Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 28/29: HET HEILIG AVONDMAAL I

Hosea 2:13-22
 

13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. 14 Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte.
15 En het zal te dien dage geschieden, luidt het woord des Heren, dat gij Mij noemen zult: mijn man, en niet meer: mijn Baäl. 16 Ja, Ik zal de namen der Baäls verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden. 17 Te dien dage zal Ik voor hen een verbond sluiten met het gedierte des velds, het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte der aarde. Dan zal Ik boog en zwaard en oorlogstuig in het land verbreken, en hen veilig doen wonen.
18 Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming; 19 Ik zal u Mij tot bruid werven door trouw; en gij zult de Here kennen.
20 Het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, luidt het woord des Heren: Ik zal de hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren, 21 en de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren, en die zullen Jizreël verhoren. 22 Dan zal Ik haar voor Mij zaaien in het land, en Mij ontfermen over Lo-Ruchama, en tot Lo-Ammi zaggen: Gij zijt mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God!

Zondag 28
Hoe wordt u in het heilig avondmaal onderwezen en ervan verzekerd, dat u aan het enige offer van Christus, aan het kruis volbracht, en aan al zijn schatten deel hebt?
Christus heeft mij en alle gelovigen een bevel en daarbij ook een belofte gegeven.
Hij heeft bevolen tot zijn gedachtenis van dit gebroken brood te eten en uit deze beker te drinken.
Hij heeft daarbij ten eerste beloofd, dat zijn lichaam voor mij aan het kruis geofferd en zijn bloed voor mij vergoten is. Dit is even zeker als ik met de ogen zie dat het brood des Heren voor mij gebroken en de beker mij gegeven wordt.
Ten tweede heeft Hij beloofd, dat Hij zelf mijn ziel met zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed tot het eeuwige leven voedt en verkwikt. Dit is even zeker als ik het brood en de wijn, als betrouwbare tekenen van Christus' lichaam en bloed, uit de hand van de dienaar ontvang en met de mond geniet.
Wat betekent dat: het gekruisigd lichaam van Christus eten en zijn vergoten bloed drinken?
Dat wij met een gelovig hart heel het lijden en sterven van Christus aannemen en daardoor vergeving van zonden en eeuwig leven verkrijgen.
Verder ook, dat wij door de Heilige Geest, die tegelijk in Christus en in ons woont, steeds meer met zijn heilig lichaam verenigd worden, en wel zo, dat wij, hoewel Christus in de hemel is en wij op de aarde zijn, toch vlees van zijn vlees en been van zijn gebeente zijn, en ook zo, dat wij door één Geest eeuwig leven en geregeerd worden, zoals de leden van het lichaam door één ziel.
Waar heeft Christus beloofd dat Hij de gelovigen even zeker met zijn lichaam en bloed wil voeden en verkwikken, als zij van dit gebroken brood eten en uit deze beker drinken?
In de instelling van het avondmaal, die zo luidt:
In de nacht waarin Hij werd overgeleverd, nam de Here Jezus een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en zei: Dit is mijn lichaam voor u, doet dit tot mijn gedachtenis. Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zei: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis. Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt, 1 Korintiërs 11:23-26.
Deze belofte wordt herhaald door de apostel Paulus, als hij zegt:
Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood, 1 Korintiërs 10:16,17..
Zondag 29
Worden dan brood en wijn veranderd in het eigen lichaam en bloed van Christus?
Nee, het is bij het avondmaal net als bij de doop.
Bij de doop wordt het water niet veranderd in het bloed van Christus en de doop is ook niet de afwassing van de zonden zelf, maar alleen een door God gegeven teken en waarborg ervan.
Zo wordt ook het brood bij het avondmaal niet veranderd in het eigen lichaam van Christus. Maar het brood wordt het lichaam van Christus genoemd, overeenkomstig de aard van de sacramenten en de manier waarop de Heilige Geest hierover spreekt.
Waarom noemt Christus dan het brood zijn lichaam, en de beker zijn bloed, of het nieuwe verbond in zijn bloed, en spreekt Paulus van een gemeenschap met het lichaam en het bloed van Christus?
Christus zegt dat niet zonder dringende reden.
Want Hij wil ons daarmee leren, dat zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed de echte spijs en drank zijn, waardoor onze ziel, tot het eeuwige leven gevoed wordt, evenals brood en wijn ons tijdelijk leven onderhouden.
Maar vooral wil Hij ons door deze zichtbare tekenen en panden ervan verzekeren:
ten eerste dat wij door de werking van de Heilige Geest even werkelijk deel krijgen aan zijn echte lichaam en bloed, als wij deze heilige tekenen met de lichamelijke mond tot zijn gedachtenis ontvangen;
ten tweede dat heel zijn lijden en gehoorzaamheid zo zeker ons deel zijn, alsof wij in eigen persoon voor onze zonden alles geleden en onze schuld aan God voldaan hadden.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 28/29

Het Avondmaal is de tafel van de nieuwe verbondsgemeenschap met God.

Wij zullen het Avondmaal slechts verstaan als wij het verbond van God verstaan. Want er is geen andere gemeenschap met God dan onze verbonds- en geloofsgemeenschap met Hem. En aan de Avondmaalstafel heb je dan ook geen andere gemeenschap met God dan dat je gelovig buigt onder Gods verbond.

En wij kunnen Gods verbond slechts verstaan als wij de gedachte verwerpen, dat het verbond slechts iets uiterlijks zou zijn.

Als het verbond in ons leven slechts een uitwendige betekenis had, dan zou in geen enkele prediking een waarschuwing tegen de overschatting van dat verbond mogen ontbreken en dan zou ik je zonder ophouden moeten verwijzen naar iets, dat nog boven het verbond uitgaat, naar iets, dat er achter ligt, naar iets wonderlijk-ongrijpbaars, naar een verborgenheid, die ons niet geopenbaard is in Gods Woord, maar slechts in de huivering van een moment beleefd kan worden.

Ik kom straks nog wel terug op dat valse begrip verborgenheid, dat ons nog wel eens dwars zit, maar ik volsta nu met te handhaven, dat de verborgenheid van de heerlijkheid van God is geopenbaard, dat ze de kinderen werd onthuld in de bekendmaking van Gods verbond.

Zeg niet, dat de gemeenschap met God daarvoor te hoog en te intiem is. Ik wees je er de vorige keer al op, dat verbond altijd betekent verbonden-zijn en in verbintenis-leven.

De Bijbel vergelijkt daarom dat verbond telkens met het huwelijk. Vooral in Hosea en in de brieven van de apostelen horen we van deze vergelijking.

Er is immers niets intiemers in de wereld dan de liefde tussen man en vrouw. Die liefde staat vreemd tegenover elke uiterlijke regelgeving. En toch wordt de liefde tussen man en vrouw vastgelegd in een verbond. Onze Nederlandse taal zegt dat in het mooie en karakteristieke woord: trouwen.

In het huelijksverbond stelt de liefde zich onder de regel van de trouw. Het is gevestigd in de belofte elkaar lief te hebben, zoals dit dan ook in het huwelijksformulier aan de man en de vrouw wordt gevraagd: beloven jullie elkaar lief te hebben?

Trouwen is niet in strijd met de intimiteit van de liefde. In het trouwen geeft de liefde zich volkomen om zich te verbinden voor het leven.

Zo heeft God ons tot bruid geworven: En Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming;

Ik zal u Mij tot bruid werven door trouw; en gij zult de Here kennen (Hosea 2:18,19).

Gods verbond is het tot bruid werven van Zijn volk.

Alleen vanuit deze gedachte kun je het Avondmaal verstaan.

Want zo versta je, dat je geroepen wordt om je gelovig te schikken onder de beschikkingen van Gods liefde en dat je de gemeenschap, waartoe Hij je riep, niet weigeren mag.

Wij belijden nu het Heilig Avondmaal als de tafel van onze verbonds- en geloofsgemeenschap met God. En wij horen dan hoe Gods liefde ons het bevel geeft Avondmaal te vieren, hoe Hij ons daar de tekenen en zegels van Zijn liefde wil schenken en hoe wij in die tekenen Christus zelf mogen zien.

Wij horen dus eerst, dat Gods liefde ons het bevel geeft om Avondmaal te vieren.

Misschien lijkt het iemand wat te kras gezegd om te zeggen dat er hier een bevel gegeven wordt. Maar het is onze Catechismus zelf, die het zo kras zegt. Wij lezen in het eerste antwoord dat Christus mij en alle gelovigen heeft bevolen tot zijn gedachtenis van dit gebroken brood te eten en uit deze beker te drinken.

Dit bevel van Christus brengt ons niet opnieuw onder de wet. Wij zijn onder de genade. Want dit bevel is niet het voorschrift van een commandant aan zijn ondergeschikten, maar dit is het bevel van een liefhebbend Vader aan zijn kinderen.

Wie zich hier niet wil laten bevelen, gedraagt zich niet als een kind tegenover God, stelt zichzelf nog zelfstandig tegenover Zijn liefde, meent dat hij nog de vrije beschikking heeft over zijn leven heeft en kan doen en laten wat hij zelf wil of prefereert.

Wie zich als een kind aan de Vader heeft overgegeven laat zich hier bevelen, omdat dit bevel tot ons van de liefde van God is uitgegaan. Een vader mag zijn kinderen in liefde bevelen.

En zo komt Gods Woord tot ons en het beveelt ons Avondmaal te vieren, wij allemaal samen als Zijn gemeente, maar wij ook allen hoofd voor hoofd afzonderlijk.

Het is Gods liefde, die hier beveelt omdat zij bevelen mag geven. Want Gods liefde is soeverein. Zij beheerst ons leven.

Zo heeft God in soevereine liefde tot ons gesproken in de Doop: Ik zal hem tot een Vader en hij zal Mij tot een Zoon zijn. Dat werd verzekerd in dat vaste onderpand van de heilige Doop. De Doop is ons een teken en zegel, dat God waarachtig is en getrouw.

God heeft ons beloofd in de Doop dat Hij Zich tegenover ons als een Vader houden zal.

En zo zijn we dan opgegroeid onder de klanken van Gods Woord, terwijl door onze jaren heen de stem van Gods liefde ononderbroken tot ons uitging en Hij van dag tot dag Zich tegenover ons hield als een Vader.

En wanneer wij dan op de leeftijd komen dat we op onze eigen benen kunnen staan, dan beveelt Gods liefde ons Zijn Naam in het openbaar te belijden. Dat is niet iets, dat aan mijn beslissing is overgelaten. Hierin kan ik geen zelfstandige beslissing nemen of ik nu wil of niet. Er is een bevel van Gods liefde en ik moet gehoorzaam zijn. En als ik me dan niet in kinderlijke onderwerping aan Gods bevel overgeef, dan ben ik een ongehoorzaam. Ik kan dan wel gaan zoeken naar excuses en het onder mijn bedenkingen, overleggingen en redeneringen bedekken, maar dan blijf ik toch wat ik ben: iemand, die ongehoorzaam is tegenover de dringende liefde van God, iemand die 'nee' durft te zeggen op het moment dat Gods liefde mij roept tot het 'ja' van de vertrouwensvolle overgave.

Wie die dagen voorbij laat gaan en geen belijdenis doet, op het moment dat God roept, die moet zich bekeren en weten, dat er elke Zondag gelegenheid is om met die zonde te breken.

God blijft zolang als wij leven bevelen om tot het Avondmaal te komen.

Nog eens: dit is geen bevel van uiterlijk wetticisme. Dit is de stem van de Vader, Die Zijn kinderen roept tot de tafel van Zijn huisgezin, opdat ze daar uit Zijn hand voedsel ontvangen en met Hem gemeenschap zullen oefenen.

En daarom gaat dat bevel altijd tot ons uit.

Ik heb hier geen keus. Ik kan hier niet overwegen en beschouwen. Ik ben een geroepene tot de gemeenschap van de liefde. Ik ben een genodigde op het feest van Gods genade. Ik kreeg een persoonlijke uitnodiging-op-naam.

En als ik niet ga, dan veracht ik die liefde, die van God is uitgegaan, zoals die mannen de gastheer beledigd hadden, waarover het Evangelie vertelt. Zij waren uitgenodigd tot het bruiloftsmaal, maar ze hebben de uitnodiging in de wind geslagen, ze hebben de liefde-maaltijd van de gastheer veracht.

Ik weet wel, dat wij allerlei verzinsels in ons hoofd hebben. Maar dat zijn uitvluchten, waardoor wij ons aan onze verantwoordelijkheid willen onttrekken. Wij zeggen dan zo snel: maar ik ben het niet waard om aan het Avondmaal te komen.

Lees dan maar weer die gelijkenis van het bruiloftsmaal. Daar horen we uit de mond van de gastheer dat de mannen, die hij eerst genodigd had, het niet waard zijn om aan zijn tafel te zitten. Maar let er dan wel op, wanneer hij die woorden spreekt en die mannen het niet waard zijn.

Hij zegt dat ze het niet waard zijn als ze de herhaalde uitnodiging afgeslagen hebben, als ze willens en wetens hem de gemeenschap geweigerd hebben.

Als we geen belijdenis doen of als wij na onze belijdenis toch niet aan het Avondmaal komen, dan zegt God in Zijn Woord, dat we die tafelgemeenschap niet waard zijn. Maar nergens lezen we, dat de kinderen die geroepen werden niet mogen komen vanwege het feit dat ze het gewoon weg niet waard zijn.

Er zijn er zovele, voor wie het woord van Gods liefde niet genoeg is. Zij verstaan de grote genade van Gods afbuigende liefde in Zijn verbond niet.

God heeft Zich verbonden om ons lief te hebben.

Het is een soevereine liefde. Er is geen verplichting bij God. Wij hebben Hem niet gebonden. En wij kunnen Hem vandaag nog niet binden. Maar Hij heeft in Zijn soeverein welbehagen Zichzelf willen binden en zijn liefde gesteld onder de regel van Zijn trouw, zoals een man of een vrouw in volkomen vrijheid zich verbindt tot een liefde voor het leven.

Daarin is die liefde niet minder geworden. Maar daarin heeft God juist de grootheid van zijn liefde getoond.

In het trouwen wordt de liefde niet beperkt.

Echte liefde vindt in het trouwen haar brandpunt. Zij kan niet hoger stijgen dan dat ze zich voor het leven geeft. Wie niet waarchtig liefheeft deinst voor het trouwen terug, tenzij het leven een sleur geworden is.

Zo heeft Gods liefde haar brandpunt gevonden in het ons tot bruid werven, waarin Hij Zich aan ons verbond.

Hij wil, dat wij volkomen in Hem rusten, dat wij de volle zekerheid van ons leven in Hem hebben, dat wij alles in Hem zouden hebben, dat wij niets buiten Hem zouden zoeken, maar dat Hij en Zijn liefde ons genoeg zou zijn.

Dat is het soevereine in de liefde van God. Zo groot en goed wil God voor de Zijnen Zich betonen, opdat wij alleen in Hem zouden roemen.

Wie dit gezien heeft, die is verrukt en overstelpt door de liefde waarvan Gods verbond spreekt en die kan zich alleen maar verbazen en verdrietig worden, wanneer hij steeds hoort hoe Gods verbond wordt voorgesteld als een slechts uiterlijke aangelegenheid.

Dat kan u een pijnlijk raadsel worden, hoe dat verbond ook binnen de kerk zo bespot wordt. Dan bal je soms een vuist. Je zou er buiten zinnen van raken en je moet je bedwingen om daar niet tegen uit de slof te schieten, telkens als je lichtzinnig gepraat hoort over Gods verbond.

Dat is de soevereine liefde, dat is de schitterende ontferming, dat is de genade van die God, Die alles in allen wil zijn: God Zich in vrijheid verbindende om lief te hebben, God Zichzelf stellende onder de regel van Zijn trouw.

Want die soevereiniteit van de liefde van God is geen willekeur. Wie zo God ziet als een God van willekeur, die fantaseert een god naar het gelijkenis en beeld van de mensen. In de Middeleeuwen hebben velen gedroomd van het ideaal van een willekeurige soevereine mens. En naar het beeld van die ontrouwe mens heeft men een god van enkel willekeur ontwikkeld, een god, die nu eens dit en dan weer dat wilde, een god die zich onverwachts tegen je kan keren.

En de gedachte van die humanistische god van de willekeur, die afgod van menselijk fabricaat is diep ingedrongen in de ziel van ons werelddeel.

Dat leeft telkens weer op, bijvoorbeeld in de theologie van de verborgen God.

Als de Here onze God zo was, dan moesten we wachten tot we zeker wisten, dat we tot het Avondmaal geroepen werden. Maar nu onze God de God van het verbond van Zijn liefde is, nu mogen wij in kinderlijke eenvoud, voor wie de verborgenheid van Zijn liefde geopenbaard is, komen tot het Avondmaal in het vertrouwen dat Hij ons aan zijn tafel verwacht.

Want dan weten wij, dat Hij daar voor ons de tekenen van zijn liefde klaar heeft staan.

Dat horen we in de tweede plaats.

Wie het voorgaande erkent als Gods waarheid, heeft met het volgende geen moeite meer.

Gods verborgenheid is ons geopenbaard. Zij wordt voor ons uitgestald in brood en wijn. Want deze tekenen spreken ons van het gekruisigde lichaam en vergoten bloed van onze Here Jezus Christus. Dit zijn de tekenen, die ons aan de Avondmaalstafel worden uitgereikt. Zo zeker als het brood voor mijn ogen gebroken wordt en de beker mij gegeven wordt, zo zeker is het lichaam van Christus voor mij aan het kruis geofferd en Zijn bloed voor mij vergoten.

Ze zijn voor ons tekenen. Wij zien het voor onze ogen gepresenteerd hoe Christus voor ons gestorven is.

En ze zijn voor ons zegels. Dat wil zeggen: God geeft ons daarin de onderpanden van Zijn genade.

Daarom is de Avondmaalstafel de tafel van de gemeenschap met Christus. Wij blijven met onze harten niet alleen op de tekenen van brood en wijn zien, maar wij heffen onze harten omhoog en zien op Jezus Christus in de hemel.

In de hemel is het lichaam van Christus, eenmaal geofferd en gekruisigd, nu opgestaan uit de doden en verheerlijkt door de hemelvaart.

En dan weten wij, dat aan de Avondmaalstafel onze zielen met Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed gevoed en verkwikt worden. Christus heeft ons dat beloofd in de instelling van het Avondmaal.

In dat vertrouwen mogen wij Avondmaal vieren.

Wij hebben daar gemeenschap met Hem, zodat wij, hoewel Christus in de hemel is en wij op de aarde zijn, toch vlees van zijn vlees en been van zijn gebeente zijn; en ook zo, dat wij door één Geest eeuwig leven en geregeerd worden, zoals de leden van het lichaam door één ziel.

De Avondmaalstafel is de tafel van het verbond. Het is Gods liefde die ons daarheen roept. Maar het is ook de tafel waar die gemeenschap wordt genoten.

Die gemeenschap is niet een gemeenschap, die altijd gevoeld en bewust doorleefd wordt. Het is een geloofsgemeenschap. Wij geloven, dat we aan die tafel gemeenschap met Christus hebben. Het is een niet zien, maar toch geloven. Het is ook heel vaak een niet voelen, maar toch weten in het geloof.

Want God heeft Zich in Zijn liefde verbonden.

Zoals Hij zelf geen God van willekeur is, zo wil Hij ook niet, dat wij Hem zoeken in de weg van de willekeur. Wij vinden Hem niet in een aangrijpende tekst, die juist op onze omstandigheden van toepassing is, niet in een indrukwekkende gebeurtenis. Maar wij vinden Hem daar, waar Hij beloofd Zich te laten vinden. Wij vinden Hem aan Zijn tafel.

Hij is daar aanwezig, want Hij is de Gastheer, die ons tot tafelgemeenschap roept en Die Zijn eigen lichaam en Zijn eigen bloed ons te eten en te drinken geeft. Hij geeft Zichzelf in Zijn liefde. Hij zelf is ons daar tot spijs en drank.

Je moet het niet zoeken in datgene wat je ziet. Je ziet immers ook niet direct hoe je door voedsel gesterkt wordt, hoe het voedsel in je lichaam opgenomen wordt en één met je wordt.

Zo is ook de Avondmaalstafel niet de plaats, waar je het in de ervaring zoeken moet. Als wij daar gaan zitten, dan zetten we ons in geloof neer: Hier is de Here en hier laat Hij zich vinden. Hier sterkt Hij ons door de gemeenschap met Hem. Want als de Here ons aan die tafel ziet zitten in de geloofsverwachting, dat Hij ons sterken wil, dan wekt die tafel Zijn liefde op en dan zal Hij ons genadig zijn.

Daarom komen wij aan die tafel, ook al zijn we het niet waard.

Wij komen daar niet om te laten zien dat wij in ons zelf volmaakt en rechtvaardig zijn. Maar wij erkennen juist, dat wij onze zaligheid buiten onszelf in Christus zoeken. Wij zitten daar als verlorenen in onszelf, beladen met de schuld van ons leven. Zo zijn we van onszelf en niet anders: schuldigen, die de eeuwige dood verdiend hebben, maar toch als zondaren tot wie de stem van Gods liefde is uitgegaan.

Zeg niet, dat het te veel is om dit gelovig aan te grijpen. Zeg niet, dat je het niet waard bent om dit te geloven. Dan werp je de deur van de genade weer dicht, die God heeft geopend. En wie die deur dichtwerpt maakt zich Gods genade niet waard door zijn nederigheid, maar die vermeerdert zijn schuld, die doet meer zonde dan hij al gedaan had.

Ik mag het hier ook niet anders zeggen. Ik mag hier niet strelen, maar moet vermanen. Het is zonde tegen het bloed van het Nieuwe Testament om in eigenwillige vroomheid de poort weer te sluiten en de weg van de zaligheid af te sluiten door de barricaden van het ongeloof. Dat is twisten met de soevereine liefde van God, die zich gebonden heeft om langs deze weg de Zijnen Zijn genade te schenken.

Wie hier in eerlijke verlegenheid aarzelt, -in eerlijke verlegenheid, want er is ook een verlegenheid, die gebruikt wordt als een dekmantel om onbekeerd te leven en de liefde van God af te wijzen- wie in eerlijke verlegenheid aarzelt, die moet deze leren te belijden als zonde en onwilligheid.

De verborgenheid van Gods liefde is aan Zijn kinderen geopenbaard. Het is geweldig. Maar daarin houdt God Zijn soevereine liefde hoog tegenover alle hoogheid van het vlees, dat Hij deze verborgenheid openbaart aan allen, die de weg van de gehoorzaamheid bewandelen in de overgave aan God.

Zoek toch die verborgenheid niet in het bijzondere en het merkwaardige, in het wonderlijke en ongewone. God tovert niet in Zijn liefde, maar Hij werkt het wonder van Zijn liefde daarin, dat Hij ons voor eeuwig tot bruid werft en dat wij Hem nawandelen in geloof. Zoals Israël naar het woord van Jeremia de Here in geloof nagewandeld is in de woestijn, zoals een vrouw met haar man omgaat in vertrouwen en overgave.

Hier wordt het je dan geschonken: het lichaam en het bloed van de Heer tot een zeker onderpand van Gods liefde. Houdt het werk Van God maar vast vanaf je doop. Hij is een Vader in Zijn verbond. En je mag als Zijn kind aan Zijn tafel zitten. Hij is trouw in Zijn liefde en Hij werpt je niet heen en weer, zodat je niet weet waar je het zoeken moet. Maar als de tafel bereid is, dan weet je het zo zeker als daar het brood gebroken wordt en de beker gegeven: daar is Hij in Zijn liefde en daar oefent Hij gemeenschap met Zijn kinderen. Daar deelt Hij de schatten uit. Daar laat Hij Zich vinden in de overstelpende rijkdom van Zijn liefde. Daar is de plaats waar Hij geroepen heeft met het bevel van Zijn liefde.

Zo is dan het brood en de wijn een teken van de liefde van God. Hij heeft Zijn genade gesteld onder de regel van Zijn trouw en dat is Zijn ontferming over verlorenen die niets anders hebben dan deze sterke toevlucht: de Vader die Zijn kinderen roept om gesterkt te worden door de bewijzen van Zijn goedheid.

En dan zien wij in die tekenen en zegelen Christus Zelf.

Dat wordt in Zondag 29 besproken. Er is een verband tussen het teken en dat wat daarin uitgebeeld wordt, tussen het brood en de wijn op de tafel en de sterking van onze gemeenschap met God door het lichaam en bloed van Christus.

De Avondmaalsgemeenschap is een geloofsgemeenschap.

En het geloof richt zich altijd op Christus, Die Zich geeft aan de Zijnen. Het geloof is nooit anders dan het geloven van Gods gunst in Christus.

Wij zien het brood voor onze ogen. Maar van dat zichtbare richt ons hart zich op de onzichtbare Christus in de hemel.

De Catechismus wijst in Zondag 29 de dwalingen af, die in de tijd van de Reformatie de strijd van de kerken beheersten.

Vandaag beheersen die dwalingen ons leven niet meer zo, dat we het ons allemaal bewust zijn.

En toch is het nog altijd nodig die dwalingen af te wijzen en onze aandacht te geven aan de merkwaardigste uitdrukking in ons hele Avondmaalformulier: Wij moeten niet alleen op de tekenen van brood en wijn blijven zien, maar wij moeten ons hart tot Jezus Christus verheffen, Die in de hemel voor ons pleit aan de rechterhand van Zijn Vader.

Ik zei, dat dit de merkwaardigste uitdrukking uit ons hele formulier is, omdat hiet met één slag het Avondmaal als geloofsgemeenschap gehandhaafd is.

De Catechismus wijst eerst de Roomse opvatting af. Ten dele wordt deze Roomse dwaling ook bij Luther gevonden. Rome en Luther zien op het brood alsof daar de genade is ingesloten, alsof wij tastbaar geworden genade eten.

Wij hoeven dit allemaal niet nu te bespreken.

Ik laat ook het verschil tussen Rome en Luther rusten.

Maar ik wil je slechts waarschuwen tegen dezelfde dwaling in een andere vorm. Er zit in het brood en de wijn geen magische kracht, evenmin als in het water van de Doop.

Wie het magisch ziet, hoeft niet in het geloof Avondmaal te vieren. En telkens zoeken wij in het brood een magische kracht, wanneer wij zonder geloof tot het Avondmaal gaan en er toch nog iets van verwachten. Hoevelen zijn er niet geweest, die zich niet onderwierpen aan Gods woord en die in de onrust van hun hart zich dan maar naar het Avondmaal begaven in de hoop, dat dit hen helpen zou.

Dan verwachten ze het van een bijzondere stemming of ervaring, van een ontroering of een bijzondere bewogenheid.

Dat is niet in geloof het Avondmaal van de Heer gebruiken. Wie Avondmaal viert, moet het vieren in gelovige onderwerping aan het Woord van God. Hij moet gaan in kinderlijk vertrouwen, dat God Zich verbonden heeft Zich daar te latn vinden.

Wij moeten geloven als we aan het Avondmaal gaan en dan versterkt God ons in dat geloof, dat zwak is in zichzelf, maar sterk vertrouwt op God de Waarachtige en Getrouwe en zich an Hem overgeeft.

Misschien wordt dat geloof zwaar bestreden en valt de twijfel het aan alle kanten aan. Misschien gaan we naar het Avondmaal met een noodkreet in het hart. Als wij maar gaan om daar Christus aan te raken. Als we maar op niets anders onze hoop richten dan op Hem. Als wij maar -misschien wankelend in onszelf- belijden dat Christus de vaste rotsgrond van ons leven is.

Zo belijden wij, dat onze Avondmaalsgemeenschap alleen geloofsgemeenschap is.

Maar dan wijst de Catechismus ook de gedachte van Zwingli af. Zwingli zag in het Avondmaal slechts een demonstratie van het geloof. Het Avondmaal was een getuigenis van onze kant, een getuigenis, waarin wij ons geloof beleden, maar geen onderpand van Gods liefde.

Hij kon in dat brood het onderpand van Gods liefde tot versterking van het geloof niet zien, omdat hij meende, dat het geloof, dat iets geestelijks is, niet gesterkt kan worden door brood, dat iets stoffelijks is.

Wij hoeven de dwaling bij Zwingli ook verder niet na te gaan. Als je dit maar vertstaat, dat hier de deur openstaat voor de geestelijk richting, die aangeduid wordt met mysticisme.

Dat is ook diep in ons Nederlandse volk ingedrongen. Velen zijn door de deur gegaan, die Zwingli open gezet had.

Het Avondmaal is dan slechts een symbool van iets, dat met ons gebeurd is of misschien nog eens gebeuren zal.

Sommigen, die in de greep van het mysticisme kwamen, gaan dan zeer trouw naar het Avondmaal. Want wij moeten alle kansen benutten en wie weet wil God in dat Avondmaal nog een verborgen zegen geven.

Anderen verachten het Avondmaal. Dat is goed voor onbekeerde mensen, die er nog buiten staan. De geestelijke mens heeft dat stukje brood niet nodig.

Hierin wordt ook het Avondmaal als geloofsgemeenschap ontkend. Wie zo Avondmaal viert of wie zo van het Avondmaal wegblijft gelooft niet, dat God Zich in Zijn verbond gegeven heeft als een Vader aan Zijn kinderen. Het Avondmaal wijst niet naar iets mystieks, waarvan het slechts een symbool is, maar het is de ontsluiting van Gods liefde over de Zijnen. Het wordt niet bereid om vanuit iets wat minder waard is te wijzen naar iets, wat meer waard is.

Onderwerp je toch aan de eenvoud van het Evangelie. God heeft doe grote genade bewezen, dat Hij niet ver van ons is en dat Hij niet als een verborgen God zich telkens weer onttrekt aan ons oog.

Maar Hij heeft Zich volkomen willen geven, zo dat je mag weten waar je Hem vinden kunt.

Daar aan de tafel, daar is Hij.

Laat ons dan de stem van Zijn liefde niet verachten. Ik heb u tot bruid geworven tot in eeuwigheid.

En laat ons dan in geloof de Heer nawandelen.

Dan ga je aan Zijn hand, in liefde aan Hem verbonden.

En dan is Hij voor jou een fontein van leven.

AMEN