Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 15: HET LIJDEN VAN JEZUS

Jesaja 53

1 Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard? 2 Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde, hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. 3 Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht.
4 Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen, wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte.
5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.
8 Hij is uit verdrukking en gericht weggenomen, en wie onder zijn tijdgenoten bedacht, dat hij is afgesneden uit het land der levenden? Om de overtreding van mijn volk is de plaag op hem geweest. 9 En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was hij in zijn dood, omdat hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest. 10 Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen. Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben. 11 Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe; door zijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, en hun ongerechtigheden zal hij dragen. 12 Daarom zal Ik hem een deel geven onder velen en met machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonden gedragen en voor de overtreders gebeden heeft.

Zondag 15
Wat belijdt u met het woord: geleden?
Christus heeft heel de tijd van zijn leven op aarde, maar vooral aan het einde daarvan, de toorn van God tegen de zonde van het hele menselijke geslacht aan lichaam en ziel gedragen.
 Hij deed dit om door zijn lijden, als het enige zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van het eeuwige oordeel te verlossen en Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven voor ons te verwerven.
Waarom heeft Hij onder de rechter Pontius Pilatus geleden?
Christus is onschuldig onder de wereldlijke rechter veroordeeld, om ons te bevrijden van het strenge oordeel van God, dat over ons zou komen.
Heeft het een bijzondere betekenis dat Christus is gekruisigd en niet op een andere wijze is gestorven?
Ja, want daardoor ben ik er zeker van, dat Hij de vloek die op mij lag, op Zich geladen heeft, omdat de kruisdood door God vervloekt was.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 15

In de vorige zondag deden wij belijdenis van de geboorte van de Here Jezus in Bethlehem. En nu zullen wij van Hem getuigen, dat Hij voor ons geleden heeft onder de vloek van God

Met Zijn geboorte deed Christus Zijn intrede in de wereld van de mensen. Niets van ons menselijk leven is Hem vreemd gebleven. Er kan niets worden genoemd of bedacht, waar Hij buiten is blijven staan. Alleen de zonde is Hem steeds volkomen vreemd geweest. Tot Zijn laatste adem toe is dit Hem een raadsel gebleven. Met zonde heeft Hij nooit van doen gehad.

Maar Hij heeft het hele menselijke leven in al z'n doorsneden, in zijn lengte en breedte en diepte en hoogte aanvaard. Dat houdt in, dat Hij ook een plaats in de geschiedenis als de Zijne heeft aanvaard.

Dat Christus een historisch Persoon is geweest werd steeds aangegrepen om Hem Zijn goddelijke heerlijkheid te ontzeggen. Er zijn tal van boeken geschreven om het leven van Jezus zuiver uit de historie te verklaren. Een dergelijk 'leven van Jezus' was dan wel geheel iets anders dan de Schriften getuigen. Daarin wordt Hij immers openbaar als de Zoon van God, Die wel geleden heeft in een zekere periode van de geschiedenis, maar Die door Zijn lijden de zonde en de dood overwon, omdat die historische Persoon Jezus de tweede Adam was, de Zoon van God, Die van boven is.

Dat is nu juist de verlossing van ons leven, dat Christus niet buiten de geschiedenis van het menselijk geslacht is blijven staan, dat Hij niet als een ongrijpbare en onbereikbare figuur ver weg is blijven staan zoals de goden van vele volken. Hij is toegetreden en heeft Zich onder de mensen begeven en men is op Hem toegetreden en men heeft Hem omringd en zij hebben Jezus gegrepen en gebonden en aan het kruis geslagen.

Zo is Christus de geschiedenis van de mensen binnengetreden. Hij heeft gebogen onder een roeping, die Hij in de historie te vervullen had en dit volgen van de roeping is voor Hem op onuitsprekelijk lijden uitgelopen.

Je moet Jezus hier zien in de geschiedenis.

De geschiedenis is niet een bedrijf, dat door ons aan anderen kan worden overgelaten. Niemand kan zeggen: ik behoor niet tot de leiders van de geschiedenis en daarom heb ik totaal geen belangstelling voor de geschiedenis. Want ons leven is op duizenderlei manier verweven met de geschiedenis van het menselijk geslacht. Ik moet mijn plaats in de geschiedenis weten en ik heb daarin mijn historische roeping, hoe gering die ook moge zijn, te vervullen, al was het slechts in de historie van het geslacht, waaruit ik geboren werd. Zo hebben jullie allemaal een historische roeping en daarom hebben jullie allemaal met de geschiedenis te maken.

Want de geschiedenis is maar niet een spel van allerlei machten, maar zij is de volvoering van een taak, die God aan de mensheid en daarom aan ons allen hoofd voor hoofd heeft opgedragen. De geschiedenis is het geheel van het werk, dat door de mensen moet worden verricht om de wereld te leiden van het paradijs tot de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. In die geschiedenis moet je je plaats weten.

Zo heeft Jezus ook Zijn plaats geweten, want Hij werd gedreven door een roepingsbesef zo diep als het bij geen mensen gevonden werd en zonder Hem bij geen mens mogelijk is.

Want door de zondeval is het historisch besef, dat is het besef een roeping te hebben, verloren gegaan. Adam en Eva wisten na de val hun plaats in de wereld niet meer. Hun zonde was juist dit, dat zij het besef verloren een roeping van God te hebben. Zij hebben voor zichzelf geleefd in het ogenblik toen ze van de vrucht aten.

Maar wanneer wij hier belijden, dat Christus geleden heeft, dan betekent dit, dat Hij Zijn roeping heeft verstaan. Hij week niet weg uit de plaats waar God Hem stelde. Hij heeft evengoed belasting betaald als gepredikt in de tempel, evengoed het overblijfsel van Israël vergaderd uit de verstrooiing als de Farizeeërs en Schriftgeleerden het masker van het gelaat gerukt. Dat heeft Hem aan het kruis gebracht.

Deze gehoorzaamheid van de Here Jezus bedekt de schuld, die ons leven drukt voor God. In ons leven weerspiegelt zich de historie van ons geslacht. Wij zijn allen van ons roepingsbesef losgeslagen. In Christus wordt ons leven ook daarin opnieuw vastgelegd in Gods verbond. Door genade gaan we de roeping weer verstaan. Zo weten we dan onze plaats in de geschiedenis weer. Maar dat bezitten wij in Christus, de volmaakt Gehoorzame. In ons leven treedt telkens aan de dag hoe wij belast zijn met de zonden van ons geslacht. Denk maar eens aan de discipelen.: Zij wisten hun plaats in de geschiedenis niet, toen zij met elkaar twistten wie toch de eerste van hen zou zijm, .En toen Petrus zijn zwaard trok en tot Zijn Meester zei: 'Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen!' Toen was hij wel zeer vervreemd van de roeping Gods. Het is door genade in Hem gewerkt, toen Hij Zijn handen uitstrekte en een ander Hem bond en bracht waar Hij niet wilde.

Christus was Zijn ouders onderdanig. Hoe verstond Hij Zijn plaats. In de gebrokenheid van ons leven is Jezus onze troost. Schuldbedekkend is Hij de weg gegaan, die Zijn roeping Hem wees. En Hij week niet opzij, toen lijden en vernedering Hem dreigden. Hij is ook opgegaan naar Jeruzalem, toen Hij wist, dat Hij zou overgeleverd worden in de handen van de zondaren en gekruisigd zou worden.

Zo is de roeping voor Christus het bangste lijden geworden. Daarin staat Christus volkomen tegenover de historische idealen, die de mensheid geleid hebben.

Want de mensheid verloor haar roepingsbesef, toen Adam en Eva in zonden vielen. Toch bleef de roeping. Dat was genade van God. Het zou toch door genade tot een historische ontplooiing komen. Desondanks vervult de mens toch zijn roeping in de wereld. In zekere zin komt het in de weg van de historische ontwikkeling tot een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, tot een volkomen gaaf mensenleven in het nieuwe Jeruzalem, tot ongebroken menselijke eer en heerlijkheid onder het stralend licht van Gods liefde.

Maar dit is de voortdurende drijfveer in de geschiedenis van de mensen geweest: men vergat z'n roepingsbesef en z'n plaats in de geschiedenis en buiten de genade van de Here om durfde men te grijpen naar het ideaal van de menselijke gaafheid. Daarom wilden de torenbouwers van Babel niet de voortgang naar het einde van de geschiedenis, dat God in Zijn genade schenken zou, maar wilden ze de historie stilzetten in de waan, dat het einde reeds bereikt was. Zo gezien bedoelde men met de toren van Babel de nieuwe hemel en de nieuwe aarde te vervangen. De rust, die daar overblijft voor het volk van God, werd in dat bouwwerk nagebootst.

De herhaling van datzelfde pogen ontmoeten we telkens in de geschiedenis, waar men het ideaal van de gave mens bereikt denkt te hebben. Dit zag je bij de koningen van Egypte, de wijzen van Griekenland, de Babylonische heersers, de goddelijke keizers van Rome. Hoe meer men zijn plaats in de gescchiedenis vergat, des te meer leefde men in de waan, dat het ideaal van de gave mens was bereikt. Dat is het onwaarachtige in de geschiedenis van de mensen. Een waan wordt voor werkelijkheid uitgegeven. Er zijn koningen geweest, die de illusie probeerden te wekken dat zij boven alle weifeling verheven zijn, boven alle angst voor de dood, boven alle vatbaarheid voor pijn en lichamelijke zwakheid. Dat is het valse heldenideaal. De held is hier een god.

Natuurlijk, deze waan van de gave mens wordt herhaaldelijk verstoord. En dan weet men niet beter dan in een grenzeloos cynisme van de hopeloosheid van het leven getuigenis af te leggen. Zo wankelt de mensheid tussen het leven bij de waan van de gave mens en de cynische verachting van het leven.

Ook in dit opzicht vertoont ons leven het beeld van de geschiedenis, waarin het een plaats vindt. Zonder de genade van Christus is ook het leven van de meest gewone mens een maskerade, een vertoning. Zonder Christus probeer ik de illusie te wekken, dat het ideaal van de menselijkheid in mijn leven op een of andere manier werd bereikt, dat in karakter of begaafdheid op een of andere manier het eindpunt gehaald werd. Zo wordt het eigene, dat de Schepper aan iedere mens geschonken heeft en dat in zekere zin voor anderen onbereikbaar is, verteerd in een afgodische zelfvoldoening. Zelfs de discipelen wilden rusten in wat zij bereikt hadden. Daarom moest de Here Jezus hen onderwijzen:'Wij zijn maar onnutte dienstknechten, want we hebben slechts gedaan wat we moesten doen.' Daaronder wordt ook ons leven verteerd. Hoeveel aanspraken doen wij stilzwijgend tot gelding komen? Hoeveel geheime pretenties dragen wij rond? En anderzijds: ook het cynisme dat de geschiedenis verderft, vindt z'n weerklank in ons leven, als het zonder Christus is. Hoeveel zelfwegwerping en hoeveel cynische zelfvernedering schijnt vaak de enige uitweg voor de zichzelf handhavende mens te zijn. Hiermee werpen wij de eer en de heerlijkheid weg, die wij van God ontvingen.

In deze schuld, deze daadwerkelijke zonde en deze besmetting van het karakter, zien wij op Jezus, Die voor ons leed. Wij belijden hier, dat Hij gedurende heel de tijd van zijn leven op aarde, maar vooral aan het einde daarvan, de toorn van God tegen de zonde van het hele menselijke geslacht aan lichaam en ziel gedragen heeft.

Het leven is voor Jezus altijd lijden geweest. Dat wil niet zeggen, dat Jezus voor Zijn omgeving steeds voor een lijdende figuur is doorgegaan. Christus heeft ook blijdschap en vrolijkheid gekend. Want Hij was immers gekomen om het lijden te overwinnen en rondom zag Hij de vrucht van Zijn werk ook in het lachen en spelen van de kinderen. Daarin heeft Hij genoten. Maar meer nog genoot Hij als de Zijnen het geloof beleden, in kinderlijk vertrouwen, waarmee zieken zich onder Zijn hand stelden, in de vaste hoop, die Hij hoorde uit hun spreken, in de glans van de blijdschap, die Hij las in hun ogen, in de verrukking en de verbazing over de macht van de verlossing, die Hij ontdekte in hun hart.

Maar de achtergrond van Zijn vreugde was toch steeds het lijden. Want Hij kende Zijn roeping en Zijn roeping betekende een gaan door lijden tot heerlijkheid. Als Christus het lijden geschuwd had, dan was Hij de roeping ontweken. Dat lijden van Jezus, gedurende de hele tijd van Zijn leven kan niet gepeild worden. Hoe heeft Hij geleden, toen Hij de oversten van Zijn volk verwikkeld zag in hun pogen om hun historische roeping te midden van het volk te verloochenen en een ideaal van gave menselijkheid te bereiken om zichzelf veilig te stellen tegenover de toorn van God in de zelfgebouwde positie van de wettische heiligheid. En hoe leed Hij toen Hij de verwoestende kracht van de zonde ontdekte in de discipelenkring, in de strijd om de vraag wie de meeste zou zijn en in hun losgeslagen zijn van het roepingsbesef. En hoe heeft Hij allermeest geleden, toen Hij in de ogenblikken van de hoogste Zelfopofferende liefde door de Zijnen werd miskend, toen ook de Zijnen blijk gaven niet te verstaan welke roeping Hij in de wereld vervullen kwam, toen zij in hun weerbarstigheid Hem tegenwerkten in het werk van Zijn liefde.

En dit lijden kwam vooral aan het einde van Zijn leven hier op aarde over Hem. In Gethsemane heeft Hij onder de last van Zijn lijden gekropen. Niets is er dan in Hem overgebleven, dat herinnert aan de gave mens, die God schiep. Dan is Hij een worm en geen man. En dan staat Hij wel op in Zijn heldenkracht: 'Zie, die Mij overlevert, is nabij.' Daarin overwint Hij het lijden voor eeuwig. Maar onder die overwinning is Hij doorgegaan. Die heeft Hem het leven gekost. En als Hij dan voor Zijn rechters staat, bespuwd, met speeksel bedropen, geslagen en gestriemd, gehoond en gelasterd, dan is er geen gedaante of heerlijkheid aan Hem, dat wij Hem begeerd zouden hebben. En wanneer Hij dan gehangen wordt aan het kruis in een voor ons ondenkbare ontering, in een helse pijn en benauwdheid, dan groeit Zijn lijden uit tot een dwaasheid en een ergernis voor Joden en Grieken. Een ergernis en dwaasheid is het voor allen, die hetzij door vroomheid, hetzij coor wijsheid en een nette houding, het ideaal van de menselijkheid in zichzelf bereikt denken te hebben.

Christus aan het kruis is de meest volstrekte tegenstelling met wat de drijvende kracht in de geschiedenis is geweest. Daarin heeft God alle helden en wijzen en vromen gekruisigd. Dat is voor het vlees, de mens in zijn zelfhandhaving, de vloek in de historie, de meest volstrekte tegenspraak van wat in de geslachten geleefd heeft sinds de zondeval. Men heeft Hem wel getekend als een schone Christus aan het kruis. Dat is de laatste poging om er de ergernis uit weg te nemen. Bij het kruis van Christus kan vanuit het vlees slechts EEN ding worden getuigd: als wij Hem zagen, dan zouden we Hem vanwege zijn gedaante niet begeren. Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt.

En nog is dit het eerste gebaar dat wij maken, dat we de ergernis van het kruis bedekken willen. Nog steeds verbergen we ons gelaat voor Hem. Dat blijkt wel duidelijk wanneer het lijden van Christus tot ons komt en de overblijfselen van het lijden van Christus vervuld worden aan ons, die van Christus zijn. Want ook het lijden van Christus blijft vreselijk tot het einde toe. Daartegen verheft zich alles wat in ons is. Daarom weren wij ook het lijden af als het tot ons komt en als het ons overviel, dan willen we daarover later eigenlijk geen woord meer spreken.

In het geloof juichen wij over dit offer, dat voor ons is volbracht. Alle valse menselijke idealiteit wordt hier tot in het diepste veroordeeld, stuk gescheurd, gebroken. Gekwetst keren de mensen zich af. Maar het geloof knielt hier in aanbidding neer, want hier wordt het echte mensenleven gered en behouden, niet door een ideaal, maar door de Christus, Die Zichzelf gaf voor onze zonden, Die Zijn roeping gehoorzaam vervulde en Die de ontzettende plaats, die in de geschiedenis op Hem wachtte, heeft aanvaard.

Daarom ligt in het lijden van Christus het herstel van ons leven. Wie op Christus ziet, weet zijn plaats in de geschiedenis en weigert niet langer zijn roeping te vervullen. Want wie op Christus ziet, verstaat de geschiedenis en verstaat dan ook zijn eigen leven. Bij het kruis ga ik mijzelf begrijpen en gaat de zonde mij een raadsel worden, zoals het voor Hem een raadsel geweest is. En hoe meer wij gelovig de hand leggen op het volbrachte werk van Christus, des te meer wordt de zonde mij onbegrijpelijk.

Zo ga ik het dan weer recht en zuiver zien. Ik heb een plaats van God in de wereld gekregen en daar is niets onbegrijpelijks en niets raadselachtigs in, dan alleen dit, dat wij van die plaats zijn weggelopen en de roeping verloochend hebben. Maar door de kracht van datzelfde offer word ik nu naar die plaats gedreven, waar dat ook mag zijn. En ik ga belijden, dat ik door de genade van Christus niets anders begeer, dan te staan op de plaats, die Gods Raad voor mij heeft bepaald en de roeping te volbrengen, die Zijn hand mij heeft opgelegd.

Daarin worden wij dan navolgers van de Here Jezus Christus. En als onze historische roeping dit meebrengt, dan zullen wij door Zijn kracht gehoorzaam zijn aan Zijn Woord: die achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij. Zo zullen wij niet wankelen, zelfs niet wanneer ons leven als een dankoffer moet worden geofferd. Want Jezus Christus is in Zijn offerande volkomen geslaagd. Het is altijd van kracht, in welke omstandigheiden wij ons ook bevinden en langs welke weg God ons ook leiden mocht.

En dan wordt in de volgende twee vragen nog gesproken over de rechter, onder wie onze Here Jezus de kruisdood stierf en over het kruislijden zelf. Van die rechter en van dat kruis kan nog veel meer gezegd worden dan hier staat. De catechismus haalt hieruit slechts naar voren, dat Hij door Zijn lijden onder de rechter Pontius Pilatus en Zijn kruisdood ons bevrijd heeft van het oordeel en de vloek van God.

Die rechter en dat kruis.

God heeft de overheid ingesteld om de macht van de zonde te beteugelen. Gezegend is de overheid, die zo haar plaats in de geschiedenis verstaat. Daarin gaat de weerspiegeling van de gunst van God nog uit over het leven van de volkeren. Ontzaglijk is de verantwoordelijkheid van de overheid. Zij moet recht spreken in de naam van God. Hij is haar Opdrachtgever. Op het gezag van God heeft Pilatus Jezus veroordeeld. Het behaagde God niet om Zijn Zoon om te brengen door moordenaarshanden, maar Hij heeft het zwaard van de overheid op Hem gericht, dat opzettelijk voor Hem bestemde zwaard van de goddelijke gerechtigheid, zoals die door mensenhanden wordt bediend en gehandhaafd. Dat zwaard van de overheid is voor Christus een ontzetting geweest, omdat daarin als het ware een lichtstraal van de goddelijke gerechtigheid in mensenhanden was gelegd.

Zo moest Christus ook de kruisdood lijden. Dat was een ontzettende marteling. Daarop vestigt de catechismus echter de aandacht niet. Hij denkt aan het woord dat het Oude Testament gesproken heeft over degenen, die aan het hout gehangen werden. De dood aan het kruis was door God vervloekt. Zo stelde ook de wet van Mozes Christus buiten de gemeenschap met God. Hij heeft buiten de legerplaats geleden, aan de hel prijsgegeven, onder de vloek verbrijzeld.

Hierdoor zijn wij volkomen in de ruimte gezet. Aan Gods gerechtigheid is voor ons voldaan en de vloek van God heeft Christus gedragen. Wij staan nu bevrijd van het rechtvaardig oordeel van God, dat over ons gaan zou en wij zijn vrij van de vervloeking, die wij door onze zonde op ons geladen hebben.

Hier ligt dan het uitzicht op de eeuwige heerlijkheid voor ons open. Eenmaal zullen wij volkomen en gaaf voor de Here staan en dan zal zelfs Zijn oog geen vlek of rimpel in ons leven ontdekken. Zo zal dan door de weg van Christus' lijden eenmaal het einde van de geschiedenis bereikt worden en heel de ontplooiing haar vervulling vinden in een mensenleven, dat enkel eer en heerlijkheid zal zijn door de wil van onze lieve Zaligmaker, Jezus Christus, Die ons van tevoren al zo uitnemend heeft liefgehad.

AMEN