking ging in op het bestaan tot de scharlakenrode schuld ontdekt was, van alle bedekking beroofd, blootgesteld aan het oordeel van de alwetende God. Daardoor werd ook de bedwelmende waan verstoord van volken, groepen, richtingen en stromingen, dat het geslacht van die tijd een generatie van ernstige Godzoekers zou zijn. Heel die waan werd weggerukt als een stinkend verband over een vuile wond.
Zo was de prediking van de apostelen existentieel: op het werkelijke bestaan betrokken. Jezus werd gepredikt als de Redder van de zonde.
Natuurlijk is hiermee niet ontkend, dat jouw leven door de Geest van God wordt vernieuwd: door de genade van Christus ben je begonnen naar alle geboden van God te leven. Het komt door de genade tot een nieuwe gehoorzaamheid. Je wordt weer rechtvaardig, zoals de Bijbel over rechtvaardig spreekt.
Maar voor God staan we als zondaren. Hoe meer genade wij ontvangen hebben en hoe meer wij gezien hebben van Christus als de Vernieuwer van het leven, des te meer ziet God de zonden, die daarin zijn overgebleven. Want van hem, die veel ontvangen heeft, zal ook veel geëist worden. Daarom is Jezus jou gepredikt, terwijl je voor God in je zonden staat.
Waar dit uit de Christelijke prediking zou worden weggelaten of zelfs een beetje achteruit geschoven, daar is de ziel en de kern er uit weg. Dit zou een breuk betekenen met de voorgaande prediking van de kerk en met alle belijdenisgeschriften. Waar Christus alleen gezien wordt als Gever van een nieuwe wet en waar aan de kant van de gelovige alleen maar oog is voor de roeping tot een nieuwe gehoorzaamheid, daar is de kerk verloren, omdat haar alle bloed is afgetapt.
Alleen op die manier kan Jezus gepredikt worden. En als dat niet gebeurt, dan wordt er helemaal niet gepredikt. En waar deze prediking van Jezus geen doortocht meer vindt in de harten, daar is ook voor Hem als de Heer van het nieuwe leven in werkelijkheid de deur gesloten.
Daarom moeten wij ons telkens toetsen aan deze prediking van Jezus. Daar moet iedere dominee zich bewust van zijn. Zij hebben zich met heel hun prediking te stellen onder de leer van Zondag 11. En dat hebben wij allemaal vast te houden. Laat ons waken en bidden, opdat wij in ons oog niet te gehoorzaam geworden zijn om te verstaan, dat deze apostolische prediking op ons bestaan ingaat en dat wij elke dag in Christus de Redder van ons leven vinden.
Hiermee zou immers ook de wortel van de nieuwe gehoorzaamheid en van onze trouw afgesneden zijn. Dit is de vaste grond van het hele Christelijke leven, van alles, wat je aan opbouwend werk mag verrichten, de grond ook van de nieuwe gehoorzaamheid, dat Jezus ons van onze zonden redt.
Daarom moet dit ook in de prediking van de Gereformeerde kerk zijn volle ruimte behouden. Hoe onze kerk ook roept tot de nieuwe gehoorzaamheid, hoe ze ook nodigt tot opbouwend werk in het koninkrijk van God, hoe ze Christus ook predikt als de Heer van het leven, die een nieuwe wet geschonken heeft, toch blijft zij altijd een kerk, die niet de rechtvaardigen, maar zondaren roept tot bekering.
Dat ons hele bestaan bij de belijdenis van Jezus als de Verlosser van de wereld gegrondvest is, heeft nog een andere kant. Jezus alleen is onze Redder. Dat heeft onze kerk vroeger met kracht beleden tegenover de Roomsen en de Remonstranten. Daarover gaat de tweede vraag van Zondag 11: Geloven zij dan wel in de enige Verlosser Jezus, die hun behoud en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf of ergens anders zoeken? Het antwoord zegt dat zij met de daad de enige Verlosser Jezus verloochenen, ook al roemen zij met de mond in Hem. Want één van beide: òf Jezus is geen volkomen Verlosser, òf zij die deze Verlosser met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben wat voor hun behoud nodig is.
Ook de Roomse kerk zegt, dat Jezus de Verlosser is, maar zij leert dat wij het ontvangen van die verlossing kunnen voorbereiden. Dat heeft onze kerk altijd afgesneden. Er is in ons leven geen aanknopingspunt, geen enkel gegeven, waarbij Jezus met Zijn genade Zich kan aansluiten.
Dat er in ons leven geen enkel gegeven is, waarbij Jezus aansluiting vindt, geldt niet alleen voor hen die God niet kenden en tot kennis van de waarheid gekomen zijn, maar ook voor hen, die deze genade reeds vanaf hun jeugd kennen.
Dat wil zeggen, dat ook in ons leven een dergelijk gegeven niet wordt aangetroffen. Wel vindt Christus in ons leven iets, waarop Hij verder bouwen kan, maar dit is Zijn eigen werk in ons leven, dat Hij nooit laat varen.
Zo staan wij in ons bestaan voor de Here. Er is niets, waarbij Jezus Zich kan aansluiten. Dat hebben wij voor Hem te belijden. En dat moet beleden worden ook als wij denken aan wat Hij reeds in ons leven heeft gebracht. Wanneer wij onze zonden voor God belijden, dan kan ook het werk, dat Jezus reeds in ons volbracht heeft, niet voor onze rekening genomen worden; ik kan niet zeggen: hier is dan toch iets van mij, waarop U kunt verder bouwen. Want wat Gods reeds in ons leven heeft gelegd, getuigt tegen ons, wanneer God ons in onze zonden ziet. In verband hiermee moeten we ons anders ten opzichte van God opstellen. Niet: Here, ik heb toch iets, wat ik tegenover mijn zonden kan stellen. Ik heb iets in de schaal te leggen als Gij oordeelt. Maar alleen: laat niet varen het werk van Uw handen.
Wij blijven zondaren voor God. Gods Woord en de Belijdenisgeschriften getuigen daarvan.
Maar zie op Jezus. Je moet telkens tegenover Hem iets verliezen. Je moet telkens armer worden als je in de kerk geweest bent en tegelijkertijd ben je ontzettend verrijkt, want wat wij verliezen is kwaad en wat je daarin wint is een bredere zicht op Jezus en een dieper inzicht in de zaligheid van het nieuwe leven, dat uit Hem is. Zo is Hij de Verlosser, buiten Wie geen verlossing te zoeken of te vinden is. Zo zijn we met ons hele bestaan in Jezus geborgen. Alles hangt van Jezus af en ons hele bestaan is op Hem en Zijn borgtochtelijk werk gegrondvest.
Tenslotte ligt hierin nog wat anders. Jezus is onze Verlosser en Hij is het alleen. Maar dan is Hij het ook helemaal. We vinden in Jezus niet alleen wat we voor onze verlossing nodig hebben, maar Hij is voornamelijk hierin onze enige Verlosser, dat ons hele bestaan door Hem gered wordt.
Er is nog veel in ons leven, dat buiten de kring van Zijn genade staat. Dat moet door Hem uitgeroeid worden. Die ergernis, die nog voortleeft in je hart; die zonde, waarvan je maar niet los kunt komen; die overtuiging, waarin je Christus de volle eer niet geeft of die levensgewoonten, waarin Zijn Geest je nog niet heeft overwonnen. Hoeveel in ons leven moet nog uitgeroeid worden...
Zeg niet: wat is dat donker gekleurd. De Bijbel heeft er het voortdurend over. En bovendien: hoe meer wij zien, dat we er nog niet zijn, des te meer wordt ons leven ook een jagen naar de volmaaktheid. De heerlijkste en rijpste vruchten van het nieuwe leven worden daar gevonden, waar het levend bleef, dat de roeping oneindig is en dat datgene, wat komen moet, meer is dan wat nu reeds in ons leven gekomen is. Daarom: er moet nog heel veel in ons leven door de Geest van Christus worden uitgeroeid.
Maar nu het licht, dat hierin voor de rechtvaardigen gezaaid is: Jezus zal heel ons leven redden van de zonden. Hij zal alles uitroeien wat niet uit Hem is, zodat Zijn werk tenslotte alleen overblijft. Met heel je existentie wordt je door de Here Jezus behouden. Er is geen uithoek in je bestaan, waarin Hij niet triomferend zal binnendringen, geen verborgen kracht, die door Zijn Geest niet zal worden gewekt, geen verwaarloosd en bedolven talent, dat door Hem niet voor de dag wordt gehaald, geen dode twijg van uw geest, die niet door Hem levend zal worden gemaakt. Door Jezus wordt uw leven één en al bloesem voor God.
God ziet ons in onze zonden. Maar in Jezus ziet Hij ons als een nieuw schepsel. En dan ziet Hij de overvloed van vruchten, dertig- en zestig- en honderdvoudig: de vrucht, die door Zijn genade wordt aangebracht.
Van welke kant wij deze belijdenis ook benaderen, het is allemaal existentieel, het is op ons bestaan betrokken. Maar als dan heel ons bestaan op Jezus betrokken wordt door de prediking dan zal ook dat bestaan in z'n geheel door de genade van Jezus vernieuwd worden. Want jouw existentie is met de Zijne verbonden. Van Hem is uw bestaan dan vol geworden. Want nu is er geen ruimte meer in jou, geen verborgen hoek die niet door Hem gemaakt wordt tot een heiligdom, tot het klankbord van de psalm die over die verlossing zingt: "Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is gered."
AMEN