Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 2: KENNIS VAN ONZE ELLENDE

Jesaja 6:1-7

1 In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel. 2 Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. 3 En de één riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol. 4 En de dorpelposten beefden van het luide roepen en het huis werd vervuld met rook.
5 Toen zeide ik: Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is, - en mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen, gezien. 6 Maar één der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had; 7 hij raakte mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend.

Zondag 2
Waaruit kent u uw ellende?
Uit de wet van God.
Wat eist God in zijn wet van ons?
Dat leert Christus ons in een samenvatting, Matteüs 22:37-40:
Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.
Dit is het grote en eerste gebod.
Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.
Kunt u dit alles volbrengen?
Nee, want naar mijn aard ben ik erop uit om God en mijn naaste te haten.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 2

In deze zondag willen we een begin maken met het bespreken van het stuk over de ellende. Om in de enige troost gelukkig te leven en te sterven moet ik weten hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Daartoe dient dit eerste stuk van de catechismus.

Dit houdt niet in dat wij in deze en de volgende zondagen over niets anders spreken dan over onze ellende. Op die manier kan in de kerk nooit gesproken worden. Ook deze zondag is de verkondiging van Jezus Christus en Zijn genade. Dit stuk over de ellende is een deel van de enige troost. God komt ons troosten. Daarover hebben we het zo meteen.

En aan de andere kant wordt het spreken over onze zonden en ellende in de kerk niet beperkt tot de behandeling van het eerste stuk van de catechismus. Dit is de draad die door heel de prediking moet zijn heengeweven. Ook hier komen we op terug.

Helaas moet betreurd worden, dat de betekenis van dit element van de christelijke prediking door ons niet altijd even goed wordt verstaan. De kerk is geroepen de verlossing te prediken. De hoofdinhoud van de kerkelijke verkondiging is dat Jezus Christus de Redder van ons leven is. Hiermee begint de kerk ook als ze spreekt tot hen die het Evangelie niet kennen. Paulus begon zijn prediking tot de heidenen niet met de inhoud van het eerste gedeelte van zijn brief aan de Romeinen. Hij begon te spreken over Gods genade in Jezus Christus. Hij wees de heidenen op de geopende poorten van het genadeverbond, op de deur van de gemeenschap met God, die in Christus voor alle volken ontsloten werd.

Maar in die genadeprediking sprak hij ze wel aan als schuldigen en verlorenen. Dat is de vanzelfsprekende veronderstelling van iedere christelijke prediking. Hierover discussieert Paulus niet op de Areopagus; deze zaken staan voor hem vast. Hij spreekt de mensen aan als dwazen, die van de levende God zijn weggezworven.

Dit is helemaal in overeenstemming met de manier waarop de Bijbel tot ons spreekt. De hoofdinhoud van de Schrift is de verlossing in Jezus Christus, maar waar zij ons de onmetelijke heerlijkheid van die verlossing laat zien, spreekt ze ons ook aan als verlorenen en schuldigen. Alleen verlorenen kunnen de boodschap van de verlossing verstaan. De anderen zijn doof. Zij die gezond zijn hebben geen dokter nodig, alleen zij die ziek zijn.

In het stuk van de ellende belijden wij, dat de boodschap van de verlossing en de verkondiging van de heerlijkheid van Christus ons aanspreekt als verlorenen.

Het is dus niet zo, dat de heerlijkheid van Jezus Christus in deze prediking naar de achtergrond gedrongen wordt. Nog minder is het zo, dat wij ons nu als het ware eventjes voorstellen wie wij zouden zijn als Jezus Christus niet tot ons was gekomen. Dit is geen spelletje, maar pure ernst; blijde ernst van de verlorenen, die de klankenrijkdom verstaan van het snarenspel van de verlossing.

Wij moeten Jezus Christus kennen. Wij moeten kenners van Zijn majesteit en heerlijkheid zijn. Kenners van de muziek gaan in de klanken steeds meer horen. Een muziekkenner ontdekt telkens nieuwe werelden van klank- en harmoniemogelijkheden. Zo gaan wij Jezus Christus kennen. Daartoe behoort ook dat wij weten hoe groot onze zonden en ellende zijn. Wij worden in de Bijbel aangesproken als verlorenen. Dat is de bril, waarmee de Bijbel zich laat lezen. En als wij dan lezen zien wij met die bril Jezus Christus, de Heiland, de Verlosser.

Zo staat Christus ook nu op de voorgrond. Zijn heerlijkheid vult de hele horizon. Waar dit vergeten wordt, hetzij door de dominee, hetzij door de gemeente, blijft van het stuk van de ellende niets anders over dan een karikatuur. En onverdragelijk wordt het bijna als dergelijk onschriftuurlijk spreken over de zonde en ellende in de prediking gaat overheersen en het centrum niet langer door de verlossing wordt ingenomen.

Een dergelijk spreken over de ellende raakt kant noch wal; het is een ijdel geroep. Hierin wordt de gedachte gewekt alsof wij zonder Jezus Christus en buiten het verbond van Gods genade om eerst een bepaald niveau van kennis over onze ellende bereikt moeten hebben, voor wij tot het geloof in Jezus Christus komen. Zo kan de prediking ontaarden in een middel om de gelovigen van Jezus Christus weg te drijven. Je moet eerst je ellende kennen en pas dan de hand op het volbrachte offer van Golgotha leggen. Velen zijn door dit soort prediking met een vloek de kerk uitgelopen.

Dat soort prediking is geen Schriftuurlijk spreken over onze schuld en ellende. Zo wordt over onze zonde en schuld eigenlijk helemaal geen woord gesproken. Bij deze manier van ellendeprediking kan men immers rustig onbekeerd leven in allerlei zonden. Het snijdt de werking van het Evangelie bij de wortel af. Blijf zo ver mogelijk uit de buurt van deze manier van prediking! Het is niet mijn bedoeling om op deze manier met jullie te spreken over de donder van de wet van God, want juist in dergelijke prediking dondert de wet niet; daarin dondert echter alleen ongeloof en van de waarheid wordt een leugen gemaakt. Daarin spreekt Gods Woord niet over zonden en ellende, maar het gaat over de willekeur van een mens, die schijnheilig alle ernst van het Woord van God mist en dat gemis probeert toe te dekken met een stortvloed van donkere dreigende woorden.

In deze preek spreek ik geen woord buiten Jezus Christus om en ik ga niet terug naar een denkbeeldig punt, toen jij of ik nog zonder Jezus Christus leefden. Zoiets is trouwens erg gemakkelijk, omdat dit toch maar een gedachtenspelletje is en ik met mijn schuld van vandaag hierbij toch buiten schot blijf.

De komende tijd wil ik het hebben over onze ellende, zoals deze in het verbond van Gods genade wordt gekend, zoals deze tevoorschijn komt als wij met ons leven verschenen zijn in het licht van Jezus Christus en de rijkdom van Zijn heerlijkheid. Ik heb het over onze ellende, welke steeds meer openbaar wordt als het licht van Jezus' heerlijkheid over ons opgaat. Hierbij wordt het ernst. Ik blijf hier niet buiten schot. Want nu valt het licht van Christus' heerlijkheid over mijn schuld van vandaag en daardoor begin ik me er voor te schamen. Het licht van Christus' heerlijkheid doet mij mijn ontstellend tekort aan geloof en aan liefde in mijn leven en werken van gisteren en vandaag ontdekken. Het gaat hier niet over een bovennatuurlijk, een boven de werkelijkheid hangend schuldbegrip, maar over werkelijke schuld, daadwerkelijke zonde.

Wij moeten naar God willen luisteren als hij ons als ellendigen aanspreekt. Nogmaals: ik kan alleen de heerlijkheid van Christus te weten komen als ik wil luisteren als een ellendige. Gods Woord spreekt immers alleen maar tot ellendigen. Dat is de golflengte van de Schrift. Wees daarop afgestemd, want anders is het hart uit de Gereformeerde belijdenis weg, hoe Gereformeerd die verder ook mag lijken. Ga je nu, -uit reactie op een onschriftuurlijk soort prediking van de ellende,- niet verzetten tegen de manier waarop God ons aanspreekt, als Hij ons de heerlijkheid van Christus openbaart.

Wie van de prediking van de ellende niet wil horen komt op den duur in een roes terecht en leeft bij een schema, een gedachtengang en niet bij de genade van de levende God. Hij gaat zichzelf als correct beschouwen en heeft dan geen handen meer om de genade aan te grijpen.

Deze gedachtengang slaat het leven ook met onvruchtbaarheid. De vruchtbomen moeten gesnoeid worden. Dat snoeien verzwakt het natuurlijke leven van de boom en juist die verzwakking is oorzaak van bloei en vrucht dragen. Zo moeten wij gesnoeid worden in de prediking. Het natuurlijke leven moet besneden worden. Pas dan kun je echt vrucht verwachten. Daarom zeg ik je als broer in het geloof: Laat je toch snoeien door het woord van de prediking. De vrucht van devernieuwing van je leven zal heerlijk zijn.

Natuurlijk is er ook de opdracht: wij moeten kritisch staan tegenover ons eigen leven en ook tegenover wat we doen; steeds kritischer moeten wij worden. Kritisch, zoals we alleen door de Geest van God kunnen zijn. Wie kritisch is door het geloof wordt bewaard voor het afsterven en bevriezen van zijn leven en werken. Nooit heb je Jezus Christus heerlijker gezien dan toen je Hem als Redder uit de ellende herkende.

Ook in de wet komt Christus ons tegemoet. Waaruit ken jij je ellende? Uit de wet van God. Dit is de wet waarin Hij nu in Zijn verbond tot ons komt. Wij hebben het hier niet over een wet, die eens in het paradijs wel van kracht was, maar nu voorbijgegaan is. Met deze wet kwam God tot Adam in het paradijs, tot Israël op de Sinaï, tot de discipelen aan de voeten van Jezus, tot de gemeenten van Christus in de brieven van de apostelen, tot ons in Zijn Woord en in de prediking van het Woord.

Deze wet is niet zomaar een verzameling voorschriften, een aantal harde regels met scherpe kanten. Alles wat God van ons eist heeft te maken met de band van het verbond. God vraagt van ons liefde en Hij vraagt liefde alleen. Hij Zelf heeft ons liefgehad.

Hij heeft ons geschapen om ons lief te hebben en om in die liefde tot Zijn schepsel Zichzelf te verheerlijken en lief te hebben. Wij zijn in Zijn liefde geschapen, zodat wij door Zijn liefde worden omringd en omgeven zoals de lucht ons omgeeft. En God eist niets van ons. Want Hij maakte ons niet opdat Hij iets van ons zou eisen en wij het Hem zouden geven. Hij heeft ons geschapen, opdat wij van Hem alles zouden vragen en ontvangen. Wij maken Hem niet rijk, maar Hij ons. Daarom, God komt ons niet tegemoet met een aantal eisen en voorschriften. Hij vraag slechts dat we in Zijn liefde zullen blijven, dat wij die liefde, waarin Hij ons geschapen heeft, in- en uitademen; dat Zijn liefde ook voor ons de enige begeerte is en dat wij zo in Hem zullen blijven.

Daarom kan deze eis niet anders gepredikt worden dan als een eis van Zijn verbond. Wij kunnen in onze gedachten niet teruggaan naar het moment dat Gods verbond ons nog niet was geopenbaard. Zoiets is onmogelijk, omdat Gods verbond is voorafgegaan aan heel de ontplooiing van het menselijk geslacht. De geschiedenis van de mensen begon met de openbaring van het verbond. Wij gaan dus bij deze dingen niet aan een denkbeeldige toestand denken, waarin wij zouden zijn als God niet tot ons gekomen was in Christus. Je moet Christus niet wegdenken om het stuk van de ellende te verstaan, maar je moet Hem juist zien, zoals Gods oneindige liefde zich in Hem geopenbaard heeft. God schonk ons zijn Zoon tot een offer voor onze zonde. Al zo lief heeft God de wereld gehad. Wij, die de dampkring van deze aarde verpest hebben, wij werden opnieuw in Zijn liefde gesteld, in de sfeer van Zijn liefde opnieuw geschapen. Hij verbond Zich in Jezus Christus opnieuw met ons. Nu, God eist in dit verbond geen duizend verschillende dingen. Hij legt ons geen lasten op die zwaar om te dragen zijn. Hij komt ons niet belasten met een juk op onze schouders. Hij vraagt niets van ons, letterlijk niets, dan alleen dat we in Zijn liefde zullen leven.

Wij zullen God liefhebben boven alles. Als je hoort wat 'het humanisme'van dit gebod zegt, dan is daarin niets meer terug te vinden van de liefde van God, hoewel dit gebod juist gegrondvest is in Zijn liefde. Voor het vlees, ook voor het vlees in humanistische kleren, is dit nu de meest wrede eis, die God heeft gesteld. God eist niets, maar in dit gebod eist Hij alles.

Niemand kan deze eis van God ooit begrijpen, als zij niet gezien wordt, dat Zijn gave voorafgegaan is aan de eis. Aan iedere eis van de Here gaat Zijn gave vooraf. Hij eist niets, dan alleen dit, dat wij Zijn gave zullen bewaren zonder die te bederven.

De oneindige liefde van God is ook in deze eis het eerste. God heeft ons niet geschapen om daarna de eis te stellen dat wij Hem lief moeten hebben. Zo stelt het humanisme het voor en zo dwarrelt het telkens ook in onze gedachten. God heeft ons in oneindige, goddelijke liefde geschapen. In liefde heeft Hij tot ons gesproken. Wat God van ons vraagt is enkel en alleen, dat wij op Zijn oneindige liefde antwoord geven, dat wij Zijn goddelijke liefde met menselijke liefde beantwoorden. Daarin zullen wij Zijn liefde als de bron van onze liefde verheerlijken. Dat is God liefhebben boven alles. God blies ons de adem van Zijn Geest in. Hij eist slechts dit, dat wij nu ook de adem van Zijn Geest zullen uitademen.

Daarom is deze wet een geschenk van God. Want door deze wet wordt ons leven gewekt uit een doodsslaap; het leven wordt uit de benauwdheid gered en het ontwaakt om God in Zijn grote liefde te ontmoeten; om Hem te huldigen en te aanbidden om Zijn liefde, waaruit ons leven zijn oorsprong heeft; om Hem lief te hebben boven alles.

Daar is aan verbonden dat wij onze naaste lief zullen hebben als ons zelf. Dit tweede gebod kunnen we niet losmaken van het eerste gebod. Ook hier moeten wij vasthouden dat God niet allerlei eisen stelt. Hij is in Zijn wet volstrekt eenvoudig. Hij vraagt slechts dat wij Hem zullen liefhebben. Maar als we Hem liefhebben zullen wij Hem ook liefhebben in Zijn schepsel, in geheel de schepping, maar het allermeest in de mens die Hij naast ons plaatst.

Wij moeten de naaste liefhebben om Gods wil. Wij moeten Zijn liefde in de naaste zien. En die liefde van God moet ons wekken om lief te hebben. Door dit te definiëren als ware naastenliefde is alle gewone liefde tussen mensen onderling veroordeeld. Alle liefde is afkomstig van God. Zij wordt door Hem onderhouden, opdat de wereld niet vergaat voor de tijd die God bepaald heeft. Maar alle natuurlijke liefde, liefde waarin God niet erkend wordt, wordt veroordeeld als een enorm tekort. Want de liefde, die God van ons vraagt ten opzichte van onze naaste moet een liefhebben zijn om 'des Heren wil', dat wil zeggen een liefhebben in Zijn verbond en gemeenschap, een liefde waarin Hij de eerste is, waarin Zijn liefde wordt geheiligd.

Met deze eis van de volmaakte liefde verschijnt God aan ons. Die liefde is heerlijk en die eis van de liefde is net zo heerlijk als die liefde zelf. God zegent ons in Zijn wet, berust op Zijn gaven. Maar daardoor is de wet ook werkelijk een eis en als eis is de 'wet des Heren' absoluut: met minder kunnen wij geen ogenblik toe. Wij zullen God zo liefhebben, dat Hij de Eerste in ons leven is en wij de naaste liefhebben om Gods wil. Dit is bij de mensen onmogelijk, maar Gods liefde ging ons voor en Hij heeft in Zijn liefde de weg en de mogelijkheid tot dit liefhebben geopend.

Maar wij hebben alles verknoeid. Gods wet is in Zijn wet voor ons, maar hier merken wij dat de wet tegen ons getuigt. En voor haar vergaan we ook werkelijk. Volgens het vlees vergaan wij voor Gods wet. Jesaja heeft de heiligheid van God gezien in een visioen. Toen zag hij de heiligheid des Heren in het verbond. Die heiligheid moest hij aan Israël verkondigen. En ten opzichte van de heiligheid des Heren is er maar één antwoord mogelijk: "Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen." Gods liefde is oneindig, maar ze is ook volstrekt heilig.

Daarom vergaan wij voor die wet naar het vlees. 'Naar het vlees' wil zeggen naar wat wij uit vlees en bloed zijn, uit de oorsprong van de natuur, zonder genade. Daarvan kan niets gespaard worden. Dat moet tot in zijn levenskern worden weggesnoeid. Dan pas komt er plaats voor de vrucht van het nieuwe leven, dat uit Christus is.

Let op! Hiermee wordt niet ontkend, dat wij de Here oprecht gaan liefhebben. Ook wordt hier niet beweerd dat er geen waarachtige naastenliefde op kan bloeien in ons leven. Maar zoiets komt niet voort uit onze natuur. Het is uit Christus. Het ontbloeit aan de stam van ons leven, omdat Christus als de Landman het snoeimes neemt en ons leven besnijdt met het woord van de heilige wet van God. Telkens als dit woord ons raakt, springt ons hart op van verrukking, omdat we tegelijk door de geest de vrucht zien van ons in zichzelf onvruchtbare leven. Ook daarin is het zo troostvol; als ons de ellende gepredikt wordt. Niet dat die prediking zelf troostvol is, maar daarin wordt ruimte gemaakt voor de vernieuwing van het leven. Telkens als God ons bestraft om onze zonden, worden wij herinnerd aan en gewezen op een stuk onvruchtbaarheid in ons leven. Er zijn wel takken en bladeren, maar er is geen vrucht. En als Gods Woord u dan in het vlees snijdt, dan zie je het onvruchtbare in je leven vrucht dragen. In die vrucht zie je nog meer van de heerlijkheid van Jezus Christus.

Zo spreekt God dan in zijn wet tot ons als de volstrekt Heilige. Zoals wij hier de wet van God belijden is God tegen ons; Hij werpt Zijn oordeel tegen ons uit. Daarop moet alles in ons zwijgen. Hoe heilig is de Here en hoe hoog verheven. Hij is geen mens maar Hij is God, de Heerlijke en de Volmaakte, volmaakt ook in Zijn eisen.

Telkens hebben wij een beslissing genomen, telkens hebben we een bepaald standpunt ingenomen, telkens onze positie bepaald en een manier van denken aangewend. En dan maakt Gods wet ons bekend en wijst ons erop, dat Gods wet nog hoger en heiliger is dan wij hadden ingeschat. Hierin leren we ook in deze tijd onze ellende kennen. De eis van het geloof vergt veel meer van ons dan we hadden vermoed. Nu gaan we verstaan hoe hoog en hoe volstrekt de eis van het geloof is en wat gehoorzaamheid betekent. Tegelijkertijd met de beschamende ontdekking dat jij het bij het verkeerde eind had, ontdek je de heiligheid van de Heer. De ontdekking dat jij het verkeerd hebt gezien is tegelijk een grote vreugde. Daarin wordt wel heel veel weggesnoeid en moet veel van ons leven vergaan.

Maar daarin zijn we getroost. Immers, wij zien op Jezus Christus, die volkomen beantwoordde aan de heilige eis van de volmaakte liefde en gehoorzaamheid. Hij sloeg de ogen niet neer toen Gods wet Hem tegenkwam. Hij heeft de blik van de Vader verdragen. En Hij verdroeg, als borg voor ons, het heilig oog van God. Nu zien wij door Hem omhoog naar de Vader. Want in Hem is de Heilige onze Vader geworden. Zo roemen wij in Hem, want in Hem zijn wij door God vlekkeloos bevonden. Uit genade kunnen wij de blik van Gods oog verdragen. Hij doet onze natuur vergaan, maar doet Christus in ons gestalte verkrijgen.

AMEN