Het begin van de eeuwige vreugde
Catechismusprediking van Ds. J.W. Tunderman (1904-1942)
 

ZONDAG 9: GOD DE VADER, DE ALMACHTIGE SCHEPPER

Jesaja 44:21-28

21 Denk hieraan, Jakob; Israël, want gij zijt mijn knecht; Ik heb u geformeerd, gij zijt mijn knecht, Israël; gij wordt door Mij niet vergeten. 22 Ik vaag uw overtredingen weg als een nevel en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost. 23 Jubelt, gij hemelen, want de Here heeft het gedaan; juicht, gij diepten der aarde, breekt uit in gejubel, gij bergen, gij woud met alle geboomte daarin, want de Here heeft Jakob verlost en Hij verheerlijkt Zichzelf in Israël.
24 Zo zegt de Here, uw Verlosser, en uw Formeerder van de moederschoot aan: Ik ben de Here, die alles gemaakt heb; die de hemel heb uitgespannen, Ik alleen; die de aarde uitgebreid heb door eigen kracht; 25 die de tekenen der leugenprofeten tenietdoe en de waarzeggers als dwazen aan de kaak stel; die de wijzen doe terugwijken en hun kennis tot dwaasheid maak, 26 die het woord van mijn knecht gestand doe en de aankondiging mijner boden volvoer; die tot Jeruzalem zeg: Het worde bewoond; tot de steden van Juda: Laten zij herbouwd worden, haar puinhopen richt Ik weer op; 27 die tot de diepte zeg: Verdroog, uw rivieren doe Ik opdrogen; 28 die tot Kores zeg: Mijn herder, hij zal al mijn welbehagen volvoeren door tot Jeruzalem te zeggen: Het worde herbouwd en de tempel worde gegrondvest.

Zondag 9
Wat gelooft u, wanneer u zegt: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde?
Dat de eeuwige Vader van onze Here Jezus Christus, die hemel en aarde, met al wat erin is, uit niets geschapen heeft en ze nog door zijn eeuwige raad en voorzienigheid in stand houdt en regeert, om zijn Zoon Christus mijn God en mijn Vader is. 
 Daarom vertrouw ik zo op Hem, dat ik er niet aan twijfel, of Hij zal mij voorzien van alles wat ik voor lichaam en ziel nodig heb, en ook elk kwaad, dat Hij mij in dit moeitevol leven toedeelt, voor mij doen meewerken ten goede. Want Hij kan dit doen als een almachtig God en wil het ook doen als een trouw Vader.


 

De preek van Ds. J.W. Tunderman over zondag 9

In ons eerste geloofsartikel belijden wij: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde.

De catechismus begint de verklaring van deze woorden op de enig juiste manier, wanneer hij de betekenis van ons eerste geloofsartikel op de volgende manier weergeeft: 'Dat de eeuwige Vader van onze Here Jezus Christus om Zijn Zoon Christus mijn God en mijn Vader is.

Als uitgangspunt van alles wat verder en in de volgende zondag nog komen zal wordt hier dus eerst gezegd, dat God de Vader van onze Here Jezus Christus is. Hiermee wordt onmiddellijk aan het begin van de zondag beleden, dat wij God als Schepper slechts kennen als de God van het verbond. Als de God van het verbond kennen wij Hem als de Almachtige, Die hemel en aarde schiep. De catechismus begint niet over God de Schepper te spreken, om daarna van de schepping te komen tot de verbondsverhouding, waarin God onze Vader is en wij Zijn kinderen zijn. Eerst moeten wij God kennen in Zijn verbond en dan kunnen wij Hem zien in Zijn heerlijkheid van de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde.

Het is niet zo maar dat de catechismus God eerst belijdt als de Vader van onze Here Jezus Christus om pas daarna te belijden dat wij Hem kennen als de almachtige Schepper. Want dit is de blijvende volgorde voor onze kennis van God: eerst kennen wij Hem als Vader en dan pas als de Almachtige en Schepper.

De Schrift gaat nooit uit van een algemene, door alle mensen nog wel aanvaardbare, gedachte over God om dan daarna te komen tot de bijzondere verhouding, waarin Hij Zich in Zijn genade tot Israel gesteld heeft. Zo kunnen wij niet uitgaan van een God, waarin negenennegentig van de honderd mensen in Europa nog geloven. Die God is een afgod van het denken. Daarbij vinden we geen aanknopingspunt voor ons geloof in de Almachtige, Die de wereld schiep. Al zeggen de mensen honderd keer dat ze nog in een God geloven, Die de wereld heeft geschapen, dan is daarin zelfs geen flonkering van het licht van het geloof aanwezig. Ook de demonen geloven in God en zij sidderen.

Israel heeft zich dan ook nooit aangesloten bij het geloof in een Schepper, dat op de achtergrond van het veelgodendom in de wereld van volkeren werd aafgetroffen. Er was een kloof tussen die algemeen-menselijke gedachte en het geloof in de God van Israel. Zo is er een afgrond tussen allerlei voorstellingen over God en over de schepping en het geloof in de Vader van onze Here Jezus Christus.

Eerst moet Hij door ons als Vader worden erkend en dan kun je Hem ook als de almachtige Schepper aanbidden. Dat wil zeggen: eerst moet door ons gezien worden, dat het hele leven van ons zelf en de hele wereld onder het beslag van het Woord van God in Jezus Christus, dat is het verbond, ligt en pas dan kun je tot de oorsprong terug, tot de schepping en de openbaring van Gods almacht daarin.

Voor Israel is God altijd de Koning van Zijn volk, dat is die God, Die de Zijnen voorgaat; de God, Wiens Aangezicht met hen meereisde in de woestijn en hen bracht in Kanaan. En dan werd met vreugde en in aanbidding beleden, dat de God van Israel machtiger is dan alle goden van de volkeren, dat Hij de hemel en de aarde schiep.

Daarom noemde Israel zijn God slechts zelden de Almachtige, El schaddai. Meestal gebruikte Israel deze benaming, als men God wilde aanduiden, zoals Hij buiten het verbond om is. Geen wonder dat de naam El schaddai verband schijnt te houden met een werkwoord dat 'verwoesten' en 'te niet doen' betekent. El schaddai is de Geweldige, voor Wiens aangezicht de aarde beeft en de bergen branden. Job in zijn opstandigheid noemt de Here telkens El schaddai, de overmachtige, tegen wie Job niet op kan. Job noemt God bij die Naam, omdat hij Hem niet ziet als de God van het verbond, als de Getrouwe, Die ook in de nacht van de beproeving Dezelfde blijft en het werk van Zijn genade tot de voleinding brengt.

Wie God als de Almachtige, als Schepper van hemel en aarde buiten het verbond om zou willen kennen, dat wil zeggen buiten Zijn gemeenschap in Jezus Christus, voor die persoon is de Almachtige steeds de Verwoester, Die het leven van Zijn schepsel te niet doet in Zijn toorn. Daarom is ook het boek Openbaring vrijwel het enige boek in het Nieuwe Testament, waarin God de Almachtige wordt genoemd. In dit boek immers horen wij van de Schepper, Die wraak neemt op Zijn opstandig schepsel.

Daarom moeten wij eerst God kennen, zoals Hij in Christus voor ons een Vader geworden is. En dat ligt vast in het feit dat God de Vader is van onze Here Jezus Christus. In de vorige zondag hoorden we, dat de Vader de eeuwige Vader is van de eeuwige Zoon. Voor eeuwig wordt de Zoon door de Vader gegenereerd. Omdat dit ons voorstellingsvermogen voorbij gaat moeten we hier niet te lang blijven stilstaan: Het is echter wel de vaste grond van alles wat wij verder van het Vaderschap van God zullen belijden.

Wij moeten ons richten op het Vaderschap van God over de mens Jezus Christus. Als mens was Jezus de tweede Adam, de Middelaar van het verbond en in het verbond het Hoofd van al de Zijnen. In Christus is de oorspronkelijke verhouding tussen God en de wereld weer hersteld. Zoals Israel door de profeten de zoon van God genoemd werd - uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen - zo kan de hele mensheid de zoon van God genoemd worden. Adam stond immers als hoofd van ons geslacht en als hoofd van de wereld voor God als een kind voor de Vader. Dat wil zeggen, dat Adam aan God de oorsprong van zijn leven dankt, zoals wij aan onze aardse vaders ons leven danken. Maar hierin ligt toch nog meer, want ook de sterren, de dieren, de bergen en de rivieren danken hun oorsprong aan God. Adam was echter geschapen naar het beeld van God. Als kind vond hij de oorsprong van zijn leven in de Vader. Daarom eiste God van Adam ook een gehoorzaamheid als die van een kind ten opzichte van zijn vader, waarin niet slechts een diep neerbuigen voor God, maar ook een onschokbaar vertrouwen de leiding had. God schiep de mens niet buiten Zich en Hij had de mens niet geschapen, opdat deze buiten Hem om zijn leven zou doorbrengen, maar van de eerste oorsprong af staat het geschapen mensenleven op de gemeenschap met God gericht. Zoals een vader met zijn volwassen zoon kameraad wordt, zo wilde God met Adam wandelen, in vertrouwelijk samenspreken, als onder vrienden.

Het is Christus, Die de mensheid na de zondeval weer in diezelfde verhouding tot de Vader heeft willen brengen. Dat deed Hij niet slechts door wat Hij deed, maar vooral door wat Hij was en nu in de hemel is: het heilig Kind Jezus. Zo hebben de apostelen de verhoogde Christus genoemd na de eerste vervolging in Jeruzalem: want inderdaad hebben zowel Herodes als Pontius Pilatus zich met de heidenen en de volken van Israel tegen het heilig Kind Jezus vergaderd.

Bij die Naam denken wij niet aan Christus als de eeuwige Zoon van God, maar aan Hem, Die als mens kind van God geworden is, afhankelijk van en onderdanig aan de Vader, opgenomen in het verbond, besneden op de achtste dag, gedoopt in de Jordaan, Zijn broers in alles gelijk, behalve de zonde.

Adams schaamteloze val heeft hij verzoend, toen Hij zich schaamde voor de Vader vanwege de schuld, die op Hem drukte. Ontzettend is het voor Hem geweest om, beladen met de zonde, in het gericht Gods te verschijnen. Maar Hij bleef daarin Gods heilig Kind Jezus: onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren.

Zo is God voor Jezus in Zijn verbond een Vader geweest en Christus was Hem gelijk een Zoon. Nu, wat Christus verworven heeft in Zijn verhouding tot de Vader, dat deelt Hij met ons als de schatten van Zijn genade. Op deze manier belijden wij: ik geloof in God de Vader. En wij belijden dit als Zijn kinderen. Want in diezelfde verhouding, waarin Jezus op aarde tot zijn Vader stond en waarin Hij nu in Zijn heerlijkheid tot de Vader staat, daarin zijn wij door Hem en in Hem gesteld.

Van hieruit kunnen wij ook belijden: Ik geloof de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde. Dat is met andere woorden: die God, Die wij in Christus als onze Vader kennen, de God van het verbond, heeft alle macht. In die macht schiep Hij hemel en aarde.

Over het scheppingswerk van God hoeft slechts weinig gezegd te worden. God schiep de wereld in zes dagen. Hij schiep haar op wonderlijke wijze. Ik denk hierbij niet aan de verbazingwekkende wonderen van de schepping, zoals bijvoorbeeld de werking van een oog. Of als je verder gaat kun je zelfs een haar op je hoofd als een wonder van de Schepper beschouwen. Maar ik denk hier aan iets anders.

God schiep de wereld zo, dat deze een bestaan heeft naast God. God en de wereld zijn eeuwig onderscheiden. De grens tussen God en de wereld is door de Christelijke Kerk steeds scherp in het oog gehouden tegenover alle pantheisme, dat die grenzen verdoezelt. Maar al is God eeuwig van Zijn schepsel onderscheiden, toch staat de wereld niet buiten God en God niet buiten de wereld, zoals het Deisme leert. Uit vrees voor het pantheisme denken wij ons God en de wereld los van elkaar. Dan kennen wij de wereld of iets in de wereld, bijv. de natuurwetten, een zelfstandig bestaan buiten God toe. Niet dat wij daarin iets onafhankelijks van God zien, maar we zetten het dikwijls te ver van God af. Er is geen zelfstandig bestaan van de wereld en er zijn geen wetten, die zelfstandig functioneren buiten God. Wij moeten verstaan, dat de Geest van God heel de wereld vervult. God liet de wereld niet uit Zijn hand gaan. Maar Hij hield de wereld bij Zich. Zij is in God, maar als het schepsel in de Schepper. Zo is de Geest van God in het uiterste vezeltje van je bestaan. De Geest is in de bomen en planten, in de ontluikende lente, in de openbrekende knop, in de zwellende vrucht. Zendt Gij uw Geest uit, zij worden geschapen en Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem. Dit woord uit psalm 104 openbaart ons, dat de Geest in iedere nieuwe lente is. In de onstuimige groeikracht, die in de stammen en takken vaart, wanneer het weer voorjaar wordt, in niets zelfstandigs tegenover God. Dit wordt allemaal door de Geest gewekt en geleid. Zoals het in de groeiende natuur is, zo is het in het leven van dieren en mensen. Door de Geest Gods zien wij, horen wij, heeft onze stem een klank, is ons bewustzijn verlicht. Indien de Geest er een ogenblik niet in zou zijn, dan wordt alles gedoofd als een electrische lamp, die het contact verliest.

Zo belijden wij dan, dat de eeuwige God en Vader van onze Here Jezus Christus, Die om Zijn Zoon Christus' wil mijn God en mijn Vader is, de hemel en aarde met al wat erin is, uit niets geschapen heeft en ze nog door Zijn eeuwige raad en voorzienigheid in stand houdt en regeert.

Daarin ligt opgesloten, dat Wij in geen enkel opzicht ons van het leven van de schepping mogen afkeren. Dit is wel een van de ernstigste afwijkingen, waartoe het Christendom in de loop der eeuwen kwam, dat het zich van het natuurlijke leven afwendde. Nu nog moeten alle zeilen worden bijgezet, om dat te overwinnen. En zelfs als we dat in beginsel overwonnen hebben, dan staan we toch nog telkens scheef tegenover het natuurlijke leven. Hoe ver staat God van ons af in het natuurlijke leven. Hoe zwak is ons geloof om in het hele scheppingsleven het verbond te zien, dat is Christus. Als je Christus gezien hebt in de wereld, dan ligt de wereld voor je open als erfgenamen van het verbond. Dan heb je voor alles belangstelling. Dan zou je alles wel willen onderzoeken, niet om daarin je eigen kennis te bewonderen, maar omdat je de heerlijkheid van God ziet in de werken van Zijn hand, omdat je geest dagelijks geprikkeld wordt om meer te zien en te voelen. Niets is er dan, dat buiten de kring van uw belangstelling ligt.

Maar daarin ligt niet slechts dit, dat alles in de wereld belangwekkend gaat worden, omdat het je van het verbond spreekt, maar ook omdat je in de bouw van een atoom, in de baan van de planeten, in de zang van een vogel, in het uitschieten van een bliksemstraal een afspiegeling van de heerlijkheid des Heeren ontdekt.

Maar dan roept de wereld je ten strijde. Dat is het erfdeel, dat ons is toegezegd, ons wettig bezit, dat wij eens met Christus in eeuwigheid zullen regeren. Daarom: begeef jezelf in de christelijke strijd van het geloof om alles wat geschapen is aan de wet van God te onderwerpen. Alles rondom ons ligt open als een veld, dat op ontginning wacht. Het ligt open, opdat wij in het geloof er de hand opleggen en opdat die wereld om ons heen door de aanraking van jouw hand zal worden vrijgemaakt van de dienst des verderfs. Want dan is de druk van jouw hand een profetie voor het zuchtende schepsel, dat nu dikwijls kermt naar de openbaring van jouw heerlijkheid.

Geef jezelf daarom aan iedere christelijke actie en aan de christelijke wetenschap, aan de geloofsstrijd, die gestreden wordt voor de vrijmaking van het leven van de schepping. Zodra jij er de hand op legt, is het bevrijd van het verderf. Niet, dat er in het bestaan van de schepping iets veranderd is, sinds de wereld in zonde viel. De structuur bleef dezelfde. En ook als het leven der natuur, het leven van de staat, de maatschappij en wat verder maar mag worden genoemd, door de hand van het geloof wordt aangeraakt, dan verandert daarin niet voetstoots de structuur. Maar als jij het tot je neemt en het bezit in Jezus Christus, dan heeft het niet tevergeefs bestaan in deze wereld. God schiep de wereld, opdat wij daarvan gebruik zouden maken. In wat je eet en drinkt wordt het hele leven van de natuur bevrijd. En daarin is het een onderpand van de toekomende erfenis.

Maar in het Vaderschap van God is nog iets meer te belijden. Daarvan spreken de laatste woorden: Daarom vertrouw ik zo op Hem, dat ik er niet aan twijfel, of Hij zal mij voorzien van alles wat ik voor lichaam en ziel nodig heb en ook elk kwaad, dat Hij mij in dit moeitevol leven toedeelt, voor mij doen meewerken ten goede. Want Hij kan dit doen als een almachtig God en wil het ook doen als een trouw Vader.

Wie zo de Schepper gelooft, leeft in vertrouwen. God zal voor ons zorgen. Want Hij schiep een hele wereld voor wie Hem toebehoren. Er is echter veel in de wereld dat die zorgende liefde van de Vader schijnt tegen te staan. Je kunt ziek worden, je baan verliezen, je zaak te gronde zien gaan, je kunt maatschappelijk onrecht lijden en in een hoek gedrongen worden. En als er oorlog komt of hongersnood, dan zijn we allemaal gelijk. God heeft ons niet beloofd, dat ons dat allemaal voorbij zal gaan. Ik mag immers niet leven voor mijzelf. In Christus hebben we een plaats gevonden in het geheel van de wereld. Daarom leven wij door het geloof in vertrouwen. Als je eten op tafel staat, dank dan God voor het verbond met Noach, voor Zijn onderhouden van de hele wereld. En ga de toekomst tegemoet in vertrouwen op datzelfde verbond, dat God met Noach sloot. Ook dit verbond staat alleen in Jezus Christus vast. Zo hebben wij op God te vertrouwen, dat Hij om Christus' wil de wereld in stand zal houden.

Daarom komt Zijn liefde ons tegen in alles wat wij doorleven. In het geloof is Gods liefde in iedere snee brood. Tienduizenden eten hun brood en ze zien er Christus niet in. Al had je alles wat je begeert, als je Christus niet gezien hebt in de bezittingen die je hebt en het brood dat je eet, dan ben je er ellendig aan toe. Door het geloof in Christus wordt het weinige je veel, spreekt je sterk gerantsoeneerde portie je van Gods eeuwige trouw en kun je in een tijd van schaarste leven uit overvloed. Want je leeft van de goederen, die Christus voor je verworven heeft en dat is meer dan brood alleen.

Echter niet alleen in wat we hebben en datgene waarvan we genieten, maar ook in dat wat we missen is de liefde van God, daarin is Jezus Christus en Zijn genade. De catechismus spreekt hier van een moeitevol leven. Hiermee wordt niet gezegd, dat het leven van nu altijd moeitevol is. Dit leven is immers de poort naar de hemel en het brood dat je krijgt is een onderpand van de eeuwige vreugde.

Maar het leven kan ook door diepe dalen heen gaan, waarvan de wanden ons insluiten en benauwen. Dan komt er een teleurstelling, waar je helemaal kapot van bent: iets teers gaat verloren, er is iets in je gestorven.

Maar toch: je moet es proberen Gods liefde in te zien, je moet geloven in Gods liefde. Want ik weet, dat Hij ook elk kwaad, dat Hij mij in dit moeitevol leven toedeelt, voor mij doet meewerken ten Goede. Wij moeten niet alleen Christus zien in ons brood, in de lach van ons leven, in de vreugde van onze bruiloft, maar ook in het verdriet en de rouw, die Hij in ons leven brengt. Dit kan ook alleen in het geloof gezien worden. Zonder genade kan leed ons alleen maar verbitteren. Maar in het geloof zien we Christus en dan zeggen we: ook hierin is God voor mij, dat Hij mij tegemoet komt met tuchtiging, dat Hij mij slaat om mij te genezen, dat Hij mij neerwerpt om mij te verheerlijken, dat Zijn hand mij drukt, omdat Zijn hand mij daarin zegenend wil aanraken.

God wil alles doen meewerken ten goede. Dat wil niet zeggen, dat alles ten slotte nog goed afloopt en dat ons leven verloopt als een roman, waarin alles nog in orde komt. Maar dat wil zeggen, dat Hij in alle dingen ons verheerlijken wil als Zijn schepselen, dat Hij Zijn heerlijkheid in ons leven wil openbaren en dat Hij ons daarin Zijn Zoon Jezus Christus gelijkvormig maakt, ons herschept door vele dingen, die ons tegen zitten, tot datgene, wat wij eeuwig voor Hem zullen zijn.

En wij weten, dat Hij dit doen kan als een almachtig God en dit ook doen wil als een getrouw Vader. In Zijn verbond is God niet de Verwoester, maar de Bouwer van ons leven. Het is een bevrijding te weten, dat de God van het verbond de macht heeft, de macht - daarmee is alles gezegd. Dat is grenzeloos.

En die grenzeloze macht gaat samen met Zijn onmetelijke liefde Hij wil dit doen als een getrouw Vader. Zijn hart is vol van genade. Almachtige liefde heeft ons vrijgemaakt en verlost uit de dienst tot het verderf en brengt ons in gemeenschap met God in Jezus Christus.

In die almachtige liefde zullen wij rusten met heel ons leven. En met ons oog gericht op die almachtige liefde zullen wij alle dingen doorleven, hetzij goed, hetzij kwaad.

AMEN