ZONDAG 23: DE RECHTVAARDIGING I |
Zondag 23 |
Wat hebt u eraan, dat u dit alles gelooft? Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam van het eeuwige leven. |
Hoe bent u rechtvaardig voor God? Alleen door waar geloof in Jezus Christus. Al klaagt mijn geweten mij aan, dat ik tegen alle geboden van God zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden heb en dat ik nog altijd uit ben op elk kwaad, toch schenkt God mij, zonder enige verdienste van mijn kant, alleen uit genade, de volkomen voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus. Hij rekent mij die toe, alsof ik nooit zonde had gehad of gedaan, ja, alsof ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht had die Christus voor mij volbracht heeft. Aan deze weldaad heb ik alleen deel, als ik die met een gelovig hart aanneem. |
Waarom zegt u dat u alleen door het geloof rechtvaardig bent? Niet omdat ik door de waarde van mijn geloof voor God aangenaam ben. Maar alleen de voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus is mijn gerechtigheid voor God. En alleen door het geloof kan ik die aannemen en tot mij eigendom maken. |
De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 23 |
In zondag 23 doen wij belijdenis van de rechtvaardiging, die uit het geloof is.
We gaan het hier met name hebben over het verbond dat God met ons gesloten heeft. Iedere preek in de kerk is een preek over het verbond van God. Daaraan hoef je niet iedere zondag herinnerd te worden. Want het verbond is de basis van alle preken. Net zo min een dominee bij ons op de kansel vooraf aan zijn preek vermeldt dat deze in de nederlandse taal zal worden gehouden, net zo min is het nodig te zeggen, dat er in een preek niets anders gebracht wordt dan woorden van het verbond. Het één is net zo vanzelfsprekend als het ander.
Je moet dan ook niet zeggen dat verbondspreken van die theologische preken zijn, van die zware dogmatische preken. De theologie of dogmatiek kan in de kerk niet gepredikt worden, omdat zij samengesteld en opgebouwd is uit menselijke gedachten over het spreken van God. Alleen het dogma van de kerk, dat is de belijdenis, spreekt in de prediking mee. Dat dogma heeft niet een eigen stem naast Het Woord van God. De belijdenis in de kerkelijke prediking is als een echo in de gewelven van de kathedralen. Het Woord van God wordt weerkaatst in de kerk. De kerk preekt mee. Zo hoor je in de prediking van Gods Woord het dogma, dat is de stem van de kerk, de stem van de geslachten, die voor ons geleefd en geloofd hebben, het getuigenis van de wolk van getuigen, die wij om ons heen hebben.
Prediking van het verbond is prediking van het Woord van onze Heer. Daarom moet je ook niet zeggen, dat de verbondsprediking je een bepaalde gedachtenreeks voorlegt en God daarin niet tot ons spreekt. Juist in het verbond worden we aangesproken door God. God zegt in Zijn verbond "gij" tegen ons, Hij spreekt ons aan: "Ik ben uw God en gij zijt mijn volk." Het woord van Christus: "Gijlieden gelooft in Mij, gelooft gij ook in God? Of zijt gij een ongelovige?"
Zo prediken wij hier in zondag 23 het verbond. Maar besef wel dat God met ons in een verbond gekomen is en niet andersom.
Dat verbond is in zijn oorsprong eenzijdig. Dat wil zeggen: het gaat uit van God. God richt het op. Het sluiten van het verbond is Gods zaak. Daar hebben wij geen woord tegen in te brengen en geen vinger in de pap te roeren. Daarin hebben we niets in te brengen of aan te bieden. Wij richten met God geen verbond op. En het is ook niet zo, dat God van Zijn kant en wij van onze kant tot een verbondsluiting komen.
De oorsprong is van God alleen. Daarin zie je, dat Gods verbond gegrondvest is op Zijn verkiezing. In de sluiting van het verbond begint de Heer het besluit van Zijn verkiezing uit te werken. En in Zijn verkiezing is God de Enige. Daarin staat Hij alleen. Niemand is Zijn Raadsman geweest. Daarin heeft Zijn vrijmacht haar werk gedaan.
Zo is het verbond in zijn oorsprong eenzijdig. Het gaat van God uit. Maar het is bestemd om tweezijdig te worden. Bij een verbond zijn altijd twee partijen betrokken. God treedt met ons in gemeenschap. Hij spreekt en wij luisteren en wij spreken en Hij luistert. Hij steekt ons de hand toe, opdat wij met Hem zullen wandelen. Hij is onze Bondgenoot en wij zijn Zijn bondgenoten. Dit kan ook anders gezegd worden: "Hij is onze Vader en wij zijn Zijn kinderen." Het kind staat wel onder de Vader, maar leeft toch met de Vader mee. Zo wandelen wij aan de hand van God.
Daarom schenkt God ons Zijn genade en dat geschenk is eenzijdig. Jij hebt niets om aan te dragen. Maar dan worden wij ook aangespoord tot een nieuwe gehoorzaamheid, namelijk dat wij deze enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, aanhangen, vertrouwen en liefhebben, met heel ons hart, met heel onze ziel, met heel ons verstand en met alle krachten de wereld op een tweede plaats zetten, je oude natuur doden en in een nieuw, Godzalig leven wandelen.
Dit is een oneindig grootse roeping. Niemand zal het koninkrijk der hemelen beërven zonder dat hij voor die roeping zijn hoofd heeft gebogen. Daarop legt Jacobus de nadruk als hij zegt, dat niemand zalig zal worden zonder goede werken. Christus moet gestalte krijgen in je leven. Hoe zou je anders voor eeuwig met Christus kunnen leven?
Zo heeft onze gehoorzaamheid aan het Woord en de wet van God, ons dienen van de Here en het offer van ons leven grote betekenis!!!
Maar waar gesproken wordt van de rechtvaardiging, die uit geloof is, daar moet achter dat alles worden teruggegaan. Je moet hier teruggaan tot de oorsprong van Gods verbond, tot dat punt waar nog niet van twee partijen sprake was. Ik heb al gezegd dat het verbond in zijn oorsprong eenzijdig was. God is het komen sluiten. Hij sloot het voor wij iets hadden gedaan of gedacht, dat gelijk was aan wat Jezus Christus deed of dacht. hij sloot het toen wij nog zondaars waren.
En dit is nu de troost en de zekerheid van de rechtvaardiging van het geloof, dat wij vrijmoedig daarop terug durven te gaan, dat we alles buiten beschouwing laten, wat we door de Geest van God mochten doen, alle vruchten, die we uit Jezus Christus gedragen hebben en dat Gods genade en liefde ons niettemin volkomen zeker zijn. Waar op dit punt ook maar enige aarzeling zou zijn, daar wordt Gods Woord verloochend, daar wordt ook het wortelbeginsel van de reformatie losgelaten.
Ik moet mijzelf hier als goddeloze zien. Want God rechtvaardigt alleen goddelozen. En Christus is niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaren tot bekering. Dit begrijp je toch wel? Ik ben geen goddeloze. Want geen goddeloze zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen. Maar ik weet, dat niets mij rechtvaardigt voor God, geen enkele vrucht, die uit Christus is, geen enkel goed werk, geen gebed, geen serieus leven, geen vroomheid, geen liefde, geen tranen, geen ontroering.
Het komt in de rechtvaardiging op het recht van God aan. En waar het recht zijn woord spreekt, daar sta ik voor God als louter zondaar.
Zo wordt ik als goddeloze gerechtvaardigd.
Als ik het zo zeg, dan is dat ook geen gedachtenspinsel. Het is geen opéénstapeling van voorstellingen. Op het moment dat ik mij een voorstelling maak dat ik als goddeloze voor God sta, treed ik niet buiten de werkelijkheid van vandaag. God heeft ons als goddelozen gerechtvaardigd. En dat de goddeloosheid de oorspronkelijke levenshouding geweest is, dat blijkt ook vandaag nog uit mijn gedrag. Dat komt nog steeds naar buiten, dat is nog te zien aan ons leven, dat is nog steeds werkelijkheid, die gelukkig door Gods genade overwonnen is en teruggedrongen wordt, die te niet werd gedaan aan het kruis van Christus. Want ik ben immers met Christus aan het kruis gestorven. En hetgeen ik doe, dat haat ik wel, maar ik doe dat niet meer, maar de zonde, die in mijn woont (Romeinen 7:17). Zo belijden wij dan, dat God de goddelozen rechtvaardig maakt.
De rechtvaardiging is een daad van God. Daarin is Hij alleen bezig geweest. Je kunt dit niet eenzijdig genoeg zeggen. Wie hier ook maar iets naar zichzelf toe haalt, die heeft zich nog niet aan het rechtvaardigende en vrijsprekende oordeel van God in Jezus Christus overgegeven, maar die wil nog steeds zichzelf rechtvaardigen en vrijspreken.
Hierin ligt nu alles vast. God staat er borg voor dat wij rechtvaardig zijn. Ik hoef geen enkel steunpunt te zoeken. Al getuigt alles tegen mij en moet ik alles buiten beschouwing laten wat ik in de Here gedaan heb, dan sta ik toch voor de rechterstoel van God als een goddeloze, die gerechtvaardigd werd door het bloed van het kruis, van wie het leven gewassen werd en gereinigd in Jezus Christus.
En zo spreekt dan het geloof: ik weet dat ik voor God rechtvaardig ben. Ik sta voor Hem als een goddeloze, die werd vrijgesproken alsof ik een rechtvaardige was. Ik mag niet meetellen wat ik uit genade doen mocht. Maar ik mag hier alles vergeten (en je begrijpt wel hoe ik dat bedoel) wat ik misdreven heb door de nog levende wortel van de zonde, die in mij is. Ik mag alle schuld vergeten, die alleen aan God bekend is, waarvan ik zelf nauwelijks weet heb, alle ongerechtigheid, waardoor mijn leven prut werd.
Ik hoef mijn leven niet te ontleden tot op de wortels toe. Ik hoef het goede en het kwade in mij niet af te wegen en ook mijn vroomheid en mijn goddeloosheid niet, zodat ik eventueel mijn kansen in kan schatten of ik wel waardig genoeg ben om te geloven. Ik hoef niet te onderzoeken of ik dit wel geloven mag, of ik wel genoeg kennis van mijn zonde heb en of er wel echt van een bekering gesproken kan worden.
Ik sta hier helemaal vrij en ik laat alles los, want ik heb Jezus Christus vast. Ik hoef hier niet staande te blijven of mijzelf overeind te houden, want ik laat me hier vallen en neerzinken in de genade van God, dat ons geopenbaard is aan het kruis.
Wij zijn iedere keer bezig nog een enkele riethalm te grijpen. Ach dat wij eens goed zouden struikelen en neerzonken in de diepten van Gods ontferming, tot in de roerselen van Zijn liefde, opdat we ons door die ontferming en liefde omarmd voelden. Alleen op deze manier krijgen we een indruk van de rechtvaardiging door het geloof. Ik moet terug tot de daad van God in het kruis. Ik moet belijden: ik ben met Christus gekruisigd en gestorven, in Christus aan alle zonde afgestorven, omdat ik met Christus dood ben om eeuwig met Hem te leven.
De rechtvaardiging is die daad van God, waardoor Hij ons rekent als één met Jezus Christus, met Hem gestorven en met Hem opgestaan, met Hem verbonden in Zijn dood en in Zijn leven.
De rechtvaardiging is volstrekt een eenzijdige daad van God. Niemand is daarin Zijn Raadsman geweest en geen mens en geen schepsel heeft met Hem meegedacht. Dit gebeurt met je en zonder jouw toedoen. Dit deed God alleen.
De catechismus legt vooral de nadruk op de rechtvaardiging door het geloof. Dat is ook niet gek, omdat de catechismus hier het geloof tegenover de goede werken, volgens de leer van Rome, zet.
Maar laat je je niet verhinderen om hier toch alleen God te zien in Zijn souverein genadebestel, in Zijn vrijspraak om Christus' wil. Ook jouw geloof valt hier weg, maar hier kom ik later nog op terug. Je wordt niet als gelovige gerechtvaardigd, maar als een goddeloze, als één die niets heeft, die zelfs niet kan wijzen naar het kruis van Christus en die toch in dat kruis gerekend wordt en door dat bloed afgewassen wordt. Mijn vader was een bedorven Syriër, zo beleed Israël bij de eerstelingen, en uw zuster was Sodom, zegt Ezechiël tot zijn volk, en toch zullen wij de naam van Sions kinderen dragen.
Om die daad van God, waarin ons leven tot radicale omkeer gekomen is, om die overplanting van het verdorven leven der mensheid in Jezus Christus, weten we nu, dat wij rechtvaardig zijn.
En hier kun je de betekenis van het geloof verstaan. In het geloof weet ik het. In het geloof heb ik alle vastheid in God. Want ik weet, dat God mij heeft toegeëigend al wat hij voor Zijn volk verworven heeft. Geloven, dat is teruggaan naar de oorsprong van Gods verbond. Het is niets zien en niets weten dan Christus alleen.
God heeft het aan Abraham, de vader van alle gelovigen, geopenbaard en in hem aan zijn volk. Hoe meer geloof er is, des te meer is er een vrijmoedig teruggaan op het strikt-eenzijdige van de genade van God. In dat geloof heeft ook Abraham gewandeld. Hij was niet Gods medewerker. Maar hij werd Gods bondgenoot, omdat God in Zijn majesteit Zijn verbond met hem oprichtte. In die genade staat God alleen en is geen Abraham naast Hem. God is in Zijn ontferming de volstrekt-Eenzame, Die het alleen doet en het alleen volbrengt, Die het aan Abraham toerekent alsof Abraham zichzelf heeft ingezet voor zijn gerechtigheid.
Zo ziet je het in de geschiedenis, die wij gelezen hebben (Genesis 15:7-21). Abraham heeft de stukken gedeeld. En hij wacht op de Here. Het offer wijst heen naar het offer van Jezus Christus. Wie het verbond op zich neemt, draagt de verantwoordelijkheid. Want wie het verbond verbreekt, die zal net als die dieren in tweeën gehouden worden.
Hoe kan Abraham die verantwoordlijkheid op zich kunnen nemen? En dan komt de Here in het duister als een rokende oven en een vurige fakkel. En dan gaat God tussen de stukken door. Hij neemt het alleen op Zich. En Abraham zit verbijsterd terzijde. God handelt volstrekt eenzijdig. Hij handelt alleen. Hij neemt de verantwoordelijkheid op Zich. Indien het verbond gebroken wordt - en het wordt gebroken - dan zal het offer moeten komen alleen van de kant van de Here. Hij is immers er alleen doorgegaan. En Hij draagt alleen de verantwoordlijkheid. Ik lees bij de verbondsluiting van geen verplichtingen. Die worden straks bekend gemaakt als het verbond eenmaal gesloten is. In de verbondsluiting staat de Here alleen tussen de stukken. Hij zal ook voor het offer zorgen, het offer, dat werkelijk verzoening brengt, het bloed, dat beter is dan het bloed van stieren en bokken. God schenkt van Zijn zijde Zijn eigen Zoon, opdat Abraham en allen, die met Abraham geloven, alleen gerechtvaardigd worden in het bloed van Jezus, in het verbondsoffer aan het kruis.
En dan is Abraham in dat verbond de gezegende. Hem wordt Jezus Christus beloofd. Want de Here heeft in dit verbond alles op Zich genomen. Hij alleen ging tussen de stukken door. En al onze schuld en al onze verbondsverbreking is neergekomen op het hoofd van de Middelaar van het Verbond, in Wie Gods genade het offer heeft bereid, Jezus Christus, Die van God kwam, de Alleen-Verantwoordlijke, en toch werd Hij mens en nam de schuld op Zich van Abraham en allen, die met Abraham gewandeld hebben in het geloof.
Zo is Christus' gerechtigheid de onze geworden en onze schuld de Zijne. En zo word ik dan in Jezus Christus gerekend alsof ik nooit zonde had gehad of gedaan, ja, alsof ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht had die Christus voor mij volbracht heeft. Aan deze weldaad heb ik alleen deel, als ik die met een gelovig hart aanneem.
Daarom zal je helemaal delen in Gods gunst. God rekent jou alsof jij alle gehoorzaamheid volbracht hebt. Daarom heeft God jou lief met de liefde, waarmee Hij Christus liefheeft en Hij zal jou kronen met de gunst, waarmee Hij Christus gekroond heeft. Zo ben je dan in alles met Christus verbonden. Wat Hij gedaan heeft, dat heb jij gedaan en wat Hij ontvangt, dat ontvang jij. En de kroon, die Hij draagt, die zal jij dragen. Want God handelt met jou alsof jij zelf aan het kruis gehangen hebt.
In het geloof is dit volkomen zeker. Ik had beloofd om nog het één en ander over de betekenis van het geloof te zeggen. De catechismus moest wel de nadruk leggen op het geloof. Dat was in die tijd beslist noodzakelijk. Toch is de Gereformeerde religie niet een religie, die het zwaartepunt zoekt in het geloof van de mens. Zo wordt het ook hier niet bedoeld. Het geloof kan ons niet zaligmaken. Het is daarom verwarrend om te spreken van zaligmakend geloof. Wij weten alleen, dat de zaligmakende genade van God verschenen is aan de mensen.
Kan het geloof mij zalig maken? Nee, want wij belijden niet, dat ik vanwege de waarde van mijn geloof aangenaam ben voor God, maar dat alleen de voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus mijn gerechtigheid voor God is en dat ik die niet anders dan alleen door het geloof kan aannemen en mij tot eigendom kan maken.
Niet ons geloof, maar Christus is onze zaligheid. Ik zou niets eens willen zeggen, dat ons geloof de hand is, waarmee wij de genade aannemen. Laat ik het zo mogen zeggen: "Het geloof is het oor, waarmee je de vrijspraak in Christus hoort. Hierin ben je volkomen passief. Je hoort God alleen maar zeggen dat je rechtvaardig bent. Het geloof is het oog, waarmee je Christus ziet. Je ziet het kruis.
In dat horen en zien ben je zalig. Je hoort en ziet, dat je zalig bent. En wat je hoort en ziet is voor jou volkomen zeker.
Het geloof wordt wel eens een sprong in het duister genoemd, een waagstuk. Nu, dit geloof heeft niets met een waagstuk te maken. Want dan is het geloof weer een religieuze daad van de mens.
Het geloof is dit, dat je arm bent en ellendig en je helemaal geen held bent in grote waagstukken en dat er niets heldhaftigs meer in je is overgebleven, maar dat je je door God gevonden en gegrepen weet.
Natuurlijk is er ook in het geloof nog iets anders. Het geloof komt ook in werking. Het brengt je tot de daad. Het maakt je tot een held. Met mijn God spring ik over een muur en met mijn God dring ik door in een sterke bende.
Want in het geloof ga je ook je roeping horen en volgen. In alle verbonden zijn twee partijen betrokken. Wij worden vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid. Zo kunt je in het geloof alle dingen, want ik zeg je, dat geen ding onmogelijk is voor diegene die gelooft.
Maar als ik zo spreek, dan loop ik weer vooruit en dan spreek ik niet meer over de rechtvaardiging. In de rechtvaardiging zie je God Zijn Zoon overgeven om jouw zonde en je hoort Hem jou rechtvaardig spreken. Dit geloof is alleen horen en zien. En als je dit gehoord en gezien hebt, dan sta je op en dan kun je over muren springen en door sterke benden dringen.
Zo is Christus ons alles in de rechtvaardiging.
En daarom is ons hier alles volkomen zeker. Je hoort God spreken. Hij spreekt tot je. Laat daarin je zaligheid toch volkomen zeker zijn. Als je hier op bouwt: "Ik heb God het horen zeggen", dan heb je eeuwige zekerheid. Als je je alleen maar aan het Woord vastklemt, dan zal je in eeuwigheid niet wankelen.
Begrijp dan toch, dat wij met onze twijfel en onzekerheid de Here en Zijn liefde smaden. En dat wij de Heilige Geest bedroeven als we telkens opnieuw de dingen op losse schroeven zetten, telkens opnieuw weer in de fundamenten gaan graven. Als je dit doet, dan blijkt daaruit, dat je je nog niet hebt overgegeven, dat je jezelf nog steeds handhaaft tegenover Christus. Geef je toch volkomen over, want dan ben je er zeker van volkomen en voor eeuwig Zijn eigendom te zijn.
En dan is Hij in jouw leven groot, in Wie je het leven vindt.
AMEN