ZONDAG 44: HET TIENDE GEBOD / VOLMAAKTHEID |
Zondag 44 |
Wat eist God in het tiende gebod? Dat zelfs de geringste neiging of gedachte die tegen enig gebod van God ingaat, in ons hart nooit meer mag komen, maar dat wij altijd met heel ons hart alle zonden haten en liefde tot alle gerechtigheid hebben. |
Maar kunnen zij die tot God bekeerd zijn, deze geboden volbrengen? Nee, want zelfs de allerheiligsten hebben in dit leven niet meer dan een klein begin van deze gehoorzaamheid, maar wel zo, dat zij met een ernstig voornemen niet slechts naar sommige, maar naar alle geboden van God beginnen te leven. |
Waarom laat God ons de tien geboden dan zo scherp prediken, als toch niemand ze in dit leven volbrengen kan? Ten eerste wil God, dat wij ons leven lang onze zondige aard steeds meer leren kennen en daardoor nog meer begeren de vergeving van de zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. Ten tweede dat wij zonder ophouden ons inspannen en God bidden om de genade van de Heilige Geest, om steeds meer naar het beeld van God vernieuwd te worden, totdat wij na dit leven het doel, namelijk de volmaaktheid, bereiken. |
De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 44 |
De 44e Zondag handelt met ons over de volmaaktheid.
Wij zijn geroepen tot een leven, dat volmaakt in overeenstemming is met de wet van de Here. Dit kan ook op een andere manier gezegd worden: wij zijn geroepen om volmaakt door en uit de Heilige Geest te leven. Hiermee heb ik die volmaaktheid onmiddellijk naar haar twee kanten aangegeven: ons leven moet volmaakt zijn naar de wet van de Here en volmaakt geleid worden door de Heilige Geest.
Die volmaaktheid is niet een ideaal, dat ons als het ware van verre roept. Laat niemand menen, dat de volmaaktheid iets is dat in het eeuwige leven ons vanzelf wel ten deel zal vallen. Als dit zo zou zijn, dan hadden we vanavond wel thuis kunnen blijven, want dan was de prediking van dit uur toch niet een woord, dat ons leven binnendrong. Maar nu worden we tot de volmaaktheid geroepen, niet straks na de overgang in het eeuwige leven, maar hier en nu.
Wie hier niet naar de volmaaktheid jaagt, zal nooit volmaakt worden. Want wie de volmaaktheid op deze aarde voor een onbereikbaar ideaal gehouden heeft zal eens buitengeworpen worden. Velen zijn er in de gemeente van Christus, die menige slechte begeerte overwonnen hebben, die met geweld zichzelf bedwongen hebben en allerlei zonden in hun leven hebben uitgeroeid. En toch zullen zijn verworpen worden, omdat ze in dat alles nagelaten hebben naar de volmaaktheid te jagen.
De volmaaktheid, die eeuwig ons deel zal zijn moet nu al ons deel zijn. Wij ontvangen op de laatste dag niet iets nieuws, dat wij hier niet hebben gehad. Wat we straks zullen zijn, dat moeten we nu alzijn en wat we dan zullen ontvangen, dat moet nu al ons bezit zijn. Zo moet het hier op aarde komen tot een volmaakt leven naar de wet van de Here en een volmaakt leven door en uit de Heilige Geest. Zo behandelt Zondag 44 met ons de volmaaktheid die door de Geest in ons leven wordt gebracht.
Je voelt nu misschien twijfel bij je opkomen en vraag je je af of ik op deze manier de hoofdgedachte van Zondag 44 wel juist begrepen heb. Misschien gaat jouw kritiek nog wel verder en vraag je je zelfs af of het wel Bijbels is, wanneer ik de volmaaktheid voorstel als iets, dat nu in ons leven gewerkt wordt.
Wanneer wij deze Zondag doorlezen, dan horen wij immers, dat zelfs de allerheiligsten in dit leven nog maar een klein begin hebben van deze gehoorzaamheid hebben. En in het laatste antwoord lezen we, dat wij onze zondige aard steeds meer leren kennen.
Toch kunnen we deze uitdrukkingen slechts verstaan wanneer we erkennen, dat wij waarlijk geroepen zijn tot volmaakte gehoorzaamheid aan de wet van de Here en een volmaakt leven door en uit de Heiligen Geest.
Van die volmaaktheid spreekt in de eerste plaats vraag en antwoord 113. Daarin wordt het tiende gebod behandeld.
Wij hebben in de zondagen hiervoor de wet van de Here horen prediken. Wij hebben in die wet gezien, dat ons hele leven naar alle kanten toe onder de wet gebonden ligt. Er is geen terrein van ons leven dat niet onder het beslag van Gods wet ligt.
Daarbij hebben we ons niet beperkt tot de erkenning, dat al onze woorden en handelingen door de wet van de Here gebonden zijn. De liefde is immers de vervulling van de wet. Zo hebben we gezien hoe de wet van God ook ons verborgen leven binnendringt. Ook onze gedachten en gevoelens worden door de wet van de Here beoordeeld. Zo moesten wij telkens erkennen dat de wet Gods zich ook uitstrekt over wat er binnen in ons hart omgaat. Daarin werd het wonder van Gods wet ons geopenbaard. Gods gebod is zeer wijd. Het bindt ons hele leven. Maar het raakt ook alle diepten. Het dringt door, zo diep, dat het vanéénscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten, zoals in Hebreen 4:12 staat geschreven.
Het heeft er de schijn van alsof er in het tiende gebod eigenlijk niets nieuws aan de wet van de Here wordt toegevoegd, alsof in dit gebod uitsluitend gewezen wordt op de doordringende kracht van de wet van de Here.
Toch zouden we zo het tiende gebod niet verstaan.
Het tiende gebod gaat over het leven van de begeerten.
Hierover spraken we ook al bij de overige negen geboden. Het nieuwe in het tiende gebod is echter, dat die begeerten zelf onder de wet van de Here gesteld worden. Wie de prediking over de eerste negen geboden aanhoort zou kunnen denken, dat de eis van de Here ten opzichte van het leven van de begeerten zich hiertoe beperkte, dat iedere boze begeerte onmiddellijk moet worden onderdrukt en dat alleen aan onze zuivere verlangens ruimte gegeven mag worden gegeven en dat zo aan de wet van de Here voldaan wordt.
Hier dringt nu de wil van God tot in het verborgenste van ons leven door. Er wordt meer van ons gevraagd, dan dat wij alleen het oordeel van God over onze begeerten erkennen. Die begeerten zelf moeten helemaal aan de wet van de Here beantwoorden.
Hier hoeft niet uitvoerig te worden gesproken over de vraag wat onze begeerten zijn. Zoals wij door de loop van de rivier te volgen tot de bronnen kunnen komen, zo kunnen we ook doordringen tot de oorsprongen van onze gedachten, gevoelens, overleggingen, stemmingen en gemoedsbewegingen. Dan komen we in de wereld van de begeerten. Daar staan we aan de bronnen van ons leven. Van daaruit wordt alles beheerst. Onze begeerten grijpen als met onzichtbare en uiterst fijn bewerktuigde vingers in heel ons leven in, in onze gedachten, onze woorden, onze handelingen, onze levenshouding, tot in de uitdrukking van ons gezicht en de klank van onze stem. Je kunt iemands begeerten uit zijn ogen lezen. Het gezicht krijgt zijn vaste uitdrukking door de begeerten, die van binnen heerschappij voeren. In zekere zin kun je zeggen: ik ben wat ik begeer. Heel de gang van ons leven wordt door de begeerten, die de overhand hebben, gestempeld.
In de begeerten liggen ook de oorsprongen van de zonde. De zonde overvalt mij niet van buiten af. Wel is er een verzoeking, die de zondige geest als het ware naar buiten lokt. Maar zelfs als we verleid worden komt toch de zonde uit onze geest voort, uit de afgronden, die geen mens heeft gepeild, uit de oerdiepten van de ziel.
Telkens is er een stroming in het Christendom geweest, die meende, dat het genoeg was om die diepten af te sluiten. Je wordt dan opgewekt, om dat leven van de begeerten steeds meer te doden. Dat is de zelfkruisiging zoals we dat in het kloosterleven ontmoeten. Wij horen datzelfde ook buiten het kloosterleven. Het tiende gebod zegt niet dat wij onze begeerten moeten doden. Er hoeft geen geestelijke zelfmoord te worden gepleegd. Een dergelijke zelfmoord, -stel dat deze de mens werkelijk mogelijk is-, gaat tegen Gods gebod in, juist ook tegen het tiende gebod. Jij zal jouw begeerten niet doden, maar jij zult jouw begeerten stellen onder de wet van de Here. Zo alleen is ons leven volmaakt voor God.
Al onze begeerten moeten van het begin af aan op de wet van de Here zijn afgestemd. Daarom kan hier niet volstaan worden met een onderdrukking van onzuivere begeerten. Het is niet zo, dat onze begeerten buiten de wet van de Here om opkomen uit ons hart en dan achteraf worden aangepast aan Gods gebod. Dan hebben ze immers eerst vrij spel gehad om zich dan pas later aan de wet de Here gewonnen te geven.
Echter de begeerte zelf moet van het begin af aan in harmonie zijn met de wet van God. Wij moeten begeren wat God behaagt. Wij staan hier voor het onmogelijke. Want het één schijnt tegenstrijdig te zijn met het ander. Gods wet komt niet anders tot ons dan door het gepredikte woord. De begeerte is er voor je haar toetsen kunt aan het gebod van God. Hoe zal dan de eerste oorsprong van de begeerte op de wet van de Here afgestemd kunnen zijn. Voor je jouw begeerte onder controle krijgt moet ze al zijn overgegeven aan de wet van de Here.
Wij staan hier voor een onoplosbare tegenstrijdigheid, tenzij wij het werk van de Geest verstaan. De Geest dringt met zijn genade door tot achter de punten die binnen het bereik van jouw bewustzijn liggen. De Geest raakt de bodem van de afgronden en Hij schrijft in de oerdiepten van jouw ziel, daar waar jouw tastend bewustzijn nooit heeft gereikt, de wet van de Here. Die wet dringt steeds meer in de verborgen diepten door. Ze wordt daar ingegrift. Meen niet, dat je hier moet denken aan een geheimzinnige werking van de Geest buiten jouw geest om. Ook als de wet van de Here in ons hart geschreven wordt, komt de wet van de Here van buiten af tot ons. Nooit zult je ontdekken dat het gebod van God uit de diepten van het zieleleven omhoog komt. Maar de Geest vervult het Gods Woord met zo'n kracht, dat het al dieper doordringt. Zo wordt de wet van God in ons hart geschreven.
Daarom kan niemand hier blijven wachten tot de Geest de wet van de Here hem in het hart schrijft. Ook hier geldt het: "Hoort het Woord van de Here!"
Door de Geest wordt het binnenste van ons leven al meer met de wet van God verenigd. De Geest neemt de tegenstelling weg tussen onze innerlijke ontroeringen en datgene waar de Here behagen in heeft, zoals dat in de wet van God geopenbaard is. De bron zelf wordt gereinigd. De Geest schept een rein hart.
Nu zien we dat het tiende gebod van ons de volmaaktheid vraagt. Onze begeerten zullen volmaakt op de wet van de Here zijn afgestemd. En ons innerlijkste leven zal een volmaakt leven uit en door de Geest zijn. De Geest wekt dan de begeerten op. En de wet wekt de begeerten op. Van het begin af aan wordt jouw begeerte door de Geest geleid in het spoor van de wet van de Here.
Zo wordt de volmaaktheid werkelijkheid. Het leven van onze begeerten wordt niet geknot en ingekort. Er wordt ons niet een rem aangelegd. Ongeremd moet onze begeerte uit de Geest ontsprongen en op de wet van de Here afgestemd, voortgaan tot de daad en het woord.
Zo wordt dan heel ons leven gestempeld door de Geest van de volmaaktheid. Ik zei al, dat onze begeerten in heel ons leven tot uitdrukking komen. De gierigaard wordt in heel zijn wezen door Zijn hebzucht beheerst. Dat zie je gloeien in zijn ogen. Zo legt ook de begeerte, die door de Geest werd gewekt in overeenstemming met de wet van de Here beslag op geheel de uitstraling van jouw leven. Die begeerte krijgt dan steeds meer de overhand. Je krijgt dan in heel jouw leven het stempel van de Geest van de volmaaktheid.
Ik hoef niet te zeggen, dat dit nog maar heel weinig in ons leven gevonden wordt. Ik mis dat in mijn eigen leven en ik mis dit in de christelijke gemeenschap. Het tiende gebod is het gebod van de volmaaktheid: de volmaaktheid, die doorstraalt in je hele leven. Ik zeg niet, dat dit niet gevonden wordt, maar je ontdekt hier toch een ontzaglijk tekort.
Je kunt je hierbij niet neerleggen met de verzuchting, dat jouw hier een onbereikbaar ideaal verkondigd wordt. Wie hier op aarde geen klein begin van de volmaaktheid bereikt, zal die ook in de toekomst van Jezus Christus niet vinden. Hier moet om de Geest gebeden worden. Maar de Geest schakelt onze eigen activiteit niet uit. Daarom bewerkt je behoudenis met vreze en beven. Ik moet hier actief zijn onder de leiding van de Geest en de onderwerping aan de wet van de Here. Zo wordt ons leven echt hersteld en krijgt de Geest van God de overhand over ons leven. Daardoor wordt ons leven in de volle zin van het woord op de volmaaktheid gericht.
Hiermee zijn we ondertussen toegekomen aan de tweede vraag. Maar kunnen zij die tot God bekeerd zijn, deze geboden volbrengen?
Ik heb al gezegd, dat de volmaaktheid werkelijkheid moet worden en dat er anders voor ons geen hoop is op de dag dat Christus zal komen om te oordelen de levenden en de doden. Ook in het leven van onze begeerten moet het komen tot de nieuwe gehoorzaamheid. Hij, bij wie het leven van de begeerten een wildernis van hartstochten blijft, heeft geen deel aan de Geest van Christus.
Hier wordt ons de andere kant geleerd. De volmaaktheid moet er zijn, maar ze is niet meer dan een klein begin. Van dat kleine begin moet niet gering worden gedacht. Het is niet de bedoeling van deze woorden dat een enkele schilfer van ons bestaan wel door de Geest vervuld wordt, terwijl voor de rest alles bij het oude blijft. Dat kleine begin is veel machtiger dan je zou verwachten van een zo bescheiden uitdrukking. Maar het kleine begin van de nieuwe gehoorzaamheid moet toch volledig de overhand krijgen. Laat dat toch voor ons allemaal duidelijk zijn: als dit kleine begin niet beslissend de overhand krijgt over heel ons leven, dan valt er niets te hopen. God heeft ons niet geroepen opdat de zonden in ons de overhand zouden behouden, maar opdat wij waarlijk vernieuwd worden naar het beeld van Christus.
Toch wordt hier van een klein begin gesproken. Je kunt dit woord pas verstaan, wanneer je begrijpt dat je hier voor een oneindige roeping gesteld wordt. Wij moeten volmaakt worden. De Geest moet de bewegingen van ons leven al meer gaan beheersen van het begin tot het einde. Telkens wekt de Geest de begeerten op en Hij leidt ze, totdat Hij ze weer moet loslaten omdat ze verontreinigd worden. Hij moet het werk van Zijn volmaking voleindigen. Hij moet de bewegingen opwekken en ze leiden totdat de bewegingen weer tot rust komen in woord en daad.
Van de oorsprong tot het doel moet de Geest de volle heerschappij hebben.
Als wij zo de wet van de Here verstaan dan is het ons duidelijk, dat wij slechts komen tot een klein begin van de nieuwe gehoorzaamheid. Er is een oneindige roeping. Je kunt nooit rusten in wat je hebt bereikt. Er is geen stuk in ons leven waar wij vaste voet gekregen hebben. Altijd weer moet de Geest ons overwinnen.
Maar daarin is dan ook de volmaaktheid gegeven. Want het is zo, dat wij met een ernstig voornemen niet slechts naar sommige, maar naar alle geboden van God beginnen te leven. Hier is het duidelijk dat in het kleine begin van de nieuwe gehoorzaamheid de volmaaktheid toch gegeven is. Het nieuwe begin is niet een bepaald deel van je verlangens, begeerten, woorden en handelingen. Maar het is het begin dat in dat alles werkt. De Geest krijgt in heel ons leven vaste voet. Er is geen zonde, ook geen boezemzonde in ons, die Hij niet aantast en uitdrijft. Daarom worden wij hier getroost in onze strijd tegen de zonde. Het is de Geest van Christus, Die in ons de overwinning toebedeelt. Christus is ons alles. Hij heeft de zonde en de dood overwonnen in Zijn dood en opstanding. Tot Hem zien wij op, Die Zijn overwinning over het hele terrein van ons leven en in alle diepten en verborgenheden van ons leven zal doorwerken door Zijn Geest. Naar Christus moeten we toe, telkens weer opnieuw.
Daarom laat God ons Zijn wet prediken. De Catechismus zegt, dat God Zijn wet ons op scherpe wijze doet prediken. Met die scherpe wetsprediking is niet bedoeld een prediking waarin in hoofdzaak het stuk van de ellende wordt verkondigd. Dergelijke prediking brengt ons trouwens slechts in schijn bij het stuk van de ellende. Op scherpe wijze wordt ons de wet verkondigd wanneer wij telkens voor de eis van de wet van de Here in de prediking worden gesteld. Ik moet niet over de wet van de Here spreken, maar ik moet die wet verkondigen.
Onder die scherpe wetsprediking leren we onze zondige aard steeds meer kennen. Hierbij wordt wel eens gedacht dat wij door de wet van de Here steeds in het nauw gedreven worden, maar dan weer vrijgelaten worden. De werking van de prediking zou dan alleen hierin liggen, dat ik alleen stil zou blijven staan bij de erkenning, dat ik tegen alle geboden van God gezondigd heb en geen daarvan gehouden heb. Op deze manier zou het al te gemakkelijk worden om nar Christus toe te gaan. En zo zouden we de naam van Christus misbruiken tot een dekmantel voor een gemakkelijk leven met veel zonden
Maar de wet heeft ons eenmaal in het nauw gedreven en zij sluit de kring steeds nauwer om ons heen. Wat we eerst niet gezien hebben als zonde, gaat ons later zwaar wegen. Daarom moet de wet in de kerk zonder ophouden ontdekkend gepredikt worden. Aan de eer van Christus wordt tekort gedaan als dit deel van de prediking niet in acht genomen wordt. Dan kan er wel een noemen van de naam van Christus zijn, maar zonder een afstand doen van alle ongerechtigheid. En dan is de naam van Christus een ijdelheid. Of laat ik het anders zeggen: dan getuigt de Naam van Christus tegen ons en wordt ons dat tot een oordeel.
Alleen waar de wet van de Here scherp gepredikt wordt is er een oprecht roemen in Christus. Wie tot Christus komt, moet geen andere uitweg meer hebben dan die van Zijn genade alleen. En dan moet Christus de enige weg zijn en blijven. Telkens moet het woord van de prediking ons drijven naar de Here Jezus Christus. Deze prediking is verontrustend en rustgevend tegelijk. Vraag niet om het één zonder het ander. Wij moeten verontrust worden en opgejaagd, opdat wij telkens en telkens weer tot Christus gedreven worden. En de rust van de vergeving en de vastheid van de gerechtigheid die in Hem is, is ons dan een voortdurende vreugde.
Alleen op deze weg raken wij tot de voorgestelde volkomenheid na dit leven. Wie dan volmaakt zal willen zijn, zal het hier moeten worden. Want er moet een vernieuwing naar het evenbeeld van Christus zijn. Zo draagt de Geest de volmaaktheid in ons leven in.
Want wie zegt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zo te wandelen, als Hij gewandeld heeft.
AMEN