ZONDAG 45: HET GEBED |
Zondag 45 |
Waarom is het gebed voor de christenen noodzakelijk? Omdat het gebed het voornaamste is in de dankbaarheid die God van ons eist; bovendien wil God zijn genade en zijn Heilige Geest alleen geven aan hen die van harte en zonder ophouden Hem daarom bidden en daarvoor danken. |
Wat behoort tot een gebed dat God aangenaam is en door Hem verhoord wordt? Ten eerste dat wij alleen de enige ware God, die Zich in zijn Woord aan ons geopenbaard heeft, van harte aanroepen om alles wat Hij ons geboden heeft te bidden. Ten tweede dat wij onze nood en ellende grondig kennen, om ons voor het aangezicht van zijn majesteit te verootmoedigen. Ten derde dat wij deze vaste grond hebben, dat Hij ons gebed, al zijn wij dat niet waard, om Christus' wil zeker verhoren wil, zoals Hij ons in zijn Woord beloofd heeft. |
Wat heeft God ons bevolen in ons gebed van Hem te vragen? Alles wat wij voor lichaam en ziel nodig hebben, zoals de Here Christus dat samenvatte in het gebed dat Hij zelf ons geleerd heeft. |
Hoe luidt dat gebed? Onze Vader, die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; uw koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. Geef ons heden ons dagelijks brood; en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren; en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen. Matteüs 6:9-13; Lucas 11:2-4 |
De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 45 |
Ons gebed is een gelovig ingaan tot de volheid van de verlossing door Christus.
Want het bidden, waarvan de Catechismus in de deze en de volgende Zondagen spreekt, is een christelijk bidden. Dat wil zeggen: het gaat hier over het gebed, dat in alle opzichten aan Christus is gebonden en geen ogenblik van Hem kan worden losgemaakt.
Christus is onze Middelaar. Hij werd voor ons vernederd. Hij heeft geleden om onze zonden. Hij is in de diepte van onze schuld ondergegaan. Maar uit die vernedering werd Hij verhoogd door de Vader en gezet in de hemelse heerlijkheid. Hij heeft de overwinning behaald en een eeuwige verlossing teweeggebracht. Hij zit nu triomferend aan de rechterhand van de Vader.
Wij hebben dit alles beleden in het stuk over de verlossing. En zoals de prediking van Gods wet in het stuk van de dankbaarheid niet kan worden losgemaakt van het stuk over de verlossing, zo is het ook met dit tweede deel van de dankbaarheid. Wij kunnen dit slechts belijden op de grondslag van de verlossing, omdat ook ons gebed een vrucht van Christus' werk is. En daarom kunnen we ons gebed niet losmaken van het werk dat door Christus is volbracht.
Want alleen door Christus kunnen we bidden. Hij is in de hemel de Voorbidder van de Zijnen. Wij spreken in ons gebed geen woord tot God, waarin wij niet een appèl uitbrengen op de voorbede van onze Hogepriester in de hemel om uit Zijn volheid de vervulling van al onze nood te begeren.
En Hij is het ook, Die Zijn Geest uitstort in de harten van Zijn volk, zodat alleen die Geest ons leert bidden zoals het hoort en die Geest in onze harten zucht met onuitsprekelijke verzuchtingen, zodat door Zijn werking ons zuchten gemaakt wordt tot een gebed om onze volmaking. Zo alleen is ons bidden een christelijk bidden. Van elk ander bidden heeft de Christus Zelf gezegd: want alzo bidden de heidenen.
Indien wij van ons gebed niet belijden, dat het een ingaan tot de volheid van de verlossing is, dan snijden wij de banden door, die God Zelf gelegd heeft tussen Zijn Zoon en Zijn volk.
Dan maken we ons gebed los van de voorbede van Christus in de hemel en dan vergeten wij de Geest, Die ons leert bidden en zucht in onze harten.
En wat we dan overhouden, dat is de bidder en de bidder alleen, dat is de mens in zijn nood.
En van die bidder persoonlijk, los gedacht van Jezus Christus en de Heiligen Geest, kan heel wat worden gezegd. Van de bidder kan misschien worden getuigd, dat hij veel bidt, aanhoudend bidt, ernstig bidt, maar als gemeente van Jezus Christus kunnen wij van die bidder niets belijden.
En tot belijden zijn we hier in de kerk geroepen.
Belijden is wat anders dan van een mens wat zeggen en opmerken. Belijden is Gods Woord naspreken, zeggen wat de HERE zegt. Belijden is daarom een eed zweren, dat God waarachtig is en getrouw. Het is staan in de waarheid. Het is amen zeggen op Gods Woord.
Wij staan hier op het vaste fundament van de openbaring van het Woord. Wij belijden de genade van Christus, het Koninkrijk van God, de heerlijkheid van de Vader, de verlossing door 't bloed van Christus.
Wij moeten van de waarheid getuigen.
En als wij dan de waarheid van God over ons gebed moeten uitspreken, dan mogen we de genade-banden niet doorsnijden, maar belijden, dat wij in ons bidden banden hebben met Jezus Christus, dat wij tot de God van alle genade gaan in de Naam van de Here Jezus Christus, Die overwonnen heeft en overwinnen zal. Zo belijden wij dan in deze Zondag, terwijl we de heerlijkheid van Christus voor ogen houden, dat ons gebed een gelovig ingaan is tot de volheid van de verlossing en wij horen daarvan dan op drie manieren: Ten eerste waarom wij bidden moeten, ten tweede hoe wij bidden moeten en ten derde wat we moeten bidden.
Wij horen dus eerst waarom we moeten bidden.
Het antwoord van de Catechismus op deze vraag lezen wij in deze Zondag: omdat het gebed het voornaamste is in de dankbaarheid, die God van ons eist; bovendien wil God zijn genade en zijn Heilige Geest alleen geven aan hen die van harte en zonder ophouden Hem daarom bidden en daarvoor danken is.
Wanneer je dit deze avond belijdt, gemeente, dan wordt je dus niet geroepen om bezig te zijn met de bidder en zijn gevoelens, met zijn gebedsleven en gebedsspanningen, met zijn gebedsmoeilijkheden en gebedsverhoringen.
Wij staan hier met deze belijdenis door het geloof met beide voeten in het Koninkrijk van onze Here Jezus Christus, geworteld op het vaste fundament van Gods beloften. En zo staande in Gods waarheid belijden wij de kracht van de eeuwige verlossing, waardoor Hij ons, die van Hem vervreemd waren, herschept tot koningen en priesters, zodat wij bidden mogen bij de gratie Gods.
Wij belijden hier dus niet het gebed als een houding of een gebaar van ons, als een hoogste zielsuiting of hoe het dan ook genoemd mag worden.
Maar wij belijden het gebed hier als onze hoogste roeping, die wij volbrengen kunnen door Christus, Die ons krachten geeft. Wij buigen hier voor een gebod van de HERE, waaraan Hij ons onderwerpt door Zijn Heilige Geest.
Het gaat hier over de heerlijkheid van Christus in Zijn gemeente, omdat wij in ons gebed van die heerlijkheid spreken en getuigen. Het gaat hier over de schatten van het Koninkrijk, die ons verworven zijn door de Christus, over de goedertierenheid van de HERE, die ons losmaakt uit de banden van de zonden, opdat wij als kinderen en erfgenamen zouden naderen tot de troon.
Het gebed is het voornaamste stuk van de dankbaarheid. Het is een spreken tot roem van Gods genade, een getuigen, dat de overwinning van de HERE is, een vragen om de vervulling van Gods vaste beloften, een roepen om de volkomenheid van het rijk van God, het is een staan op de vaste gronden van de trouw van de HERE, een belijden van ons geloof voor het oor van God, een belijden, dat Hij de Getrouwe is, Die Zijn werk voleindigen zal.
Wie niet begrijpt, dat hierin de beginselen van ons bidden zijn te zoeken, die mag van het gebed en van de bidder zeggen zoveel hij wil, maar hij zal niet met de kerk van alle eeuwen kunnen belijden, dat het gebed het voornaamste stuk van de dankbaarheid is. Ons gebed is een gelovig belijden van de verlossing, die Christus tot stand gebracht heeft.
Dit wordt ons duidelijk als wij ons bidden vergelijken met het gebed van Israël. Eeuwen te voren had God de verlossing door de Christus aan de wereld toegezegd. En bij het volk Israël, waar deze openbaring van God door de werking van de Geest geloof vond, daar richtte zich de verwachting van het hele hart op de komst van Christus in de wereld en stond al het bidden met de Christus in verband.
Zo heeft Jacob toen hij zijn zonen zegende om de Christus geroepen: Op uw heil wacht ik, o Here. En als dan het volk Israël in Kanaän is gekomen, dan richt de verwachtingvan Israël zich tenslotte niet op een leven onder wijnstok en vijgenboom, ook niet op bescherming tegen de hand van de vijanden zonder meer. Want in Israëls gebeden brak telkens het roepen om de Christus door, om de eeuwige verlossing en een volkomen overwinning, om de Zoon zelf: och, dat Gij de hemel scheurdet, dat Gij nederdaaldet.
God heeft die gebeden van Israël verhoord, toen Hij Zijn eigen Zoon in de wereld zond, toen Hij de hemelen scheurde en God Zelf neerkwam, toen de HERE van de verbond Zelf neerdaalde uit de hemel op de aarde om Zich in het vlees en het bloed van de maagd Maria met dit mensengeslacht te verbinden, om Zelf binnen te treden in de wereld van de mensen, om zo als mens 't werk te doen, dat bij God gedaan moest worden.
Door al de eeuwen heen was om Christus geroepen en God heeft die smeking verhoord in de volheid van de tijd. En al Israëls gebeden worden door die smeking gedragen.
En van hieruit kunnen wij verstaan, dat ons gebed het voornaamste is in de dankbaarheid.
Want door Zijn eeuwige en goddelijke kracht heeft de Zoon Zijn werk volbracht. Hij heeft onze zonden gedragen en weggenomen door Zijn lijden. Hij heeft de dood overwonnen en de macht van de Satan verbroken. Hij is opgestaan uit de doden als de Held van Gods verlossing. Hij is naar de hemel gevaren en is gaan zitten aan de rechterhand van de Vaders om daar eeuwig te triomferen en te gloriëren als de Leeuw uit Juda' s stam, Die overwonnen heeft.
Dat was de verhoring van het gebed van de aartsvaders en de profeten, dat was de verhoring van de smekingen uit het boek van de Psalmen, dat was het antwoord van God op het roepen van Zijn volk Israël.
Maar dit heeft verder ook betekenis. Dit is ook tegelijk een belofte voor de toekomst, want van toen af aan staan onze harten gericht op de toekomst van onze Here Jezus Christus.
Christus zal Zijn werk tot het volle einde brengen. Hij zal het gebouw van Gods gunstbewijzen volgens Gods bouwplan doen rijzen tot een stad, die de zon en de maan niet meer nodig heeft, omdat het Lam Zelf door Zijn heerlijkheid het hele leven van Gods verloste volk zal verlichten als Hij Zijn glorie tot de volheid brengen zal, ieder haar van ons hoofd zal fonkelen in het licht van Zijn heerlijkheid, ieder grassprietje op aarde zal staan in de glans van de troon en Zijn Naam zal geschreven staan op de voorhoofden.
Deze volkomen verlossing is nog toekomst. Het is nog niet geopenbaard (dat wil zeggen: het is nog niet voor de dag gekomen) wat wij zijn zullen, maar wij weten, dat zo Hij geopenbaard zal worden (dat is: zo Hij gezien zal worden op de wolken) wij Hem gelijk zullen wezen, want wij zullen Hem zien zoals Hij is.
Het is nog toekomst. Maar God bewaart ons hier op aarde voor de erfenis, die in de hemel bewaard wordt voor ons. Omdat God Zijn volk voor die toekomst bewaart, houdt Hij ons in stand, voedt Hij ons met brood en geeft ons kleding en behoudt ons in gevaren en vergeeft ons onze schulden en verlost ons van de boze.
Zoals in Israël het bidden zich tenslotte uitstrekte naar de komst van Christus in het vlees, zo grijpen wij biddend naar de volkomenheid van het Rijk van God. O, het gaat om het rijk in ons bidden. En zo tasten wij dan smeekend naar de toekomst van onze Here Jezus Christus, naar Zijn heerschappij van vrede over alle schepselen. En al wat wij nu van de HERE in ons gebed begeren, staat in verband met de erfenis, die voor ons is weggelegd.
Wij kunnen niet bidden zonder belofte. Maar wij hebben de belofte: onze God zal Zijn werk tot het volle einde brengen. En het gebed om de voleindiging van Gods werk is de wortel van al ons smeken. Dit is het begin en het einde van ons gebed, het eerste en het laatste wat wij van de HERE begeren.
En zo gaan wij al biddend gelovig in tot de volheid van de verlossing. Wij vragen niet om brood en kleding en bescherming los van de toekomst van Jezus Christus, maar wij roepen om de openbaring van de volkomen heerlijkheid van Jezus Christus over Zijn volk ook in ons brood en in onze kleding en in al onze zorgen voor levensonderhoud.
Er is veel bidden, waar het gebed niet het voornaamste in de dankbaarheid is, maar waarachtig christelijk bidden richt zich op de Christus en Zijn heerlijkheid. En als we dit verstaan dan vragen we niet of enkele druppels op ons neer mogen vallen, maar roepen wij om de ontsluiting van de fonteinen van het heil, om de doorbreking van het volle licht van Gods gunst over Zijn volk en over ons leven en dat van de wereld.
De volgorde van het Onze Vader is hier duidelijk genoeg. En het slot van dit gebed wijst aan wat de wortel van ons bidden is: want U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid.
En alleen als wij zo bidden is ons gebed het voornaamste in de dankbaarheid. Omdat wij dan bidden in het geloof, dat het heil van de HERE niet ver van ons is, maar nabij, niet op een grote afstand van tijd en ruimte, maar zo, dat de volkomenheid van het Koninkrijk spoedig komen zal.
De HERE is nabij met het tonen van Zijn volle gunst. En die nabijheid van het volle heil van de HERE in verband met ons gebed, leert ons de Here Jezus in de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter. Hij spreekt daar van een vrouw, die bij een rechter lange tijd aanhoudt om volkomen herstel van haar geschonden recht. Eerst volhardt de rechter in een halsstarrig afwijzende houding. Maar als die vrouw de hoop misschien reeds heeft opgegeven, wordt haar plotseling recht gedaan. Ze krijgt haar volle recht. En dan zegt de Here: hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt. Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij hen wachten? Ik zeg u, dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen.
Het komt in deze gelijkenis aan op het woord spoedig. De Statenvertalers zetten er in hun verklaring bij, dat dit woord spoedig de betekenis heeft van: onverwachts. Onverwachts zal de HERE onze volkomen verlossing doen aanbreken. En elk gebed, dat de HERE aangenaam is en van Hem verhoord wordt, moet gedragen worden door het geloof in die nabijheid van het volle heil in Christus.
De HERE is nabij met Zijn volkomen verlossing. Onverwachts zal Hij recht doen aan de Zijnen. En dit geloof, dat Hij nabij is met de volheid van Zijn gunst moet de Zoon van de Mensen vinden overal waar op aarde Zijn volk vergaderd is.
Dit is een onverwoestbare zekerheid; het vaste fundament van elk waarachtig christelijk gebed.
Er wordt heel wat gebeden, waarin van die zekerheid en die nabijheid van het heil in Christus geen belijdenis wordt gedaan en dan is ons roepen niet als de smeking van profeten en apostelen, maar als het ongelovig kermen van Israël aan de Rode Zee, toen het de Christus uit het oog verloor en zich blindstaarde op Farao en zijn macht.
De HERE is nabij. En God wil Zijn genade en de Heilige Geest alleen geven aan hen die in dit geloof Hem van harte en zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken.
Want waar zo gebeden wordt, daar is het gebed een oefenen van de christelijke dankbaarheid en een gelovig ingaan tot de volheid van de verlossing en daar is het hele leven van de bidder een leven uit die verlossing en uit die genade door de werking van de Geest.
En dan belijden wij ten tweede hoe we bidden moeten. Het antwoord van vraag 117 zegt ons daarvan, dat we moeten bidden tot de enige ware God, die Zich in Zijn Woord aan ons geopenbaard heeft, dat we ons voor het aangezicht van Zijn Majesteit moeten verootmoedigen en dat we deze vaste grond hebben, dat God ons om Christus' wil verhoren wil. De zaak waarvoor we bidden is niet de onze, maar het is de grote zaak van de God, die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft.
Daarom moet ons gebed voortdurend gesteld worden onder de tucht van het Woord. Dat Woord zegt ons wat we moeten bidden, zoals we straks verder zullen horen. Hier moeten we eerst iets anders leren verstaan.
Wanneer wij ons en ons gebed onderwerpen aan de tucht van het Woord, dan onthult het Woord van God ons wat de ware nood van ons leven is. De zwakheid van het vlees doet ons leven in een droomwereld, waarin wij denken te zien wat voor ons belangrijk is.
Het vlees, dat in ons is overgebleven, meent de nood van het leven klaar en helder voor ogen te zien.
Maar Gods Woord tuchtigt ons en stelt in het licht wat de werkelijke nood van ons leven is: de kleinmoedigheid van ons ongelovig hart, het vleselijk zien op de dingen om ons heen, het vergeten van de koninklijke heerlijkheid van het Rijk en de volheid van de verlossing in Christus Jezus.
Petrus wandelt op de zee. Maar het vlees wordt machtig over hem en dan meent hij zijn nood duidelijk voor ogen te zien: het zijn de schuimende golven van het water onder zijn voeten. Maar het tuchtigende woord van Christus ontdekt hem aan de ware nood van zijn leven: gij kleingelovige, waarom hebt gij gewankeld?
Dit is niet de ware nood van ons leven, dat wij omringd worden door gevaren, dat oorlogsdreigingen in de lucht hangen, dat winkels worden gesloten en de handel stagneerde, dat de scheepvaart misschien moet worden stilgelegd, dat hoge prijzen en voedseltekort misschien straks, -als de oorlog lang duurt-, het leven moeilijk gaan maken.
Ook is de ware nood niet dat het morele leven van ons volk en de volkeren om ons heen nog meer verdorven wordt en de goddeloosheid toeneemt en de verzoekingen zwaarder worden voor ons en onze kinderen.
En dit is ook niet de werkelijke nood van ons leven, dat de kerk van vandaag door vijanden wordt omringd en dat het christelijk leven en werken door de vijand wordt bedreigd, ook van binnen uit.
Maar dit is de werkelijke nood, dat we als gemeente, tegen het Woord van Christus in, vaak bang zijn Christus te belijden, terwijl het de Vader behaagt ons, nu midden in ons strijden en arbeiden, het koninkrijk te geven.
Het Woord van God onthult ons de ware nood van ons leven en daarom moeten wij ons onder de tucht van het Woord voor het aangezicht van Gods majesteit verootmoedigen om onze zonden en ons kleingeloof, onze traagheid en onze vrees.
Maar dit is de grootheid van Gods genade over ons: de zaak van ons leven is de onze niet, maar het is de zaak van onze God. Niet ons, o Here, niet ons, maar Uw Naam zij eer.
Petrus op de golven meent, dat het zaak is voor hem om weer aan boord te komen, maar het is Gods zaak in zijn Leven, dat hij bewaard wordt om als apostel te arbeiden, dat hij behouden wordt opdat hij met zijn leven de Christus zal dienen.
Het is de zaak van de HERE waarvoor wij leven en werken, waarvoor wij een baan en een gezin hebben. Het is om de zaak van de HERE alleen. En daarom moeten we ons wel voor God verootmoedigen, omdat we de verhoring van onze gebeden niet waard zijn, maar juist omdat het de zaak van God is, weten we zeker dat Hij ons verhoort.
Wij zullen de zaak van de HERE dienen op de aarde, zolang het Hem behaagt en daarom mogen wij de zaak van ons eigen leven de HERE voorleggen als Gods eigen zaak, onze nood als een stuk van de nood van Gods volk, onze strijd als een oorlog van de HERE.
Dat brengt wel een geweldige spanning in ons leven, maar dat geeft ons leven en onze strijd de vaste fundamenten van het verbond van God. Al zijn wij dat niet waard, wil God ons om Christus' wil zeker verhoren, zoals Hij ons in Zijn Woord beloofd heeft.
En hier opent zich dan de ruimte van Gods Koninkrijk voor de vervulling van al jullie nood, broeders en zusters. Want wat heeft God ons bevolen van Hem te bidden? Daarop is maar één antwoord: wij mogen bidden om de vervulling van al onze noden.
De zaak van jouw leven is Gods zaak. Wij belijden dit in het geloof en in de onderwerping van ons hele leven aan de heerlijkheid van het rijk van Christus. God komt met Zijn genade midden in het leven van de wereld om met Zijn goedertierenheid jou te omgeven, om jou te sluiten in Zijn vaderlijke armen, om jou te dragen langs de afgronden heen, om jouw voet voor wankelen te behoeden, om jou elke dag brood te geven en water en kleding. Hij zal hen nooit om doen komen in dure tijden en in hongersnood.
Ik hoef niet op te gaan sommen wat we de HERE mogen vragen. Je staat daar in het leven, je hebt je woonplaats, je gezin, je arbeid, je zorgen, je moeilijkheden, je tegenslagen, je teleurstellingen, je uitgestelde hoop en je beschaamde verwachtingen.
Je ziet het leven om je heen, je strijdt mee met de kerk van de Here, de worsteling om de waarheid en de heiligheid van de HERE, de worsteling om de hoogheid van de HERE te belijden in het hele leven.
Alles waar je bang voor bent, mag je voor Gods aangezicht brengen.
Maar zoek dan eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid en alle dingen zullen je uit de volheid van dat koninkrijk geschonken worden.
In ons gebed gaan wij gelovig tot die volheid in. In ons gebed belijden wij, dat ons leven door genade geworden is tot een leven in het Koninkrijk, een dagelijks beërven van al de schatten en weldaden van Christus, een staan en strijden in de heerlijkheid van God.
Dit is een zaak van geloven. Want wie alleen de dingen opmerkt, die men kan zien, leeft ongelovig naar het vlees en niet naar de Geest: hij weet ook niet te bidden, zoals de HERE het in het stuk van de dankbaarheid van ons vraagt. Maar wie gelooft de dingen, die men niet ziet, die gelooft de heerlijkheid van het Koninkrijk van Jezus Christus en tast biddend naar de volheid van de verlossing.
Wij moeten ons al biddende bekeren van onze zonden en ons kleingeloof, we moeten bidden tegen ons eigen vlees we moeten ons over ons ongeloof heenbidden om over de dingen, die men ziet, de handen te strekken naar onze HERE Jezus Christus.
Dan is het gebed een kracht in ons leven. Of laat ik het anders zeggen: dan is in ons gebed de HERE onze kracht en sterkte en leven wij getroost en verblijd in de heerlijkheden van Zijn koninkrijk.
En als dan de nood brandt om ons heen en de dingen, die men ziet ons van alle kanten bedreigen, dan knielen wij voor het oog van onze God en gaan wij in ons dagelijks gebed in tot de volheid van de verlossing. Want de HERE is ons nabij met het volle heil in Christus Jezus. En Hij zal komen, onverwacht.
AMEN