Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 25: DE SACRAMENTEN

Numeri 21:4-10

4 Toen zij van de berg Hor opgebroken waren in de richting van de Schelfzee ten einde om het land Edom heen te trekken, werd het volk onderweg ongeduldig. 5 En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gij ons uit Egypte gevoerd? om te sterven in de woestijn? Want er is geen brood en geen water en van deze flauwe spijs walgen wij. 6 Toen zond de Here vurige slangen onder het volk; die beten het volk, zodat er velen van IsraSl stierven. 7 Daarop kwam het volk tot Mozes en zeide: Wij hebben gezondigd, want wij hebben tegen de Here en tegen u gesproken; bid tot de Here, dat Hij de slangen van ons wegdoe. Toen bad Mozes ten gunste van het volk. 8 De Here dan zeide tot Mozes: Maak een vurige slang en plaats die op een staak; ieder, die daarnaar ziet, wanneer hij gebeten is, zal in leven blijven. 9 Toen maakte Mozes een koperen slang en plaatste die op een staak; en wie, wanneer eenslang hem gebeten had, op de koperen slang de blik richtte, bleef in leven. 10 De Israëlieten nu braken op en legerden zich te Obot.

2 Koningen 18:1-4

1 In het derde jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël, werd Hizkia koning, de zoon van Achaz, de koning van Juda. 2 Vijfentwintig jaar was hij oud, toen hij koning werd, en hij regeerde negenentwintig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Abi; zij was een dochter van Zekarja. 3 Hij deed wat recht is in de ogen des Heren, geheel zoals zijn vader David gedaan had. 4 Hij verwijderde de offerhoogten, verbrijzelde de gewijde stenen en hieuw de gewijde palen om; ook sloeg hij de koperen slang stuk, die Mozes gemaakt had, omdat tot op die tijd de IsraSlieten daaraan plachten te offeren. En men noemde haar Nechustan.

Zondag 25
Nu alleen het geloof ons aan Christus en aan al zijn weldaden deel geeft, waar komt dit geloof vandaan?
Van de Heilige Geest, die het geloof in ons hart werkt door de verkondiging van het heilig evangelie en het versterkt door het gebruik van de sacramenten.
Wat zijn sacramenten?
Sacramenten zijn heilige zichtbare tekenen en zegels, die God ingesteld heeft om ons door het gebruik daarvan de belofte van het evangelie nog beter te doen verstaan en te verzegelen.
 Deze belofte houdt in dat Hij ons om het enige offer van Christus, aan het kruis volbracht, vergeving van zonden en eeuwig leven uit genade schenkt.
Hebben het woord en de sacramenten beide als doel ons geloof te wijzen op het offer van Jezus Christus aan het kruis, als de enige grond van ons heil?
Ja, want de Heilige Geest leert ons in het evangelie en bevestigt ons door de sacramenten, dat ons volkomen heil rust in het enige offer van Christus, dat voor ons aan het kruis gebracht is.
Hoeveel sacramenten heeft Christus in het nieuwe verbond ingesteld?
Twee, namelijk de heilige doop en het heilig avondmaal.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 25

Wij belijden in deze Zondag de genade van God, zoals die ons in de Sacramenten verzekerd is.

Zoals Christus in de Bijbel tot ons komt, zo verschijnt Hij ons ook in het water van de Doop en in het brood en de wijn van het Avondmaal.

Wij hebben hier met Gods genade in Christus te doen.

En van die genade hebben we in de vorige zondag beleden, dat zij het eerste in ons leven in ons leven is, dat aan haar niets vooraf gaat en door ons geen ding vóór haar gesteld kan worden.

De genade schijnt als een licht in onze duisternis. Zij is onafhankelijk. Zij is scheppend, omdat zij ons uit de dood in het leven draagt en ons door die levendmaking herschept tot nieuwe schepselen.

En omdat die genade het eerst in ons leven is en van haar uit de draden gespannen zijn, daarom wordt het leven der gelovigen ook door de genade beheerst.

Gods genade in Christus Jezus is het eerste, maar zij is ook het enige. In haar ontvangen wij alles en er is geen ding, dat we niet uit genade ontvangen. Met genade is alles gezegd. En ik kan je dat nooit teveel zeggen: genade.

Over die genade gaat het ook, als wij belijdend luisteren naar het Woord van God over de Sacramenten.

Ik heb het in deze Zondag geheel en al over de Christus van Gods genade, zoals Hij in het water van de Doop en in het brood van het Avondmaal ons tegemoetkomt.

Twee dingen moeten daarom in deze Zondag met kracht gehandhaafd worden om onze belijdenis van allerlei vreemde bijvoegsels of inmengingen zuiver te bewaren.

Ten eerste dat het Gods genade is, die wij in de Sacramenten tegenkomen en ten tweede dat daarin de hoge waarde van de Sacramenten gelegen is.

Wie dat eerste niet verstaat, raakt in de problemen met het tweede. Wie niet verstaat, dat wij in de Sacramenten met Gods genade te doen hebben, die verstrikt zich in onvruchtbare vragen van het ongehoorzaam denken en die heeft geen andere uitweg meer, dan al denkend over die tekenen te redeneren en te speculeren.

En dan drijven die ijdele speculaties ons zo ver, dat ze ons het zicht op Gods genade in Christus volkomen ontnemen, zodat we dan eindigen met de twijfelvraag, wat we dan toch aan onze Doop en ons Avondmaal hebben.

Wij willen luisteren naar Gods Woord, opdat al onze gedachten gevangen worden onder de genade van Christus. Wij horen dan dat Gods genade ons zichtbaar verschenen is in de Sacramenten en wij zien daarvan twee dingen. Eerst Gods genade in de Sacramenten en dan Gods genade in de Sacramenten.

Wij horen dus eerst van Gods genade in de Sacramenten.

Willen wij de Sacramenten zuiver zien, dan moeten we die zien als middelen van de Heilige Geest.

Dat horen we in het eerste antwoord van deze Zondag.

Nu allen het geloof ons aan Christus en al zijn weldaden deel geeft, waar komt dit geloof vandaan?

Van de Heilige Geest, die het geloof in ons hart werkt door de verkondiging van het Heilig Evangelie en het versterkt door het gebruik van de Sacramenten.

Het is niet nodig te gaan spreken over het Woord. Wel wordt het Evangelie hier even genoemd, maar wij kunnen dat laten rusten. Het gaat hier over de Sacramenten, omdat over het Evangelie en het geloof al in Zondag 6 en 7 ter sprake zijn gekomen.

Maar wel kan hier de vergelijking met het Evangelie getrokken worden.

In het Evangelie treedt ons Jezus tegemoet in Zijn volle genade en majesteit. Gods Woord is geen verslag, geen reportage van wat God gedaan heeft voor de verlossing, maar het is Gods Wóórd. Dat wil zeggen: in de Schrift spreekt God. Ik krijg daar geen verhaal os uiteenzetting te horen, maar ik word aangesproken, even werkelijk als Samuël aangesproken werd in de nacht. Gods Woord is een bekendmaking, een afkondiging.

In het Evangelie van God wordt God openlijk bekend gemaakt in de wereld. Het is geen betoog, dat ik voor kennisgeving aan kan nemen. Het is een betoging en daar moet ik achteraan.

God spreekt in Zijn Majesteit van genade en van verzoening door het bloed van Christus. Hij richt zich al sprekend tot de mensen. Hij is in dat Woord naar ons toegekomen. Hij treedt ons tegemoet. Hij legt de hand op ons. Hij roept. Hij is het, Die tot jou spreekt.

Hij! God!

En Hij spreekt tot ons door het Woord, dat is door Zijn Zoon Jezus Christus. En daarom kunnen we net zo goed zeggen dat in het Woord Christus tot ons spreekt. Christus, Die Zelf in mensenwoorden gesproken heeft, hoorbaar in een menselijke stem. Hij heeft van Gods genade gesproken in een menselijke taal. Christus spreekt tot ons in het Oude en Nieuwe Testament.

En die Christus spreekt niet zonder de Heilige Geest. Daarom is het hele Woord uit de Heilige Geest. De Heilige Geest heeft mensen gedreven om deze woorden te spreken en te schrijven.

En daarmee is tenslotte het laatste gezegd.

Dit Woord is het Woord van de Geest in de wereld. Het is de hoorbare taal van de Geest. Van de Geest is dit woord uitgegaan. In de Geest kan het alleen gehoord worden.

Van de Geest kan geen woord en geen letter worden losgemaakt. Want het is allemaal van Hem uitgegaan tot de laatste tittel en de laatste jota.

Daarom strijden wij ook om de Bijbel letterlijk te nemen.

Er mag geen woord worden afgedaan en geen woord worden toegedaan.

En wij letten er op, dat geen lettergreep van de Geest wordt losgemaakt. Maar ondertussen zijn we steeds zo dom, dat wij niet een letter of uitdrukking, maar het hele woord losmaken van de Heilige Geest.

Dan is er voor ons bewustzijn niet meer het levende woord van God, dat uit Zijn mond is uitgegaan, maar dan wordt het voor ons een verhaal en een beschouwing, een uiteenzetting of een betoog.

En als we zo in het Woord de Geest Zelf niet meer horen spreken, dan raken we verward met de woorden van de Bijbel. Dan zijn die woorden voor ons hol en zonder inhoud geworden of we maken van die woorden iets magisch, iets mystieks.

Gods levende Woord wordt dan een formule en wat moeten wij met formules?

Zo is het met het Woord van God. Het is de Heilige Geest, Die spreekt.

Dit wilde ik zeggen als vergelijking, want zo is het nu ook met het Sacrament.

Het Sacrament is een middel van de Heilige Geest. In het Sacrament komt God ons in Zijn genade tegemoet. Alleen als je zo de Sacramenten ziet, zie je ze zuiver.

Maar wie de Sacramenten losmaakt van Gods genade, die tast hier in het donker en raakt de weg van het Woord van God kwijt.

In de Sacramenten wordt ons de belofte van Christus versterkt. God verzegelt ons, dat Hij in Christus genadig wil zijn, dat Hij niet toornig op ons wil zijn, maar in liefde aan ons wil denken. De Sacramenten spreken dus van Gods gunstige gezindheid tegenover ons.

Daarom moeten wij in de Sacramenten Gods genade zien.

Wij moeten dit vasthouden, want als we de Sacramenten losmaken van Gods genade in Christus, dan zijn ze voor ons onverstaanbaar geworden.

De verwarring is ontstaan door de Roomse opvatting van de Sacramenten. En het is goed hier even bij stil te staan, omdat we dan ook oog krijgen voor onze eigen dwalingen.

De Roomse kerk spreekt ook van genade.

Maar genade is bij haar niet Gods gunst in Christus. Genade is bij haar een eigenschap van de mens. Ze is een bovennatuurlijke gave, die de mens wordt gegeven. En die gave van de bovennatuurlijke genade werd door de Roomse kerk verbonden aan het Sacrament.

Zoals de Roomse kerk de Sacramenten uitdeelt, zo deelt ze de gave van de genade uit.

Zij zag dus op het water in de Doop en op het brood in het Avondmaal. En dan wees dat water en dat brood niet naar Gods gunstige gezindheid in Christus, maar naar die gave van de genade in de mens.

De mens kreeg door het Sacrament deel aan de goddelijke natuur. De ziel van de mens ontving bovennatuurlijke kracht.

Zo was hier alles van God en Zijn genade losgemaakt. Het Sacrament was een magisch middel van de kerk geworden en zelfs de genade waarvan het Sacrament sprak was losgemaakt van God: het was niet Zijn gunst in Christus, maar iets wat de mens in zijn hebberigheid gegeven kon worden.

We hoeven dit verder niet uit te pluizen.

Dit is genoeg, om oog te krijgen voor onzuiverheden, die ook op eigen bodem de gelovigen bedreigt.

En dit is ook genoeg om met kracht te handhaven, dat in de Sacramenten God genade tot ons komt.

Ook op eigen bodem is het Sacrament dikwijls losgemaakt van de genade van God. Men hoorde dan niet meer, dat Christus sprak in de Doop: Ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon van de Heilige Geest. Men zag niet meer, dat Hij de Gastheer aan de Avondmaalstafel is en dat Hij in het brood en de wijn het onderpand van Zijn liefde aan ons geeft.

En toen men eenmaal de Sacramenten losgemaakt had van Gods gunst in Christus, toen verstrikte men zich in allerlei moeiten.

Want wat is het Sacrament als het is losgemaakt van Gods genade?

Dat is de vraag die alle troost en vastheid afpakt. Als we deze dingen losmaken van Christus, dan staan er maar twee wegen open.

De eerste mogelijkheid is, dat wij in het Sacrament dan een teken zien, dat wij in onze ziel de genade als een bezit hebben. Zo had de Roomse kerk het gezegd, zo zien wij het telkens als we loslaten wat de Reformatoren vasthielden.

Het Sacrament moet dan dienst doen als en teken dat onze ziel in een genade-toestand is gekomen, dat we zijn wedergeboren.

Wanneer we dan vragen: wat is de betekenis van het Sacrament, dan wordt ons niet gezegd om onze harten naar de hemel te heffen waar Christus is; dan wordt ons niet gezegd om de gunst van God in Christus te overdenken, maar dan worden we weer naar die mens verwezen, die mens, die het Sacrament ontvangt. In die ziel moet het dan gebeurd zijn.

Je begrijpt wel, dat wie deze houding aanneemt zich niet in het geloof op Jezus richt, maar zich instelt op zichzelf, op zijn ziel, op de toestand waarin hij verkeerd.

Er is dan geen plaats meer voor het gelovig aangrijpen van Christus, zoals Hij in de Sacramenten aan ons verschijnt als de Middelaar van de genade van God, om ons te verzekeren, dat Gods hart in gunst tot ons gewend is, maar dan is er slechts plaats voor de speculatieve vraag of die genade in de ziel daadwerkelijk aanwezig is.

Verloren is dan het onbewogen staan in de genade van God, het vast geloven, dat Gods gunst tegenover ons in Christus is geopenbaard. En in plaats daarvan komen we uit bij een redenering. In ons denken moeten we dan al redenerend onze vastheid vinden.

Wie eenmaal zo Gods genade uit het oog verloren heeft, die richt zijn hart en zijn aandacht niet meer op het bloed van de verzoening, dat eenmaal gestort is, opdat wij in Gods gunst mochten delen, maar hij richt zijn volle aandacht op datgene wat er in zijn ziel leeft.

Dat is niet Gereformeerd. Dat is een breuk met de reformatorische leer. Gods genade is opnieuw door de Reformatie ontdekt. En wie zo spreekt en denkt en leeft, die maakt die herontdekking van Gods genade ongedaan.

De andere mogelijkheid is dat het Sacrament verwijst ons naar de genade-toestand, waarin onze ziel gekomen is. Het moet ons de zekerheid geven, dat wij wedergeboren zijn. Maar het Sacrament is dan zo scheef getrokken, dat het doel mist.

God heeft het ingesteld als een teken van Zijn gunst in Christus. Wie het nemen wil als een teken van iets in de mens, die verliest niet alleen Gods genade in Christus uit het oog, maar uiteindelijk ook het Sacrament zelf.

Want het Sacrament kan nooit voor dergelijke kunstgrepen worden gebruikt. Wie het daarvoor misbruiken wil, staat dan voor de onoplosbare vraag hoe het toch mogelijk is dat het water van de Doop en het brood bij het Avondmaal een teken kan zijn van het feit dat wij wedergeboren zijn.

Wie eenmaal op deze weg opgaat, moet tenslotte eindigen met het Sacrament los te laten of het alleen te zien als een symbolische handeling, een kerkelijke plechtigheid zonder meer, eigenlijk als het er op aankomt een zinloos vertoon, alleen in staat om ons de verzuchting te doen uiten: mocht het maar eens waarheid worden.

Iemand die dit doet zinkt dieper dan iemand die de Roomse kerk aanhangt. Want een Roomse kan zich nog altijd vastklampen aan zijn kerk, die zonder ophouden verzekert dat de genade in het Sacrament zit als de geneeskracht in het drankje.

Maar iemand anders kent zo'n kerk hals Middelares van de genade niet. Hij zinkt dan weg in die bodemloze afgrond, die hij zelf met zijn roekeloze gedachten heeft opengemaakt, omdat hij zich weigert over te geven aan de vastheid in de gunst van God en een fundament dacht te leggen in zijn eigen toestand van zijn ziel.

Wij moeten deze dingen goed leren zien als het loslaten van wat de Reformatoren vasthielden, want er wordt vaak door ons gespeculeerd over het dopen van kinderen met de vraag: hoe weten we nu dat dit kind wedergeboren is?

Dan is de waarde van de Doop volkomen door de twijfel ondergraven en kan men er niets meer van begrijpen wanneer anderen, die zich bekeren van deze dwaling met vrijmoedigheid op de Doop wijzen als op een zegel van Gods genade.

Wanneer we ons houden aan wat de Bijbel ons leert, dan is onze blik op heel iets anders gericht. Niet op de vraag in hoeverre nu dat doopwater een teken van de wedergeboorte kan zijn, maar dan staat onze aandacht gericht op de waarheid van God, dat het doopwater spreekt van Gods gunst in Christus en heenwijst naar het bloed van Christus dat reinigt van alle zonden.

Gods genade is ons in de Sacramenten verzegeld.

Ik verkondig hier niet het Doopwater of het Avondmaalsbrood. Dat zijn de middelen waarvan de Heilige Geest zich bedient. Ik verkondig hier de genade van Christus, waarheen de Sacramenten ons wijzen.

Maak je die Sacramenten los van Heilige Geest, dan trek je alle dingen scheef. De Israëlieten hebben dat eenmaal gedaan met de koperen slang. Ze meenden, dat in die koperen slang een goddelijke kracht huisde. Ze zagen in die slang niet het middel van Gods gunst. Ze verstonden niet meer dat die slang eigenlijk niets anders was geweest dan zichtbare prediking, prediking van Gods liefde voor Israël

De slang wees naar de God van het genadeverbond. Maar in latere jaren gingen de Israëlieten anders tegen die slang aankijken. Ze hadden geen oog meer voor de genade waarvan die slang eens het teken was geweest. En toen werd het afgoderij.

Hizkia heeft toen die slang vernield en toen hij de slang kapot geslagen had zei hij: Nechustan, dat wil zeggen: 't is koper, meer niet.

Zo is het water van de Doop gewoon water en het brood van het Avondmaal gewoon brood. Je moet daarop niet zien alsof het water en dat brood de genade zou bevatten.

Je moet ook dan je aandacht niet richten op jezelf en zeggen: het komt op het hart aan. Maar als we dan niet alleen op de uiterlijke tekenen van brood en wijn mogen blijven zien, dan moeten we ons hart tot Jezus Christus verheffen, die in de hemel voor ons pleit aan de rechterhand van Zijn Vader.

Je mag aan de tekenen niet de glorie toekennen die alleen aan het bloed van Jezus Christus toekomt, maar door de tekenen moet je dan ook gedreven worden om te erkennen, dat in die tekenen wel de glorie van dat bloed tot U komt.

En hiermee zijn we tegelijk gekomen aan het tweede dat met kracht gehandhaafd moet worden.: Gods genade verschijnt ons in de tekenen.

Hizkia moest de slang vernielen. Nechustan, 't was maar koper. Er zat niets goddelijks in. En de Israëlieten mochten dat koper niet eren in plaats van de levenden God.

Maar toch was aan Israël eens in die koperen slang Gods ontferming en barmhartigheid verschenen in de woestijn. En toen heeft God voor Israël ook kracht aan dat teken verleend. Ieder die op de slang zag werd genezen.

Ook in de woestijn zat het niet in dat koper.

Die slang was ook niet het symbool van het geloof in de harten de Israëlieten. Maar zij was een teken van Gods liefde over Israël. Ze was een zichtbaar getuigenis, dat God over dat volk Het Woord van het Verbond handhaafde ondanks de zonde.

Zo houdt God ons nu aan de zichtbare tekenen van Zijn genade.

Het water is water en het brood is brood en de wijn is wijn. En deze tekenen verwijzen ons ook niet naar iets dat in ons hart of in onze ziel gezocht moet worden, maar iets dat met ons gebeurd is of hopelijk nog gebeuren zal.

Maar ze zijn voor ons zegels van Gods genade en trouw.

Ze zijn de tekenen van Zijn verbond. En dat verbond is geen uitwendige relatie, maar dat verbond betekent dat God Zich in liefde met ons verbonden heeft en dat deze verbintenis gegrond is in Zijn liefde.

Van een ander verbond, dat slechts maar uitwendig zou zijn, weet ik niets en mag ik ook niets weten.

En dan zijn de Sacramenten tekenen van die verbintenis van de liefde. Ze zijn ons tot onderpand.

De ring is het onderpand van de liefde in de verbintenis tussen man en vrouw. Het is een teken van volkomen eigendom, het zegel van het onderling-zich-weggeschonken-hebben. Het hart spreekt er zich in uit. Zonder die volkomen liefde is de ring aan de vinger een dwaas ding. Dan kan het zelfs worden tot een symbool van mislukking en teleurstelling.

Maar waar de liefde geheiligd werd, daar is de ring het onderpand.

Zo hebben wij de onderpanden van Gods liefde.

De Sacramenten zijn tekenen van Gods genade. Het water spreekt ons van het bloed van Christus, dat ons reinigt van alle zonden en ons als kinderen weer voor de Vader stelt.

En het brood laat ons voor ogen zien, hoe Christus' lichaam verbroken werd onder de toorn van God.

Daarom moet in de Avondmaalsbediening de gemeente zien hoe het brood gebroken wordt en de wijn vergoten.

De gemeente moet het zien, opdat de harten zich verheffen tot Jezus in de hemel.

Zo zijn de Sacramenten tekenen van Gods genade.

Het Sacrament is een zichtbare prediking. Het laat zien wat het Evangelie doet horen. Daarom hebben ze zonder het Woord geen kracht. Het Sacrament zonder het Woord heeft zijn bestaansreden verloren.

Daarom is de sacramentele handeling altijd verbonden met de Woord-verkondiging. Op hetzelfde ogenblik als er met water gedoopt wordt, spreekt God door de mond van de dienaar. En op hetzelfde moment, waarop het brood gebroken wordt, vindt de Woord-verkondiging plaats: het brood dat wij breken, is de gemeenschap met het lichaam van Christus.

Maar dan is dat Sacrament iet slechts een teken, het is ook een zegel. De Bijbel spreekt hier in rotsvaste zekerheid.

Zo zeker als dit is, zo zeker is dat. Wij zijn zo zeker met het bloed en de Geest van Christus gewassen, als wij uitwendig met het water gewassen zijn. Zo zeker als wij het brood eten en de wijn drinken, zo zeker is Christus' lichaam voor ons verbroken en Zijn bloed vergoten.

Ik spreek nu niet over de ongelovigen, die het Sacrament onwaardig gebruiken. Daar zullen we het over hebben als we de Doop en het Avondmaal afzonderlijk gaan behandelen.

Laat dit hier worden vastgesteld: Het Sacrament wordt in zijn kracht niet gebroken, als een goddeloze het gebruikt. Het blijft een teken en een zegel, evengoed als de regen regen is en blijft, ook al valt hij op een rotssteen waarin hij niet kan binnendringen.

Maar het Sacrament is niet voor de goddelozen in de kerk. Het is voor diegenen, die zich voor het Woord van Gods genade gebogen hebben. Maar voor hen is het dan ook een echt zegel. Zo zeker als dit, zo zeker is dat. Zo zeker als ik gedoopt ben, zo zeker zijn mijn zonden afgewassen. Zo zeker als we daar aan de Avondmaalstafel zitten, zo zeker zijn wij eeuwig behouden in het offer van Christus aan het kruis.

Je begrijpt wel, dat ik je hierin niet een vals vertrouwen aanpraat. Ik heb niet gezegd: als je maar gedoopt bent, dan zit het wel goed.

Wij zijn immers begonnen te horen, dat Gods genade ons in het Sacrament verschijnt, dat ze middelen van de Heilige Geest zijn. Ik heb eerst alles weggebroken wat een mens er ooit toe zou kunnen brengen om het teken los te maken van de genade., waarvan het teken het zichtbare getuigenis is.

Wie deze nutteloze last van menselijke verzinsels bij zichzelf niet wil laten wegbreken, verstaat niets van het tweede deel van deze preek. Wie het eerste niet aanneemt, heeft aan het tweede niets.

Die gaat leeg naar huis met een leegheid, die geen lot is, maar een schuld, een oordeel.

Ik heb het water niet gepredikt noch het brood en ik heb je het historische feit, dat je eenmaal gedoopt bent, niet verkondigd.

Maar ik heb je de genade gepredikt die voor je in het water en in het brood tevoorschijn komt. Ik heb je de Christus Zelf gepredikt.

Als er dan onder ons steeds meer aarzeling en onzekerheid komt, als we dan moeite hebben met allerlei vragen over Doop en Verbond, dan is dit onze schuld en zonde.

Wij hebben gewankeld in het geloof, dat Gods genade en liefde aan ons verschenen is. Wij hebben Zijn Verbond, de Doop en het losgemaakt van Hemzelf en Zijn liefde tegenover ons, zodat wij in het Sacrament Hem niet meer zien in Zijn genade en nu staan voor die onoplosbare vraag wat dan toch de Doop in ons leven nog te betekenen heeft.

Er is maar één weg om los te raken uit deze strikken: niet speculeren over iets in ons, maar ons volkomen overgeven aan die Christus, die zonder ophouden ons in de Doop en het Avondmaal verschijnt in Zijn liefde.

Dan heb je leven in Hem.

En dat is je genoeg!

AMEN