ZONDAG 33: DE WARE BEKERING |
Zondag 33 |
Waarin bestaat de ware bekering van de mens? In het afsterven van de oude en het opstaan van de nieuwe mens. |
Wat is het afsterven van de oude mens? Oprechte droefheid, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben. En ook dat wij deze zonden hoe langer hoe meer haten en ontvluchten.. |
Wat is het opstaan van de nieuwe mens? Hartelijke vreugde in God door Christus en lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven. |
Maar wat zijn goede werken? Alleen die uit waar geloof, naar de wet van God en tot zijn eer gedaan worden, maar niet die op onze eigen mening of op geboden van mensen gegrond zijn. |
De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 33 |
Nu wij geroepen worden het woord van God te belijden over de bekering, moet alles woord voor woord gesproken worden in het geloof.
Ik kan geen preek houden over de bekeerde mens, zoals hij reilt en zeilt en evenmin over de bekering van de mens zoals die in het leven van de gelovigen tot stand moet komen.
Ik kan alleen preken over de deugden van God, zoals die schitteren in Zijn genade en liefde over Zijn volk. Hij is het, Die Zijn volk verkiest en roept om Hem te kennen in Zijn heerlijkheid. Hij is het ook, Die ons bekeert van onze zonde tot de gehoorzaamheid aan Zijn wil, zodat ons hele leven doorstraalt wordt door Zijn heerlijkheid.
Wij belijden een God, Die zondaren tot bekering brengt.
Dat neemt de spanning uit ons leven niet weg en doet ons niet willoos en werkloos neerzitten.
Dit is het nu juist, wat ons tot bekering kan brengen: het geloof in Gods genade. Aan het Woord van Zijn liefde moet al ons verzet stuk breken, zodat wij ons aan zijn Geest gewonnen geven.
Dat neemt de spanning niet weg, maar dat brengt ons in de spanning.
Want wie gelooft, dat Gods genade en liefde tot hem is uitgegaan, die belijdt de levensgemeenschap met de Here Jezus Christus; die kent, uit de diepte van de zonde, Hem als de Middelaar en Verlosser. Christus is het, aan wie ons leven dan is vastgehecht. En dat brengt de spanning in ons leven. Want dan komen de conflicten.
Christus is dood geweest en nu leeft Hij. Hij heeft geleden aan het kruis, maar Hij heeft getriomfeerd in Zijn opstanding. Hij heeft gewandeld op de aarde, maar is nu in de hemel in de volle heerlijkheid.
Wij belijden onze levensgemeenschap met Hem.
Hij is het Hoofd en wij zijn Zijn lidmaten. Hij de wijnstok en wij zijn de ranken.
Maar hoe vloekt ons leven daar dikwijls tegen.
Als Hij de wijnstok is, dan moet Zijn leven in ons openbaar worden. En als Hij ons Hoofd is, dan moet heel ons leven, tot iedere zenuw toe, door Hem beheerst worden. En als Hij dan onze verheerlijkte Middelaar is, dan moet ons leven in gemeenschap met het Zijne vol zijn van het dienen en eren van de Vader, zodat onze arbeid priesterlijk werk wordt en ons spreken aanbidden en onze adem geheiligd door de Geest en onze hand vanuit de hemel bewogen en onze voet geleid.
Hoe strijd ons leven dikwijls daartegen. Wat is er nog veel in onze levenspraktijk, dat de eerste aanraking met die heerlijkheid nog niet heeft gehad. Wat zijn er een ruimten in ons bestaan, waarin we Gods heerlijkheid nog niet hebben gezien.
De verkondiging van Gods genade, die zondaren bekeert, grijpt ons leven aan, want we zijn nog zo onbekeerd. En toch werden we tot volmaaktheid geroepen. En de Bijbel zegt wel, dat we in een ondeelbaar ogenblik veranderd zullen worden en dat dan ons vlees en bloed het Koninkrijk der hemelen binnen zal gaan.
Maar de Bijbel zegt evengoed, dat wij nu in dit tijdelijke leven geroepen worden tot het kennen van de Here in de vernieuwing en het herstel van ons leven. Wij worden veranderd in een ondeelbaar ogenblik, plotseling door een wonder. Maar we moeten nu veranderd worden en vernieuwd van dag tot dag, in het dagelijks vragen naar de Here en naar wat Hem behaagt.
Vanuit Christus worden wij bekeerd, uit Zijn volheid en door Zijn Geest. En daarom hebben wij vanavond de Christus nodig in Zijn totaliteit. Hij leidt ons door dit leven naar het ondeelbare ogenblik, opdat Hij ons losmaakt van de dingen, die Zijn heerlijkheid tegenstaan en wij in ons hele leven met Hem verbonden worden om met Hem te leven door de gemeenschap van Zijn genade. Wij horen dan van de genade en de roeping van God in onze bekering en ik heb het dan over twee dingen: de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens.
Er wordt in deze Catechismuszondag gesproken over de oude en de nieuwe mens. Zo spreekt de Bijbel er ook over.
Met de nieuwe mens wordt niet een 'betere ik' bedoeld en de oude mens met een slechte tegenhanger daarvan. De Bijbel spreekt nergens van het hogere in de mens aan de ene kant en het lagere aan de andere kant.
Ze wijst ons altijd op de mens in zijn totaliteit, met alles wat hij heeft, met geheel zijn hebben en houden.
En de Bijbel ziet de mens altijd in verhouding tot God. Ze ziet de mens met het gelaat naar God gewend, zoals een kind zich keert naar de vader of ze ziet die mens met de rug naar God toegekeerd.
En vanuit dit gezichtspunt spreekt ze van de oude en de nieuwe mens. Er wordt hier een verschil in levensrichting bedoeld.
Het gaat hier niet over de vraag of je een mens bent met hogere begeerten van geld verdienen en eten, of wel dat je je laat beheersen door de driften, die vanuit jezelf opkomen.
Het gaat hier over de vraag, waarop je je hart hebt gezet, wat de richting van je leven is, waarheen je je gelaat hebt gewend.
God heeft ons in de schepping recht voor Hem gezet. God zag op Adam en Adam zag op God. En in dat zien van oog in oog en hart in hart zou het wonder van het elkaar kennen tot volle ontplooiing gekomen zijn.
Daartoe was de mens in het leven geroepen, dat hij als een kind voor de Vader zou staan. En in de vervulling van die roeping zou hemel en aarde gekomen zijn tot de volkomen ontsluiting van de heerlijkheid, die God daar boven en hier beneden in Zijn schepping had gelegd.
Want dit was onze roeping, dat wij heerschappij zouden verwerven over alle dingen, om alle dingen tot ontsluiting te brengen en opdat alle schatten blootgelegd werden, opdat zo het leven van de aarde zich ten volle zou ontsluiten naar de hemel.
En God heeft in Zijn verbond Zijn liefde toegezegd: Hij heeft beloofd de hemel te ontsluiten, zodat het schepsel de volle gunst van God voor eeuwig zou ontvangen. Dan zou de heerlijkheid van de hemel de aarde volledig omgeven, zodat alle dingen gezet zouden worden in de glans van het eeuwige leven in de gemeenschap met God, dan zou de wereld omsloten en verborgen worden in het heiligdom van de hemel en de scheiding tussen hemel en aarde zijn weggedaan.
Dat was de eeuwige Sabbat, waartoe alle dingen geschapen waren.
Het was in het Paradijs nog geen eeuwige Sabbat.
Eerst moest de mens de dingen van de aarde voor de hemel verwerven en dan zou het leven van de mens op aarde volledig een eren en loven van de Schepper in de volheid van Zijn gemeenschap worden.
De Bijbel zegt ervan, dat wij deel zouden hebben aan de goddelijke natuur. Daarin is geen sprake van een in elkaar vloeien van God en het schepsel. Er wordt hier gedoeld op een wandelen in de heerlijkheid van God, een staan in de volle glans, een vervuld worden en omstraald worden met het licht van Gods ongesluierde majesteit, zodat Gods heerlijkheid zich weerspiegelt in het leven van de aarde en Gods heiligheid de mens bekleedt in de volle doorwerking van het verbond van Gods liefde.
Door de zonde hebben wij ons afgewend van die hemelse roeping. De zondeval is de oer-omwenteling, het inslaan van een andere weg dan de weg van de heerlijkheid, de ombuiging van de hemel af en van de troon van God af naar de diepte van het verderf; de ontluistering, de verlorenheid, de verwoesting, de vloek, de hel.
Zo is de mens geworden door de zonde; een schepsel-in-opstand, een kind, dat de Vader in het aangezicht sloeg en Zijn schatten vertrad en verbrijzelde, een kind, dat de Vader verliet om de weelde van het leven zo ver mogelijk van Hem te zoeken, niet in Zijn nabijheid en gemeenschap, maar juist in de verlating van God, in de vervreemding van Hem, in het Hem-niet-meer-kennen-als-Vader, in het Hem-niet-meer-willen-kennen.
Maar we hebben de weelde van het leven niet gevonden. Wij hebben op onze wegen gewandeld en we hebben gezocht naar de vreugde en vervulling van onze begeerten, wij hebben allen gedwaald als schapen, wij gingen onze eigen weg, wij verborgen ons aangezicht voor Hem.
Wij hebben de wereld verwoest en verloren laten gaan. We hebben alles verdorven, alle glans gedoofd, alle licht verduisterd, alle sterren doen ondergaan, we hebben de nacht over de aarde geroepen en de nacht is gekomen, de holen zijn geopend en het leven is weggezonken in de afgronden.
We hebben oorlog ontketend, verdriet veroorzaakt, vrede en recht verjaagd, alle banden verscheurd, alle eenheid geschonden, al het leven vermoord, we hebben het leven uitgeleverd aan het verderf, we hebben het zo diep weggeworpen als we maar konden en we storten ons zelf mee in die verbrijzeling, in de helse nacht van de eeuwige dood.
Over deze verloren wereld heeft God Zijn Evangelie uitgeroepen en het Woord van God klonk door tot in de uiterste hoeken en onderste holen.
Hij is gekomen met de belofte alles nieuw te maken en al het oude te doen voorbijgaan.
Hij is het, Die ons verzoent en heiligt, ons herschept en wedergeboren doet worden tot Zijn kinderen, Die ons opnieuw geboren deed worden uit water en Geest. Die ons stelde als nieuwgeboren kinderen, gebaard door de kracht van het Woord en de werking van de Geest.
En zo riep Hij ons terug van al onze dwaalwegen in de hopeloze verten van vervreemding. Hij opende de deuren van het Vaderhuis. Hij boog door de almacht van Zijn genade de weg van ons leven weer naar Hem, zodat we terugkwamen uit de afval en weer het gelaat naar Hem toewenden. Hij deed dat door het wonder van Zijn goedertierenheid, die geweldig was over ons, geweldig, omdat ze ons in ons verzet overweldigde, ons in onze afkeer overmande en de overhand kreeg over de rebelse richting van ons leven.
Wij kwamen tot Hem door de trekking van Zijn genade, door het onweerstaanbare van Zijn Woord en Geest. Wij kwamen tot Hem als ellendigen, verdwaalden, geschonden en mismaakt door het leven in de vervreemding.
Maar Hij trok ons de mantel van Zijn gerechtigheid aan en Hij wasde ons van al onze zonden en Hij zalfde ons hoofd en bekleedde ons met Zijn sieraden.
Wij werden nieuwe schepselen, nieuwe mensen, nieuw gemaakt door de God van alle genade, Die ons wedergeboren deed worden tot kinderen en erfgenamen.
Wat is het afsterven van de oude mens?
Het is oprechte droefheid, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben. En ook dat wij deze zonden hoe langer hoe meer haten en ontvluchten.
Van de oude mens kan slechts gesproken worden bij hen, die door genade vernieuwd werden. Bij ongelovigen spreekt de Bijbel niet over de oude mens.
Daarom is deze droefheid door de Heilige Geest gewekt onder de verkondiging van het Evangelie.
Het is een oprechte droefheid, dat telkens opnieuw door het Woord van God gewekt wordt. Want God heeft volkomen redding geschonken. Hij heeft onze zonden achter Zijn rug geworpen. Hij ziet ons niet meer als afvalligen, maar als kinderen.
Maar telkens vallen we terug in die oude richting van het leven, telkens is het weer de oude hoogmoed, het oude verzet, de oude verbinding die ons weer opnieuw van God afkeert. En telkens ontdekken we weer onder de ontdekkende verkondiging van Gods Woord, dat er nog zoveel in ons leven is, dat nog niet vernieuwd en geheiligd werd, zoveel waarin we de heerlijkheid van God nog niet gezien hebben, omdat ons oog er nog voor gesloten was.
Daarom is deze droefheid telkens een brandend verdriet. Ach, dat ons leven toch niet meer vervuld is van Gods genade, dat we zo ellendig doen, dat we zo traag en blind zijn.
Gods reddende genade heeft de grenzen nog niet geraakt, het licht is nog niet doorgedrongen tot in de uiterste hoeken. Doorgrond mij en ken mijn hart toets mij en ken mijn gedachten; zie, of bij mij een heilloze weg is en leid mij op de eeuwige weg.
Maar deze droefheid is uit God. Want in deze droefheid veroordeel ik mijn levensweg als een weg van de dood, voorzover ik steeds mijn eigen keuzen gevolgd heb. In deze droefheid veroordeel ik mijn eigen leven en geef dat over in de dood, voorzover mijn leven nog niet geheiligd is door de Heilige Geest.
Dat is de zelfoverwinning van het geloof. Wat onze trots is leren we uit het Woord als zonde brandmerken. Heel de figuur van ons leven, zoals dat zich uitdrukt in karakter en levensgang wordt dan in het geloof losgelaten en verloochend. Ik ben dan niet blij, dat ik ben zoals ik ben, maar ik ben oprecht bedroefd dat ik zo ben.
En dan is er een dagelijks gebed: O God, laat ik anders mogen worden, niet de figuur van mijn leven houd ik vast, maar maak gelijk het beeld van Christus.
Want deze droefheid gaat altijd samen met een hartelijke vreugde. Het afsterven van de oude mens is het opstaan van de nieuwe mens.
Dat is de keerzijde van diezelfde levensvernieuwing. De droefheid over de ganse figuur van mijn leven, is niet een wegwerpen van het eigene, dat God heeft gegeven.
Dit is het verblijd zijn in de opstanding van de nieuwe mens: dat God het eigene behoudt, dat Hij de ganse figuur van ons leven herstelt. Die figuur is door Hem geschapen. Ieder blad van de boom is weer anders. Ieder mens heeft dat eigene ontvangen. Dat eigene moet niet verloochend worden.
Maar dit moet ons hart vervullen met droefheid, dat uit God is, dat wij dat eigene in ons leven, een ieder hoofd voor hoofd hebben verwoest en verdorven, dat in dat eigene de afval van het menselijk geslacht levensgroot staat afgetekend, dat juist dat eigene mijn zonde is.
Maar dit is de grootheid van Gods ontferming, dit is het wonder van Zijn geweldige goedertierenheid, dat dit eigene van de zonde en de dood wordt verlost, dat het tot in zijn diepste verborgenheid wordt gered en vernieuwd.
De nieuwe mens, dat is niet een ideaal, dat ergens boven mijn hoofd zweeft, dat is niet een model dat mij voorgehouden wordt.
De nieuwe mens ben ik met mijn hele hebben en houden, met mijn karakter en afkomst, met dat wonderlijk weefsel van een eigen leven, met iets eigens begiftigd en gesierd.
De weg van ons leven is een weg van de dood. Wat wij begeerd en gekozen hebben uit de drang van ons eigen hart, dat was een kiezen van de dood boven het leven. Mijn weg is een purperen weg van zonden getrokken door de wereld van de mensen. Het is een geschiedenis van vallen en opstaan. Maar Gij hebt mij de weg van het leven bekend gemaakt.
Dat is de genade van God, die een hartelijke vreugde werkt in God door Christus en lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven.
Dat is de zaligheid die God voor ons bereid heeft.
Dat is de ontferming van die God, Die uw leven redt van het verderf. Houdt toch onder deze verkondiging de eenheid van uw leven vast. Het gaat niet over twee symbolen van ons leven, wanneer hier gesproken wordt van een oude mens en een nieuwe mens.
Het wordt niet bij wijze van gelijkenis gezegd.
De nieuwe mens, dat is niet een personificatie van de vroomheid. Het is hier geen spreken in beelden.
Jij bent die nieuwe mens, jij met die eigen figuur in je leven, jij met dat eigene in je ziel en denken, in je hart en je zinnen, in je levenswegen en karakter, jij met je eigen gaven, je eigen geschiedenis, je eigen afkomst en verleden.
Loof dan nu die God van de genade, die jou aanziet in Christus en die jou in Christus heeft gered, die jou heeft willen reinigen en tot in het gebeente van je bestaan wil vernieuwen om je hele wezen in te dragen in de heerlijkheid van Zijn Koninkrijk.
Dat is de genade die God ons verkondigt.
En dat brengt nu die spanning in ons leven.
Want wie deze genade heeft gehoord, weet zich geroepen tot goede werken. Het geloof zonder de werken is dood. Het geloof zonder de werken is een gebaar, een woord, een ijdelheid, een leugen.
Want het geloof moet getoond worden uit de werken en deze werken moeten in het geloof volbracht worden. Er moet een vrucht uit Christus zijn en er is vrucht uit Christus in het leven van de Zijnen
Goede werken zijn geen blinkende daden. Zoek het niet in het aparte, in het opzettelijke.
Alles wat je doet, doe dat voor de Here en wat je voor de Here doet, dat zijn goede werken. Zie nu de genade van God als een geweldige zegen neergedaald op ons leven. De nieuwe mens, dat is niet een held in machtige daden. Het is, broeders en zusters, iedereen van wie het hart voor de Here is en die de weelde van zijn leven zoekt bij God in Zijn nabijheid en gemeenschap, in de levensband met Hem.
Je moet goede werken doen. Maar dit is niet een nieuwe wet, waaronder je gebukt moet gaan. Het is niet een eis, dat je van tijd tot tijd een topprestatie moet leveren. En je moet ook niet zuchtend gaan zoeken, waarin je nu weer eens een goed werk zou kunnen doen.
Doe je werk en wees trouw in je gezin, doe je werk als gelovigen in Christus Jezus en uw leven is vol vrucht die uit Christus is.
Het is genade wat je in deze preek verkondigd wordt en geen nieuwe wet met zware eisen. Het is Gods heerlijkheid die jou wordt toegezegd.
Alles wat je doet in liefde en geloof, dat is uit God. En daarom komt God niet tot jou met eisen, waaraan je moet voldoen om zalig te worden, maar Hij komt tot ons met Zijn vaderlijke goedheid.
Hij wil ons leven openbreken, opdat het licht van Zijn genade de bodem raakt en opdat wij overal Zijn heerlijkheid zien, Zijn mildheid en Zijn overvloed. Hij wil ons vervullen met Zijn tegenwoordigheid en nabijheid, zodat we leren te leven als kinderen zo rijk.
Als God tot ons kwam met een zware eis van blinkende daden, van goede werken, die afsteken bij ons alledaags bestaan, wel, zou je er dan uit heel je leven twee of drie op kunnen noemen?
Maar nu daalt dit als een zegen van God over je hamer en beitel neer en over de tafel in je huiskamer. Werk en eet en drink in de gemeenschap met Jezus Christus en dan is alles wat je doet voor de Here gedaan en wordt je leven vervuld door de mirre van je liefde en gaat de reuk van je leven op als de wolk van een dankoffer.
En dan wordt de weg van jouw leven de geopende weg van God naar jouw volmaking. Dan zie je door al je kronkelwegen de rechte baan van Gods ontferming, die jou leidt van je wieg tot je graf.
Dan wordt je levensweg een weg van het leven, dan is je pad door God gekend. En dan mag je voortgaan om je roeping en verkiezing te bevestigen en dan wordt je voor ernstige struikelingen bewaard.
En dan wordt ons leven hier in deze wereld reeds een jagen naar de volkomenheid, dan komt er iets in ons leven, dat in Adams leven weg was. Dan worstelen wij om de aarde voor de hemel te verwerven, om het tijdelijke leven te doorleven in de gemeenschap met God, om te wandelen als kinderen in de weelde van de liefde van God.
Dit is het deelachtig-worden van de goddelijke natuur. Je krijgt niet een stralenkrans om de slapen en je begint niet te zweven. Maar daarin worden wij dan deelgenoten van Gods natuur, dat wij wandelen voor Zijn aangezicht en staan in Zijn licht en gedragen worden door Zijn ontferming en vol zijn van Zijn vreugden en vervuld van Zijn Geest.
Dit is ons deelgenootschap aan Gods natuur, dat wij het gelaat naar Hem wenden en Hem kennen als onze God en Vader en wij in dat zien van God zalig zijn.
Zo wordt dan ons leven een eren en prijzen van God. Want waar zo het leven bekeerd is, daar wordt het gedragen in de aanbidding en daar wordt het leven door Gods genade toebereid voor dat tijdstip, waarop wij veranderd zullen worden en ons vlees en bloed in zal gaan in het Koninkrijk om de eeuwige toekomst als een bezit te verwerven.
Het is genade, die ons nu wordt toegezegd.
En onder die genadeverkondiging komt de spanning in ons leven. wij zijn wedergeboren tot nieuwe kinderen, maar ach, ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods.
Wie zal dit leven van struikelen en vallen, dit leven dat zich telkens weer gesloten houdt tegenover de vrijmakende genade van God toch openen en open houden, opdat het vervuld worden met Gods licht?
Wie zal ons voeren tot de volmaking van ons leven?
Ik dank God door onze Here Jezus Christus.
Want wij zijn geroepen en de genadegiften en de roeping van God zijn onberouwelijk. Hij roept ons tot Zijn heerlijk Koninkrijk.
Ik struikel steeds op die weg,
Maar: Hij zal Zijn werk tot het volle einde brengen.
AMEN