Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 6: CHRISTUS, ONZE MIDDELAAR

Lucas 7:37-50

37 En zie een vrouw, die in de stad als zondares bekend stond, bemerkte, dat Hij aan tafel was in het huis van de FarizeeSr. En zij bracht een albasten kruik met mirre, 38 en zij ging wenende achter Hem staan, bij zijn voeten, en begon met haar tranen zijn voeten nat te maken en droogde ze af met haar hoofdhaar, en kuste zijn voeten en zalfde ze met de mirre. 39 Toen de FarizeeSr, die Hem genodigd had, dat zag, zeide hij bij zichzelf: Indien deze (de) profeet was, zou Hij wel weten, wie en wat deze vrouw is, die Hem aanraakt: dat zij een zondares is. 40 En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Simon, Ik heb u iets te zeggen. Hij zeide: Meester, zeg het.
41 Een schuldeiser had twee schuldenaars. De een was hem vijfhonderd schellingen schuldig, de ander vijftig. 42 Toen zij niet konden betalen, schonk hij het hun beiden. Wie van hen zal hem dan het meest liefhebben? 43 Simon antwoordde en zeide: Ik onderstel, hij, aan wie hij het meeste geschonken heeft. Hij zeide tot hem: Gij hebt juist geoordeeld. 44 En Zich naar de vrouw wendende, zeide Hij tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water voor mijn voeten hebt gij Mij niet gegeven, maar zij heeft met tranen mijn voeten nat gemaakt en ze met haar haren afgedroogd. 45 Een kus hebt gij Mij niet gegeven, maar zij heeft, van dat Ik binnengekomen ben, niet opgehouden mijn voeten te kussen. 46 Met olie hebt gij mijn hoofd niet gezalfd, maar zij heeft met mirre mijn voeten gezalfd. 47 Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, al waren zij vele, want zij betoonde veel liefde; maar wie weinig gegeven wordt, betoont weinig liefde. 48 En Hij zeide tot haar: Uw zonden zijn u vergeven. 49 En die met Hem aan tafel waren, begonnen bij zichzelf te zeggen: Wie is deze, dat Hij zelfs de zonden vergeeft? 50 En Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede!

Zondag 6
Waarom moet de Middelaar een echt en rechtvaardig mens zijn?
Omdat Gods gerechtigheid eist, dat de menselijke natuur, die gezondigd heeft, ook voor de zonde betaalt, en omdat een mens die zelf zondaar is, niet voor anderen kan betalen.
Waarom moet de Middelaar tegelijk echt God zijn?
Om uit kracht van zijn godheid de last van Gods toorn aan zijn menselijke natuur te kunnen dragen, en ons de gerechtigheid en het leven te kunnen verwerven en teruggeven.
Wie is dan deze Middelaar, die echt God en tegelijk een echt en rechtvaardig mens is?
Onze Here Jezus Christus, die ons door God geschonken is tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en tot een volkomen verlossing.
Waaruit weet u dat?
Uit het heilig evangelie. God heeft dat eerst zelf in het paradijs geopenbaard. Daarna heeft Hij het door de heilige aartsvaders en profeten laten verkondigen.
 Ook heeft Hij dat evangelie van tevoren laten afbeelden door de offers en andere schaduwachtige gebruiken die Hij in de wet had voorgeschreven.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 6

In de vorige Zondag hebben we beleden, dat er slechts één weg is naar God. Dat is de weg, die ons door de Middelaar geopend wordt. In deze brief belijden wij, dat er slechts één Middelaar is en die ene Middelaar is de Christus uit de Schriften.

Natuurlijk ligt de belijdenis van deze brief in het verlengde van die van de vorige week. God doet ons in deze Zondagen Zijn gerechtigheid overdenken en belijden. Hij doet ons hier als Zijn kerk uitspreken hoe diep en hoe hoog die gerechtigheid reikt, opdat wij naar de Christus uit de Schriften worden gedreven.

Daartoe moesten wij eerst erkennen, dat er geen andere weg is, dan deze, dat een Middelaar Zich stelt tussen God en ons en hier zullen wij dan belijden dat die enige Middelaar ons geschonken is in de Here Jezus Christus, onze Heiland en Zaligmaker, de Christus van de Schriften.

Van Hem zullen wij nu belijden, dat Hij als God en mens het Middelaarswerk heeft volbracht. Hiermee mogen we niet wachten tot we aan de derde en vierde vraag zijn toegekomen. Het is niet zo, dat wij eerst beredeneren hoe de Middelaar God en mens moest zijn om dan achteraf te zien dat Christus past op dat door ons van te voren ontworpen Middelaarsbeeld.

Met deze inleiding grijpen we vooruit op wat we in Zondag 6 pas in de derde en vierde plaats lezen. We spreken over Jezus Christus, de van God ons geschonken Middelaar uit het heilig Evangelie. Alles wat we van Gods gerechtigheid beleden hebben en in deze preek zullen belijden, putten wij uit het Woord van God. Wij zien en aanbidden de gerechtigheid van God in de Christus van de Schriften.

Hij is de enige Middelaar. Met evenveel kracht als wij beleden hebben, dat wij alleen door de Middelaar tot de Vader kunnen komen, spreken wij nu uit, dat alleen de Christus van de Schriften de Middelaar tussen God en mensen is.

Je moet niet bij jezelf zeggen, dat het eigenlijk overbodig is om op dit laatste zo de nadruk te leggen. Je hoeft niet alleen te denken aan het feit dat er naast Christus andere Middelaars worden genoemd. Je kunt genoeg christelijke en niet christelijke stromingen en richtingen opnoemen, die nog wel begrijpen dat er tussen God en de mensen een brug geslagen moet worden, maar die de Christus uit de Schriften verwerpen. Duizenden namen van Middelaars worden zo in de wereld genoemd. Hier ga ik het in deze preek niet over hebben, omdat deze strijd een vrij duidelijke strijd is.

Nee, er is nog een andere manier, waarop Christus als de enige Middelaar verloochend wordt, zelfs door mensen, die met de mond in Hem roemen. Er is bij ons in het hart een bijna onuitroeibare neiging aanwezig om Christus als de enige Middelaar die plaats te betwisten, ook al doen we dat meestal zonder te weten wat we doen.

Ik bedoel dit: hoe diep geworteld is de neiging in ons om tussen Christus en ons nog één schakel te zoeken. Deze schakel: dat wij ons eerst tot een bepaald godsdienstig en zedelijk peil moeten verheffen om tot Christus te komen. Zo graag wil het vlees in ons - want dat is het vlees, de macht van de zonde - eerst ons leven wat reorganiseren, voor wij ons helemaal aan Christus overgeven. Daarin moeten toch enkele aanknopingspunten zijn voor de genade van Christus. Er moet iets aan ons leven zijn gewerkt, waaraan Jezus Christus met Zijn genade aansluiting zoekt en krijgt. Naar een dergelijke reorganisatie streeft nog zoveel in ons. Dat is het ongeloof, dat Hem verwerpt als de Enige.

Want zo zijn er twee middelaars: Jezus Christus en ikzelf. Jezus komt dan van Gods kant ons een eind tegemoet en wij begeven ons naar Hem op weg en zo geloven we dan op een ontmoeting met God in een vrome levenshouding of in een zedelijk verbeterd leven.

Ik noemde dit opzettelijk een re-organisatie van ons leven. Hoe diep een dergelijke re-organisatie in ons leven gaat, laten we nu maar onbesproken en bedekken we even met de mantel der liefde. Maar met reformatie van ons leven, met een waarachtig herstel, heeft dat niets te maken. Een reformatie is mogelijk en niet alleen mogelijk, maar ook werkelijk. Wij worden naar het beeld van God hersteld in heiligheid en rechtvaardigheid.

Zo'n reformatie van ons leven begint met de erkenning, dat er aan onze kant voor Jezus geen enkel aanknopingspunt is en dat er niets kan worden genoemd, waaraan Jezus in Zijn genade Zich kan aansluiten.

Tussen het allerslechtste in mijn leven en God is er niets en kan ook niets tot stand worden gebracht. Niets, geen enkele overgangsvorm, geen staat van vromer leven of een krachtiger zedelijke inspanning. Tussen God en het aller-onheiligste in mijn leven staat alleen Jezus Christus als de Middelaar. Hij moet mij aanraken met de vinger van Zijn genade en als door een wonder - en is het geen wonder? - wordt het verdorvene gereformeerd en hersteld naar het beeld van Jezus Christus. Ik moet Jezus aangrijpen, zodat ik uit mijn zonden opsta en ik moet niet eerst gaan proberen het allerergste in mijn leven weg te werken.

Dan zou Christus de enige Middelaar niet meer zijn. Hij is pas echt de enige Middelaar als de kloof die ons van God scheidt, door ons in alle opzichten als onoverbrugbaar erkend wordt. Alleen als wij zonder Hem radeloos zijn, dan kan Hij ons redden. Zo wordt het middelaarschap nooit gedeeld tussen Christus en de vrome mens. Zij die het met Hem willen delen en er daarom op uit zijn eerst hun leven een beetje te reorganiseren, staan het verst van Jezus af. Eindeloos verder dan die vrouw, die de voeten van Jezus zalfde. Zij was radeloos zonder Jezus, want zij wist, dat niets in haar leven waardig was om Jezus te dienen en dat er niets was wat kon aansluiten bij Hem. Rechtstreeks vanuit haar zonde greep ze de Heiland aan.

Natuurlijk - ik loop nu even vooruit om over het verdere werk van de genade te spreken - natuurlijk kan dan het herstel niet uitblijven. Christus vormt ons door de werking van Zijn Geest. Dan hebben we het niet meer over aanknopingspunten, maar dan gaat ons hele leven op dat van Jezus Christus lijken en wordt ons hele bestaan vol van Hem. Hij zoekt DAN niet aansluiting bij ons, maar wij zoeken dagelijks aansluiting bij Hem.

Hiermee liep ik even vooruit op het werk van de heiliging om het misverstand te voorkomen, alsof je rustig in je zonde kunt blijven leven en toch Jezus belijden als de Middelaar van je leven. Maar al volgt er heel wat op dat eerste begin, dat begin is toch zo, dat niets in ons leven ons geschikt maakt om door Christus tot de Vader te komen. Alles is tot in de grond daarvoor onbruikbaar. Er moet een wonder gebeuren!

Nu, dat wonder belijden we in deze preek: er is een Middelaar tussen God en mensen, de mens Jezus Christus. Tussen God en uw leven staan niet Christus èn een bepaalde houding in je leven, die je morgen of volgend jaar bereikt, niet Christus èn een geheiligde stemming, die u misschien op uw sterfbed zal beheersen - of misschien ook niet! - Maar tussen God en jou leven staat Christus alleen, hoe het ook moge zijn. Wat bij de mens onmogelijk is, dat wordt door Hem volbracht: door Hem worden wij met God verzoend.

Het wonder van Zijn werk is gegrond in het wonder van Zijn persoon: Hij is een echt en rechtvaardig mens en tegelijk echt God. Het werk, dat Jezus Christus heeft gedaan en nog doet, is bovenmenselijk. God heeft aan dat werk een onwankelbaar fundament gegeven. Niet alleen wat Jezus dóet, is bovenmenselijk, maar ook wat Hij is. En dat laatste is het fundament van het eerste. Zo heeft God een vaste grond van verlossing gelegd in de Persoon van Jezus Christus, Die God en mens tegelijkertijd is. Het kruis van Jezus Christus heeft zijn vaste achtergrond in de geboorte van de Middelaar in Bethlehem, waar het Woord vlees geworden is.

Achter heel het Middelaarswerk staat de Zoon van God, de tweede Persoon in de Drieëenheid. Zo liggen de wortels van de verlossing voor eeuwig vast, in God de Here Zelf. Dieper kan het niet verankerd worden. Hij, Die ons schiep, heeft ook onze herschepping op Zich genomen. Diezelfde goddelijke almacht, die ons heeft gemaakt, komt ons ook herstellen.

De Middelaar moet beleden worden als de eeuwige Zoon van God. Uit de kracht van Zijn godheid heeft Hij de last van de toorn van God in Zijn mensheid gedragen en ons daarmee de gerechtigheid en het leven weer terug gegeven. Van God moest de Verlosser komen. Want alleen de arm des Heren, die ons neerdrukt om onze zonden, is in staat om verlossing tot stand te brengen.

Er is geen schepsel, dat de toorn van God dragen kan, geen schepsel, dat het geschonden recht van God kan rechtvaardigen, geen schepsel, dat ons weer tot God kan terugbrengen. Verzoening is herschepping. En herscheppen kan alleen Hij, Die ons geschapen heeft. Het Middelaarswerk is een wonder. Dat gaat de menselijke kracht geheel en al te boven. De kracht van geen enkel mens, ja zelfs de kracht van heel de mensheid samen kan niet vergeleken worden met de kracht, die Christus oefende toen Hij aan het recht van God weer de overwinning gaf en het recht van God als de vaste bodem legde voor een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Zelfs als je alle krachten van de schepping bij elkaar zou bundelen, dan zou je nog steeds geen steen van Gods gerechtigheid op zijn plaats kunnen leggen. Neem alle machten van de wereld bij elkaar in je hand, zelfs dan kun je nog niet eens een ding recht maken, wat krom gemaakt is. Daarom moest de Middelaar van God komen. En Hij kwam van God. Het Woord is vlees geworden. De Zoon trad binnen de ring van het menselijk geslacht. Hij is Zelf mens geworden en heeft daarin het bovenmenselijk werk van de verlossing verricht.

En dat deed Hij in menselijke zwakheid. Hierin zit het ondoorgrondelijke wonder van Gods genade: de sterke God, de Vader van alle eeuwigheden is een zwak mens geworden om in die gedaante een bovenmenselijk werk te verrichten.

Hij is echt mens geworden. Christus nam maar niet een menselijke gestalte aan, zoals de engelen bij Abrahams tent. Hij werd mens. En Hij werd volkomen mens. Als je let op die menselijke kant van het leven van Christus, dan ontdek je daarin niets boven-menselijks. Hij is ons in alles gelijk geworden.

Als mens heeft Hij de gerechtigheid van God gediend. De mens moest immers voor de zonde betalen. Het offer moest van beneden worden opgedragen. Van hier ging de vaandel van de opstand tot God omhoog. Van hier moest ook het verzoenend offer tot God worden opgedragen.

Als Christus niet echt mens geworden was, dan zou de gerechtigheid, die Hij door Zijn lijden en sterven verwierf, niet onze eigen gerechtigheid kunnen worden, dan zou die gerechtigheid steeds als iets vreemds tegenover ons blijven staan. Niet door de gerechtigheid die ons vreemd is, niet door de gerechtigheid van een engel of van een of ander bovenmenselijk wezen zullen wij voor God kunnen bestaan.

Maar kijkend naar de gerechtigheid van Jezus Christus, dan ontdekken we daarin in elk opzicht het echt-menselijke. Dat wat Christus heeft volbracht, dat hadden wij moeten volbrengen en dat hebben wij door onze zonden gemist. Dat wat Christus deed aan het kruis, dat heeft God van ons gevraagd toen Hij ons schiep naar Zijn beeld. Wij belijden, dat God ons voor rechtvaardig houdt, alsof ik nooit zonde had gehad of gedaan, ja, zelfs alsof ik zelf de gerechtigheid had volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft. Dit kan slechts beleden worden als de gerechtigheid van Christus een volkomen menselijke gerechtigheid is.

En die gerechtigheid is echt menselijk. Dat kun je zien in het lijden van Christus, toen Hij deze gerechtigheid verwierf. Waarachtig menselijk heeft Hij geleden in Gethsemane en aan het kruis en in heel Zijn leven. Toen gaf Hij Gods recht de volle overwinning. Daarom was Hij in de wereld gekomen om Gods recht te dragen en dat recht in onze verlossing triomferend te doen doorbreken.

Nu blijft die gerechtigheid niet als iets vreemds buiten mij, alsof het iets onmenselijks is, waar ik part noch deel aan kan hebben. Nee, zoals Gods hand in het paradijs menselijke kleding heeft gemaakt, opdat Adam en Eva gekleed zouden worden, zo heeft Jezus een mantel van menselijke gerechtigheid geweven om onze schuld voor God met Zijn gerechtigheid te bedekken.

Nu Christus volkomen mens is geworden, kan Hij ons Zijn gerechtigheid als onze gerechtigheid toedelen, opdat zij volkomen de onze worden zal. Die mogelijkheid ligt niet in het feit dat Hij bloed van ons bloed en vlees van ons vlees geworden is. Velen immers, die net als Jezus menselijk vlees en bloed bezitten, zullen verloren gaan. Die gemeenschap van Jezus in het vlees en bloed, die Hij in Bethlehem aannam, opende de mogelijkheid voor de gemeenschap met het verbond. Jezus kwam in het door ons verbroken verbond met God, omdat Hij mens van vlees en bloed werd. Hij kwam aan onze kant staan om als mens alle gerechtigheid voor God te volbrengen. In dat verbond, dat door ons verbroken werd, maar door Jezus Christus hersteld, vind je de vrede met God. Hij is de Middelaar van het verbond geworden. In dat verbond wordt Zijn gerechtigheid jouw gerechtigheid. Al het Zijne wordt het jouwe. Dat alles wordt je zo eigen als je zonden je eigen zijn geweest.

Daarin, in de gedaante van een echt mens, wordt door Christus het verbond gehouden, dat door ons verbroken werd. En het einde is, dat het met ons leven tot een volkomen herstel komt, zodat wij door de kracht van de genade met God in dat verbond gaan leven, waaruit wij door de zonde gevallen zijn.

De catechismus vraagt vervolgens wie deze Middelaar is.

Dat hoeft eigenlijk niet meer te worden gezegd, In het begin van deze brief hebben we immers beleden, dat alles, wat we van de Middelaar zeggen, ons in Christus geopenbaard en geschonken is. Wij zetten niet een leer van de Middelaar op, om vervolgens te ontdekken, dat Jezus voldoet aan het gevormde beeld van een Middelaar. Maar wij kennen de Middelaar en wij zien in Hem het wonder van Gods genade, dat Hij als mens in onze plaats kon staan en door Zijn goddelijke kracht de dood en de zonde kon overwinnen.

We grepen dus al vanaf het begin vooruit op dit antwoord: deze Middelaar is onze Here Jezus Christus, Die ons door God geschonken is tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en tot een volkomen verlossing.

Omdat we al vanaf het begin op dit antwoord vooruitgrepen, hoeven we er niet zoveel meer over te zeggen. Wat hier van Jezus gezegd wordt, herinnert ons aan het verdorven beeld van God. God schiep ons en Hij rustte ons toe met wijsheid rechtvaardigheid en heiliging. En Hij riep ons tot Zijn eeuwige heerlijkheid, tot het volkomen leven met Hem. Nu, Christus is een volkomen Middelaar. Ik heb al gezegd dat Hij onze Middelaar is, zonder dat er ook maar een aanknopingspunt voor Zijn genade in ons leven gevonden wordt. Maar hier zien we aan de andere kant dat aan de genade van Christus niets ontbreekt. Heel ons leven zal door Hem worden gereformeerd: hersteld in de oude vorm en opgevoerd tot de heerlijkheid en de volkomenheid, die God op het oog had toen Hij Adam riep tot het kennen van Zijn eeuwige liefde.

Zo is Christus ons alles geworden. Gelijk wij zonder Christus niets zijn, zo worden ons met Hem alle dingen geschonken.

En Hij werd ons tot rechtvaardigheid. Weet je wat dat is? Dat alles wat krom is, door God weer recht gebogen wordt en dat jij met je leven en ieder ding in je leven weer komt op de plaats, die God daarvoor bestemd heeft.

Hij werd ons tot heiliging. Weet je wat dat is? Het is dat de spiegel van je leven weer rein en vlekkeloos het aangezicht van de Vader weerspiegelt en Hij in die spiegel de heerlijkheid van Zijn eigen deugden aanschouwt.

En Christus werd ons tot een volkomen verlossing. Weet je wat een volkomen verlossing betekent? Dit, dat je leven tot reformatie komt tot in de wortel toe, zodat het gestalte krijgt waarin het eeuwig bij God zal zijn.

Dit weten wij uit het Heilig Evangelie. Ook hierop grepen wij vooruit. Heel het Evangelie, zoals je dat vindt in de Bijbel, spreekt van Jezus Christus. Op Hem wachtten de aartsvaders, van Hem spraken de patriarchen en profeten. Naar Hem wezen de ceremoniën van de wet. Als laatste heeft God het door Zijn eniggeboren Zoon vervuld. Daarvan lezen we in het Nieuwe Testament.

Dit alles hebben wij te belijden: alleen het Evangelie verkondigt ons Christus als de Middelaar. Hem kun je alleen bezitten als je Heiland, wanneer je Hem belijdt als de Christus van de Schriften. Hou dit vast! Onze Middelaar is niet een Jezus, Die je in je hart voelt, en niet een Jezus, Die je uit de ervaring kent.

Deze Jezus vind je niet in je gevoel, niet in je verstand, niet in je beleving, niet in je kennis. Je vindt Hem in de Schriften! Natuurlijk, dan vervult Hij ook heel je gevoel en dan wordt je vervuld met de kennis van onze Here Jezus Christus. Maar dan wordt je gevoel uit de Schrift gevoed en dan heb je al je kennis uit de Schrift. Dan is er geen zweverij met een Jezus in het hart, maar dan aanbidt je Jezus in de hemel, de enige en waarachtige Middelaar, God en mens, jouw Schepper en Broeder, jouw Redder en Bondgenoot, jouw God en jouw Gelijke, Die van God kwam en tot God gaat en Die in Zijn weg tot de Vader ons meeneemt als het volk, dat eeuwig van God zal zijn door Jezus Christus, onze Middelaar.

AMEN