Preek van ds. J.W.Tunderman

Gehouden op 17 juli 1938

Te Vrouwenpolder en Gapinge

Psalm 118 : 1

Schriftlezing:

1 Corintiërs 1 : 10-31

10Maar ik roep u ertoe op, broeders, door de Naam van onze Heere Jezus Christus, dat u allen eensgezind bent in uw spreken, en dat er onder u geen scheuringen zijn, maar dat u hecht aaneengesmeed bent, één van denken en één van gevoelen.
11Want mij is over u bekendgemaakt, mijn broeders, door de huisgenoten van Chloë, dat er ruzies onder u zijn.
12Ik bedoel dit, dat ieder van u zegt: Ik ben van Paulus, ík van Apollos, ík van Kefas, en ík van Christus.
13Is Christus verdeeld? Is Paulus soms voor u gekruisigd? Of bent u in de naam van Paulus gedoopt?
14Ik dank God dat ik niemand van u gedoopt heb dan Crispus en Gajus,
15zodat niemand kan zeggen dat ik in mijn naam gedoopt heb.
16Ik heb echter ook nog het huisgezin van Stefanas gedoopt. Verder weet ik niet of ik nog iemand anders gedoopt heb.
17Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het Evangelie te verkondigen, niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus zijn inhoud niet verliest.
18Want het woord van het kruis is voor hen die verloren gaan wel dwaasheid, maar voor ons die behouden worden, is het een kracht van God.
19Want er staat geschreven: Ik zal de wijsheid van de wijzen verloren doen gaan en het verstand van de verstandigen zal Ik tenietdoen.
20Waar is de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze wereld? Heeft God niet de wijsheid van deze wereld dwaas gemaakt?
21Want omdat, in de wijsheid van God, de wereld door haar wijsheid God niet heeft leren kennen, heeft het God behaagd door de dwaasheid van de prediking zalig te maken hen die geloven.
22Immers, de Joden vragen om een teken en de Grieken zoeken wijsheid;
23wij echter prediken Christus, de Gekruisigde, voor de Joden een struikelblok en voor de Grieken een dwaasheid.
24Maar voor hen die geroepen zijn, zowel Joden als Grieken, prediken wij Christus, de kracht van God en de wijsheid van God.
25Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen.
26Let namelijk op uw roeping, broeders: er zijn onder u niet veel wijzen naar het vlees, niet veel machtigen, niet veel aanzienlijken.
27Maar het dwaze van de wereld heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en het zwakke van de wereld heeft God uitverkoren om het sterke te beschamen.
28En het onaanzienlijke van de wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en wat niets is, om wat iets is teniet te doen,
29opdat geen vlees voor Hem zou roemen.
30Maar uit Hem bent u in Christus Jezus, Die voor ons is geworden wijsheid van God en gerechtigheid, heiliging en verlossing,
31opdat het zal zijn zoals geschreven staat: Wie roemt, laat hij roemen in de Heere.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Psalm 65 : 2

Tweede Schriftlezing voor avondmaal

Jesaja 65 : 15-19

15U zult uw naam voor Mijn uitverkorenen achterlaten als een vloekwoord en de Heere HEERE zal u doden, maar Zijn dienaren zal Hij noemen met een andere naam,
16zodat wie zich zegenen zal op aarde, zich zal zegenen in de God van de waarheid, en wie zweren zal op aarde, zal zweren bij de God van de waarheid, omdat de benauwdheden van vroeger vergeten zullen zijn, omdat zij verborgen zullen zijn voor Mijn ogen.
17Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Aan de vorige dingen zal niet meer gedacht worden, ze zullen niet meer opkomen in het hart.
18Maar wees vrolijk en verheug u tot in eeuwigheid in wat Ik schep, want zie, Ik schep Jeruzalem een vreugde en zijn volk blijdschap.
19En Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem en vrolijk zijn over Mijn volk. Geen stem van geween zal erin meer gehoord worden, of een stem van geschreeuw.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Psalm 116 : 11

Derde Schriftlezing voor avondmaal:

Jesaja 65 : 20-25

20Daar zal niet meer zijn een zuigeling die maar enkele dagen leeft of een oude man die zijn dagen niet zal volmaken, want een jonge man zal sterven als een honderdjarige, maar een zondaar, al is hij honderd jaar, zal vervloekt worden.
21Zij zullen huizen bouwen en erin wonen, zij zullen wijngaarden planten en van hun vrucht eten.
22In wat zij bouwen, zal geen ander wonen, van wat zij planten, zal geen ander eten. Want de dagen van Mijn volk zullen zijn als de dagen van een boom, en Mijn uitverkorenen zullen lang genieten van het werk van hun handen.
23Zij zullen zich niet voor niets vermoeien of kinderen baren voor iets verschrikkelijks, want zij zijn het nageslacht van de gezegenden door de HEERE, en hun nakomelingen met hen.
24En het zal geschieden dat voordat zij roepen, Ík zal antwoorden, terwijl zij nog spreken, Ík zal horen.
25Een wolf en een lammetje zullen gezamenlijk weiden, een leeuw zal stro eten als een rund, een slang - zijn voedsel zal stof zijn. Zij zullen geen kwaad doen en geen verderf aanrichten op heel Mijn heilige berg, zegt de HEERE.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Gezang 5:3

Tekstlezing:

1 Corintiërs 1 : 30 en 31

30Maar uit Hem bent u in Christus Jezus, Die voor ons is geworden wijsheid van God en gerechtigheid, heiliging en verlossing,
31opdat het zal zijn zoals geschreven staat: Wie roemt, laat hij roemen in de Heere.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Psalm 105 : 2

1 Corintiërs 1 : 30 en 31
Vrouwenpolder
Gapinge
17-7-1938

DANKZEGGING

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wat moet toch de toon van ons leven zijn? Er wordt in onze dagen veel geklaagd over de levenstoon in christelijke kringen. Ik hoef daar niet veel van te zeggen, want het is hier de plaats niet om gerechtvaardigde en ongerechtvaardigde klachten over onze tegenwoordige levenstoon ter sprake te brengen. Het is hier de plaats van de verkondiging van het Woord van God en dan valt vanzelf ook onze levenstoon onder de kritiek van de wet van de Heere en onder het oordeel van de Heilige Geest.

Velen zijn verontrust over de levenstoon in onze tijd. En zij zeggen dat het toch beter zou zijn, wanneer wij meer klaagden over ons ongeloof en onze zwakheden En dat er zoveel reden is om te zuchten over onze gebreken en over de droeve toestanden in de wereld en dat schreien eigenlijk beter op zijn plaats is dan lachen. En als dan het Woord van God ons oproept om ons te verblijden in de Heere en te roemen in de genade, dan komt de vraag op: hoe kunnen wij ons verblijden, wij die zo zwak zijn en zo dikwijls struikelen, die zo dikwijls de nederlaag lijden en zo dwaas kunnen handelen, die zo wankel staan in het geloof en zo nog in onze ellende zitten?

Hoe kunnen wij roemen in God, zolang de toestand van ons leven nog zo weinig reden tot roemen geeft? Wij moeten vragen wat de Schrift ons zegt van de toon van ons leven. En dan horen wij inderdaad, dat Gods Woord Zelf ons zegt, dat wij klagen moeten. Wat klaagt een levend mens? Een iegelijk klage vanwege zijn zonden.

Maar hierop moet u letten: God beveelt Zijn volk niet altijd en overal te klagen, maar alleen als de toorn van God Zijn volk tuchtigt om de zonde en Zijn gerechtigheid losbreekt over de kerk. Dan looft Gods volk Gods gerechtigheid niet, maar dan schreeuwen ze van de angst en de benauwdheid. Zo heeft David geschreeuwd onder de toorn van God in de 51e Psalm.

En zo houdt ook de vreugde in de kerk op als Gods gerechtigheid uitbreekt over de wereld. God Zelf zegt dan tot Zijn volk: Ga heen, Mijn volk, ga in uw binnenkamer en sluit uw deuren na u toe en verberg u als in een klein ogenblik, totdat de gramschap overga. Want ziet, de HEERE zal uit Zijn plaats uitgaan om de ongerechtigheid van de inwoners van de aarde over hen te bezoeken en de aarde zal haar bloed ontdekken en zal haar doodgeslagenen niet langer bedekt houden.

Zo heeft de kerk geklaagd in benauwdheid, maar als Gods gerechtigheid ontwaakt was, als de HEERE uitging om te slaan. Maar nergens gebiedt God ons om te klagen onder de prediking van het Evangelie. Nergens zegt Hij, dat een zuchtend leven een Hem welbehaaglijke levenstoon is. Nergens zegt Hij, dat wij die zo zwak zijn en zo dikwijls de nederlaag lijden in de strijd van het geloof en die telkens zo beschaamd staan om onze zonden, nu maar veel moeten zuchten onder het juk, want God heeft ons het juk afgenomen en wij mogen wandelen onder de klanken van het Evangelie.

Wij willen nu horen, hoe wij, gelovigen die nog zoveel zonden hebben en die in onszelf zo ellendig zijn, in onze levenstoon de HEERE mogen loven, hoe wij toch het volk mogen zijn, dat eeuwig zingen zal van Zijn gerechtigheden.

Ik spreek u dan van:

de roem in de Heere

en wij horen hier van

de heerlijkheid van Christus en
de dankzegging van de gemeente

In vers 30 lezen wij: Maar uit Hem bent u in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing. De geest van de wereld was in de gemeente van Corinthe heel sterk. Corinthe was in die dagen een echte cultuurstad. Het was niet een achteraf gelegen provinciestadje, maar een wereldstad. Die Corinthiërs waren echte mensen van de wereld. De macht was wel in de hand van Rome, maar de geest... was machtig over Corinthe. Het waren wijze en sterke mannen die daar in die grote handelsstad de draden van het wereldverkeer in handen hielden. Het zelfbesef was groot. Ze wisten van hun wijsheid en van hun kracht.

Op een zekere dag is daar een onooglijke Jood de stad binnengekomen. Maar dat was een van God gezonden Apostel van Jezus Christus. En deze Paulus begon daar zijn werk als gezondene van God, terwijl hij 's nachts tenten maakte. Eerst heeft hij gepredikt in de Synagoge en toen hij daar uitgeworpen werd, moest hij de stad in. Paulus is toen toch geschrokken toen hij dat geweld van de wereldstad voor zijn ogen zag. Hij heeft een ogenblik gebeefd toen hij die geest van macht en wijsheid voor ogen zag. God moest hem toen komen bemoedigen in een nachtelijk gezicht: Paulus, wees niet bevreesd nu je die machtige en wijze stad bent binnengekomen. Spreek en zwijg niet, want Ik ben met u en niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen, want Ik heb veel volk in deze stad.

Misschien heeft Paulus er zich over verwonderd dat God in die wereldse stad zoveel volk had, dat Hij Zich had uitverkoren. Maar als hij dan gaat prediken, dan komt er een grote gemeente. Straks gaat Paulus weer weg en dan laat hij die grote gemeente alleen. Die mensen hebben zich bekeerd tot Christus. Maar ze bleven toch wie ze waren: Corinthiërs, bekeerde Corinthiërs, die elke dag moesten strijden de strijd van het geloof en dikwijls struikelden en de nederlaag leden en dan door genade weer moesten worden opgericht.

De geest van de stad leefde ook in de gemeente. Het zelfbesef was groot. Ze voelden zich wijs en sterk. Ze kenden de fijne puntjes van de Christelijke leer en daarom hadden ze spoedig opgemerkt, dat Paulus toch een heel andere manier van preken had dan Apollos en Apollos deed het weer anders dan Petrus. En toen ze die fijne verschillen opmerkten, toen hebben ze niet aangebeden de veelvuldige wijsheid van God, die een ieder gaven geeft naar Zijn welbehagen, maar toen hebben ze in die onderscheidingen vooral hun eigen wijsheid gezien en bewonderd.

En toen hebben ze van die verscheidenheden van de personen tegenstellingen gemaakt. De een zei: Apollos dat is een man. Wat kan die preken. Wat heb ik Zondagavond weer genoten. En een ander zei Apollos weet er niets van. Paulus is mijn man. En weer anderen zeiden: Petrus heeft ook eens een keer in Corinthe een beurt waargenomen en dat is om nooit te vergeten. Maar dan stonden er nog anderen op en die zeiden: ach, dat is alles maar mensenwerk geweest. Paulus en Petrus en Apollos hebben niet veel te betekenen. Ik ben van Christus.

Zo waren er vier partijen te Corinthe die alle in hun wijsheid roemden. En de mannen van de Christuspartij wel het meest. Zo lag die gemeente van Corinthe verscheurd. Het was daar geen reformatorische tijd in Corinthe. Het was niet zo, dat God Zijn werk in de kerk deed en dat sommigen de leiding van de Geest volgden en anderen zich er tegen stelden. Het was ook niet zo, dat ze de Schriften onderzochten en dat er nu een gezonde gedachtenwisseling gekomen was. Nee, het ging alles om persoonlijke eigenschappen van Paulus, Petrus en Apollos.

Daarin openbaarde zich de echt-wereldse geest van de stad waarin zij leefden. De levenstoon was hoog. Ze achtten zich sterk en wijs. Ze zagen uit de hoogte neer op eenvoudige christenen die van alles een gewetenszaak maakten. Dat zijn maar zwakken in het geloof, riepen ze en dan stapten ze een heidense tempel binnen om daar aan de officiële feesten van de stad deel te nemen en dan aten ze daar vlees dat aan de afgoden geofferd was. Zo roemden die Corinthiërs wel heel hoog van hun geloof en hun wijsheid en hun kracht. Prima-christenen waren ze in eigen oog.

Paulus heeft wel begrepen wat er in Corinthe aan de hand was. Hij had zelf gebeefd toen hij die Corinthische geest van wijsheid en kracht in het oog gekeken had. En nu zag hij datzelfde oplaaien in de gemeente. En dan schrijft hij zijn brief, zijn brief die vol van spanning geschreven is in een bewogen toon.

In het eerste hoofdstuk wordt alle menselijke wijsheid tentoongesteld als dwaasheid voor God en alle menselijke kracht als ijdelheid. Met een heel sterke zinswending zegt Paulus dan dat de dwaasheid van God nog wijzer is dan de wijsheid van de mensen en dat het zwakke van God nog sterker is dan de kracht van de mensen. Want God vat de wijzen in hun arglistigheid en maakt het verstand van de verstandigen beschaamd.

Zo wordt daar die ganse wereld van wijsheid en kracht, die op de straten van Corinthe heerschappij voerde ontkleed. Al die wereldse wijsheid en de wereldse kracht al die opgeblazenheid en dat zelfbesef, al dat roemen en bluffen is niets dan ellendige zelfverblinding, het zijn de kunstgrepen van een wereld die haar kleinheid en armoede wil verbergen achter een vertoon van kracht en wijsheid.

Gods Woord rukt al die maskers weg en stelt die stad ten toon in haar dwaasheid en verlorenheid. Zo zijn de Corinthiërs arme dwazen. Maar daarmee treft hij ook die bekeerde Corinthiërs in de gemeente. Ze hebben zo geroemd. Maar nu wordt hun daar hun ellende gepredikt en de toepassing van die preek is: opdat geen vlees zou roemen voor Hem Maar als hun dan zo gezegd, wordt, dat ze in zichzelf geen wijsheid en kracht en schoonheid hebben, dan zegt de Heere niet tot hen, dat ze niets hebben om te roemen en dat ze maar veel moeten klagen over hun zwakheden en dwaasheden.

Dan wordt tot die Corinthiërs verkondigd, dat ze in Christus alles hebben en alles zijn: wijs en rechtvaardig en heilig en verlost van de zonde. En zo wordt hier tegenover de ellendigheid en de nietswaardigheid van alles wat in zichzelf wijs en sterk wilde zijn, gepredikt de heerlijkheid van Christus in de gemeente. De schatten van Christus worden voor hun ogen niet verborgen. Maar in deze twistmakende gemeente wordt de genade van het verbond gepredikt. De Corinthiërs worden niet hier eens goed neergezet, afgestraft, een lesje gelezen. God stelt hun zonden in het licht van Zijn majesteit, Zijn wijsheid en Zijn kracht. En Hij zegt ze, dat de mensen met al hun kracht en geweld moeten versmelten voor Zijn aangezicht als Hij verschijnt.

Maar dan wordt tot die Corinthiërs niet gezegd: voelt u het nu goed, dat het met u nog niets gedaan is. Nee, hier worden de schatten ontsloten van de genade van God. Hier wordt gezegd, Broeders, wat gij gulzig zoekt en najaagt, dat hebt gij alles in de Heere Christus Jezus. Hij is ons geworden tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing. Telkens struikelen wij in de zonde van de roem in onszelf. Dan zien wij op wat wij hebben en wat wij zijn, De Corinthiërs roemden zo in hun wijsheid en kracht. Dat was de geest van hun stad.

En wij roemen ook telkens in wat wij zijn. Dat is niet altijd een roem hardop. Dat is heel dikwijls een roem tussen de regels door, een roem met een enkel gezegde, met een simpel gebaar, met een uitdrukking van het gezicht. En zo wordt er geroemd, zo ongemerkt voor de neus weg in fatsoen en in levensernst, in goede gezindheid en in liefdebetoon, in het gaarne vergeven van kwaad en in het zich stellen boven de zonden van een ander. En de allerergste eigenroem is wel de roem in zijn eigen geloof, wanneer van het eigen geloof wordt opgegeven als een geheime kracht van onze persoonlijkheid waarin wij iets tot stand brengen wat een ander niet kan. Wat roemen wij zo niet dikwijls in onze zending en onze scholen, onze Universiteit en onze kerken. Dat is voor het oog van God alles uit het vlees. Zo is er ook een roemen in eigen getrouwheid en volharding in de christelijke strijd, een afmeten naar wat andere christenen doen.

God moge ons deze zonden vergeven. En Hij zal ze ons vergeven wanneer we in het kwaad niet volharden en nederig vragen of wij dienstbaar mogen blijven in Zijn Koninkrijk, wij en ons geld, dat we offeren en onze mannen die we hebben en onze instellingen, scholen, verenigingen, organisaties. Ik spreek hier nu niet meer over, want het was slechts een voorbeeld. Wat wordt er dikwijls geroemd en opgegeven van wat wij hebben en wat wij zijn.

En dan komt het Woord van God ons bestraffen, want als we zo sterk menen te zijn, dan zijn we zo zwak en als we zo menen te triomferen dan lijden we al de nederlaag. En als we zo tot Gods eer willen leven, dan ontheiligen wij Zijn Naam. Hoe moet de levenstoon in de gemeente zijn en wat is dan onze roem? Waar hebben we dan onze wijsheid en onze kracht?

Alleen in Christus. Want Christus is ons geworden tot wijsheid, tot rechtvaardigheid, tot heiligmaking en verlossing. Dat wil zeggen, dat Christus wijs is en rechtvaardig en heilig en machtig is om te verlossen. Maar dat wil tegelijk zeggen, dat wij nu onze wijsheid in en uit Hem hebben. Christus is ons tot wijsheid geworden. Hij is de wijsheid van God en in Zijn werk heeft God Zijn wijsheid geopenbaard. Zijn wijsheid is ondoorgrondelijk. Want in die wijsheid van de Zoon is de wereld gegrond en staat de genade vast. Van die wijsheid getuigen de hemelen en spreekt de aarde. Van die wijsheid zullen de eeuwen vol zijn en om die wijsheid zal straks de ganse schepping Hem aanbidden Die op de troon zit.

En nu mogen wij, zoals de Gereformeerde Vaderen het zeiden, leerjongeren van Christus zijn. Hij is het die de slechten wijsheid leert. En zo is nu Christus onze wijsheid. Want nu staan wij niet in de wereld om luid uit te spreken of door onze woorden te doen heen schemeren, dat wij wijze mensen zijn en dat wij op alle vragen een antwoord weten en alle problemen kunnen oplossen en dat wij nu met onze beginselen wel een oplossing weten.

Maar nu zijn wij geroepen om in deze wereld getuigen te zijn van de wijsheid van God. Daarin mogen wij leerjongeren van Christus zijn. Als wij het moesten zeggen, dan zouden we als Job beschaamd worden. Job meende in zijn wijsheid, dat hij Gods doen veroordelen mocht. En toen ging de HEERE hem ondervragen. God stelde hem toen niet eens de fundamentele vragen van het wereldbestuur. Maar de HEERE vroeg hem eenvoudig naar het nijlpaard en de Leviathan, twee grote plompe dieren. En toen ging het Job duizelen: o God, ik hen verhaald hetgeen ik niet verstond, dingen die voor mij te wonderbaar waren, die ik niet wist. Met het gehoor van het oor heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij en heb berouw in stof en as. Hoor toch en ik zal spreken, ik zal U vragen en onderricht gij mij. Zo schikt Job zich onder de leerjongeren van God en zo wordt Job wijs in de wijsheid van God.

En zo staan wij nu in de wereld als getuigen van de wijsheid van Christus, van Zijn verstand en Zijn Raad. En dan zijn wij zo overweldigd dat wij niet kunnen ophouden te spreken van de wijsheid van de Heere. Dan zijn we daar vol van. Dan zijn we niet met onszelf bezig om ons weten uit te meten. Maar dan spreken wij de wijsheid die uit God is. En dan verhalen wij zijn wonderen ook in de vragen van de wereld en van het leven. Zo is Christus ons tot Wijsheid.

Ik hoef dat niet te herhalen van Zijn gerechtigheid en Zijn heiligheid en Zijn kracht om te verlossen. Geloven is tot Christus omhoog zien. Geloven is het in Christus hebben. Een vogel zingt niet omdat hij zo goed zingen kan, want dat weet een vogel niet. Een vogel zingt van vreugde in de wijde lucht die God voor hem geschapen heeft.

En zo spreekt de gelovige van de wijsheid van God, niet omdat hij meent wijs te zijn bij zichzelf. Nee, hij leert hoe langer hoe meer af om daaraan zelfs te denken. Want hij is zo vol van de wijsheid van God, dat hij niet ophouden kan van die wijsheid te spreken. En dat leert ons nu hoe onze levenstoon moet zijn.

De toon van ons leven is dankzegging. Die roemt roeme in de Heere. Ik heb wel veel zonden. En ik mag niet roemen op mijn fatsoen, mijn eer, mijn goede naam, mijn afkomst, mijn familie, mijn karakter, mijn bloed, mijn levensgedrag, mijn werk, mijn trouw, mijn ijver, mijn liefde, mijn geloof, mijn gebed of wat dan ook.

Ik lijd telkens de nederlaag. Ik struikel telkens in de netten van de verzoeking. En dan zeg ik misschien wel in mijn voorspoed: ik zal niet wankelen in eeuwigheid. Maar toen Gij u verborg, werd ik verschrikt. Ik heb het niet en ik roem niet in de toestand van mijn geloof en mijn gebedslevens en mijn wandelen met God.

Nee, dit is de toon van het leven in Christus: Mijn God, U prijs ik tot in eeuwigheid. En hier kunt u nu verstaan wat geloofsblijdschap is. Geloofsblijdschap is geen roemen in de kracht van het geloof. Geloofsblijdschap is vreugde in God. Want God is de God van ons heil. Ik ben wel ellendig en nooddruftig, maar de HEERE denkt aan mij.

Die roemt, roeme in de Heere. Want geloofsblijdschap betekent niet: ik heb het er weer zo goed afgebracht, maar geloofsblijdschap wordt door de gelovigen gesmaakt, misschien juist wel het meest als ze in zonden gevallen zijn en ze weer vergeving moesten vragen. Geloofsblijdschap is dit: Want deze God is onze God eeuwiglijk en altoos.

Het is belijden en erkennen: wij hebben het niet in ons eigen hart, in wat wij hebben en wat wij zijn. Maar God is wijs en rechtvaardig en heilig en Hij heeft kracht om te verlossen en wij zien in onze armoede, zonde, zwakheid, ellende, nooddruftigheid, dwaasheid tot Hem omhoog om altijd te getuigen van Zijn werk met Zijn volk, Zijn trouw, Zijn heerlijkheid, Zijn licht en Zijn kracht.

Ach, telkens willen wij die roem naar ons toehalen en dan zouden wij wel willen opgeven van onze geloofskracht en geloofshelderheid, geloofszekerheid en geloofstrouw. Of wij gaan klagen dat we nog zo weinig geloven en zo onvast staan en zo zwak en wankelend. In beide gevallen zijn we weer met ons zelf bezig en met onze toestanden. Maar God zegt, dat Zijn Naam geprezen moet worden in Zijn gemeente en dat wij geroepen zijn tot Zijn lof dat wij Zijn heerlijkheid moeten bekend maken aan al de geslachten van de aarde.

Die roemt, roeme in de Heere. Dat moet de toon van het christelijke leven zijn. Of met een ander woord dankzegging, want dankzegging is de dank van iemand die niets kan wedergeven. Als ik een geschenk krijg, kan ik een geschenk teruggeven. Maar als iemand mij uit het water haalt en van de dood redt dan kan ik eigenlijk geen passend geschenk meer vinden. Dan kan ik eigenlijk alleen maar dankzeggen.

Zo staan wij nu voor de HEERE: wij hebben niets om u aan te bieden, wij kunnen u niet met tegenprestaties tegemoet komen. Maar wij zeggen U dank. Geloofd zij de HEERE. En als wij dan zo dank zeggen, als wij dan zo roemen in de Heere, dan is ons leven in Hem en dan ontbloeit uit Zijn volheid in ons leven hier op aarde, midden in duizend zwakheden en ellendigheden, de vrucht die uit Hem is.

En dan geeft de HEERE ons wijsheid en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing.

Dan roemen wij in God.

En dan wordt ons leven: dank-zegging.

Amen.