Preekschets van ds. J.W.Tunderman
datum waarschijnlijk 1933
99 : 7
1 Kon. 12 : 33 - 13 : 32
111 : 5
Schriftgedeelte
1 Koningen 12:33-13:32
33Ook bracht hij brandoffers op het altaar dat hij in Bethel gemaakt had, op de vijftiende dag van de achtste maand, in de maand die hij in zijn eigen hart bedacht had. Zo stelde hij voor de Israëlieten een feest in en offerde op het altaar door reukoffers te brengen.
Jerobeam door een profeet te Bethel bestraft
131En zie, er kwam een man Gods door het woord van de HEERE uit Juda naar Bethel, terwijl Jerobeam bij het altaar stond om een reukoffer te brengen.
2Hij riep tot het altaar, door het woord van de HEERE, en zei: Altaar, altaar, zo zegt de HEERE: Zie, in het huis van David zal een zoon geboren worden, van wie de naam Josia zal zijn. Die zal op u de priesters van de hoogten offeren, die op u reukoffers brengen. Ja, men zal mensenbeenderen op u verbranden.
3Op die dag gaf hij een teken: Dit is het teken, waarvan de HEERE heeft gesproken: Zie het altaar zal scheuren en de as die erop ligt, zal eraf storten.
4En het gebeurde, toen de koning het woord van de man Gods hoorde, dat deze tot het altaar in Bethel uitgeroepen had, dat Jerobeam zijn hand van op het altaar uitstrekte en zei: Grijp hem! Maar zijn hand, die hij tegen hem had uitgestrekt, verstijfde, zodat hij hem niet meer naar zich toe kon trekken.
5En het altaar scheurde, en de as stortte van het altaar af, overeenkomstig het teken dat de man Gods door het woord van de HEERE had gegeven.
6Toen antwoordde de koning en zei tegen de man Gods: Tracht toch het aangezicht van de HEERE uw God gunstig te stemmen, en bid voor mij dat mijn hand weer teruggetrokken kan worden! Toen trachtte de man Gods het aangezicht van de HEERE gunstig te stemmen, en de hand van de koning kon weer teruggetrokken worden en werd als daarvoor.
7En de koning sprak tot de man Gods: Kom met mij mee naar huis, en kom op krachten. Dan zal ik u een geschenk geven.
8Maar de man Gods zei tegen de koning: Al gaf u mij de helft van uw huis, ik zou niet met u meegaan, en ik zou in deze plaats geen brood eten of water drinken.
9Want zo heeft de HEERE mij door Zijn woord geboden: U mag geen brood eten of water drinken, en u mag niet terugkeren via de weg waarlangs u gegaan bent.
10Zo ging hij langs een andere weg, en keerde niet terug via de weg waarlangs hij naar Bethel gekomen was.
Dood van de profeet te Bethel
11Nu woonde er in Bethel een oude profeet. Zijn zoon kwam en vertelde hem alles wat de man Gods die dag in Bethel had gedaan, met de woorden die hij tot de koning had gesproken. Zij vertelden die aan hun vader.
12Hun vader sprak tot hen: Welke weg is hij gegaan? Zijn zonen hadden de weg gezien waarlangs de man Gods die uit Juda kwam, gegaan was.
13Toen zei hij tegen zijn zonen: Zadel de ezel voor mij. En zij zadelden de ezel voor hem, en hij reed erop weg.
14Hij ging de man Gods achterna, en trof hem aan, zittend onder een eik. Hij zei tegen hem: Bent u de man Gods die uit Juda gekomen is? En hij zei: Dat ben ik.
15Toen zei hij tegen hem: Kom met mij mee naar huis en eet brood.
16Maar hij zei: Ik kan niet met u terugkeren of met u meekomen. Ik zal ook geen brood eten of water met u drinken in deze plaats.
17Want door het woord van de HEERE is een woord tot mij gekomen: U mag daar geen brood eten of water drinken. U mag niet terugkeren door via de weg te gaan waarlangs u al gegaan bent.
18Hij zei tegen hem: Ik ben ook een profeet, zoals u, en een engel heeft door het woord van de HEERE tot mij gesproken: Laat hem met u terugkeren naar uw huis, en laat hij brood eten en water drinken. Hij loogechter tegen hem.
19Toen keerde hij met hem terug, at brood in zijn huis en dronk water.
20En het gebeurde, toen zij aan tafel zaten, dat het woord van de HEERE tot de profeet kwam die hem had laten terugkeren.
21Hij riep tegen de man Gods die uit Juda gekomen was: Zo zegt de HEERE: Omdat u ongehoorzaam bent geweest aan het bevel van de HEERE, en het gebod dat de HEERE uw God u geboden had, niet in acht genomen hebt,
22maar teruggekeerd bent en brood gegeten en water gedronken hebt in de plaats waarvan Hij tot u gesproken had: U mag daar geen brood eten of water drinken, daarom zal uw dode lichaam niet in het graf van uw vaderen komen.
23En het gebeurde, nadat hij brood had gegeten en nadat hij gedronken had, dat hij de ezel voor hem zadelde, voor de profeet die hij had doen terugkeren.
24Deze ging op weg. Maar onderweg trof een leeuw hem aan, en doodde hem. Zijn dode lichaam lag op de weg geworpen. De ezel stond ernaast en de leeuw stond eveneens naast het dode lichaam.
25En zie, er kwamen enige mannen voorbij. Zij zagen het dode lichaam, dat op de weg geworpen was, en de leeuw, die naast het dode lichaam stond, en gingen het vertellen in de stad waar de oude profeet woonde.
26Toen de profeet die hem van zijn weg had doen terugkeren, dithoorde, zei hij: Dat is de man Gods die het bevel van de HEERE ongehoorzaam is geweest. Daarom gaf de HEERE hem over aan de leeuw, en die heeft hem vermorzeld en gedood, overeenkomstig het woord van de HEERE dat Hij tot hem gesproken had.
27Hij sprak tot zijn zonen: Zadel voor mij de ezel. En zij zadelden die.
28Toen ging hij op weg en trof diens dode lichaam aan, op de weg geworpen, en de ezel en de leeuw die naast het dode lichaam stonden. De leeuw had het dode lichaam niet opgegeten en de ezel niet vermorzeld.
29Toen nam de profeet het dode lichaam van de man Gods op, legde het op de ezel en bracht het terug. Zo kwam de oude profeet in de stad om rouw te bedrijven en hem te begraven.
30Hij legde zijn dode lichaam in zijn eigen graf. Ze bedreven rouw over hem, met de woorden: Ach, mijn broeder!
31Het gebeurde, nadat hij hem begraven had, dat hij tegen zijn zonen zei: Als ik gestorven ben, dan moeten jullie mij begraven in het graf waarin de man Gods begraven is. Leg mijn beenderen naast zijn beenderen.
32Want de woorden die hij door het woord van de HEERE geroepen heeft tegen het altaar dat te Bethel is, en tegen alle huizen op deofferhoogten die in de steden van Samaria zijn, zullen zeker uitkomen.
(Herziene Statenvertaling, 2010)
Leven bij het Woord.
Rusten in het volbrachte werk van Christus.
Oppervlakkig genoemd.
Ernst ontbreekt.
Leven bij het Woord ook de volle ernst verstaan.
God heiligt Zijn Woord
Scheuring tussen de twaalf stammen.
Religieus moesten ze een blijven.
Jerobeam wil ook religieus eenheid breken:
scheurmaker.
Twee scheurkerken Dan en Bethel.
Eigenwillige godsdienst, beeldendienst,
al met het gezicht naar afgoderij.
Verlaten van den HERE.
Jerobeam beklimt het altaar
Altaar, altaar, zo zegt de HERE, zie een zoon zal
aan het huis van David geboren worden, wiens naam
zal zijn Josia, die zal op u offeren de priesters
der hoogten, die op u roken en men zal mensenbeenderen op u verbranden.
Kanaänieten begroeven bij het altaar.
zoo uitgestrekte begraafplaatsen.
Josia zal later opgraven, beenderen verbranden.
Op Kanaänietische altaren wel mensen, maar geen
lijken: eeuwige ontwijding.
Later op de dag: dit is het wonderteken, waarvan de HERE gesproken heeft, ziet, het altaar wordt gescheurd en de as die daarop is, wordt uitgestort, het altaar scheurt
ontwijding van het offer.
As moest zorgvuldig bewaard en op een heilige plaats begraven.
Jerobeam: het gaat ernst worden, strekt hand uit, verstijft.
Gods Woord hier weerstaan, hand opgeheven tegen het profetisch getuigenis, door een afvallige van het verbond, een verlater van de HERE.
God heiligt Zijn Woord aan Jerobeam.
Maar Hij eist, dat ook die profeet Zijn Woord heilig zal houden.
Hij doet dat, Jerobeam nodigt hem uit, nadat zijn
hand hersteld is.
De HERE heiligt Zijn Woord, Jerobeam. God heeft deze plaats verlaten. Ik mag geen gemeenschap hebben met deze stad.
Langs een andere weg vertrekt hij.
Hij heeft Gods Woord geheiligd.
Dan die figuur van die oude profeet
had moeten profeteren
maar heeft gezwegen.
Zijn zoons gaan nog een stap verder, toekijkers, onbeslist,
figuranten.
Oude profeet voelt iets van het oordeel Gods
over Bethel.
De profeet uit Juda ook zijn deur voorbijgegaan.
God had Bethel verlaten, maar ook zijn huis ver-
laten.
Gaat de jonge profeet halen.
Dat is voor hem een kwestie van leven en dood.
Zoons blijven thuis, figuranten, terwijl om hen
heen de geweldigste dingen zich afspelen.
Jonge profeet weigert: ik moet Gods Woord heiligen.
God heeft Bethel verlaten Ja is ja en nee is nee. Oude profeet gaat liegen: er heeft een engel bij mij gestaan en God sprak tot mij, dat ik u moest terug halen.
Die oude profeet heeft jarenlang gezwegen en nu schieten hem weer de woorden los en spreekt hij in den naam van God.
God zal zijn Woord heiligen, ook in deze tijd maar als wij zwijgen uit mensenvrees of uit liefde tot de valse rust, dan komen wij in gevaar om ten slotte onze mond open te doen tegen het Woord van God.
Ontstellend ogenblik: jonge profeet valt in de verzoeking
Ouderdom noch jeugd is een garantie, dat we trouw zijn. Indien iemand een ander Evangelie verkondigt dan het Evangelie dat ik u verkondigd heb, die zij vervloekt, al was hij een engel uit de hemel.
Zo zegt de HERE: daarom, dat gij de mond des HEREN zijt weerspanning geweest en zijt teruggekeerd en hebt brood gegeten en water gedronken, zo zal uw dood lichaam in het graf van uw vaderen niet komen.
Als een donderslag slaat dat in.
God houdt Zijn Woord heilig zelfs aan Zijn eigen dienstknechten.
De oude en de jonge moeten beide zwijgen, want God heeft gesproken over hun beider zonde. Beiden staan beschaamd, de een in zijn ouderdom en de ander in zijn jonge kracht.
Zij hebben Gods Woord ontheiligd en nu gaat God Zijn Woord aan hen beiden heiligen.
Beide komen tot zich zelf: wat heb ik gedaan? Afscheid.
Jonge profeet wordt gedood door een leeuw, daar ligt dat lichaam als een bewijs dat God Zijn Woord heilig houdt.
Bericht in de stad. Ze hadden wel gezien, dat die profeet was teruggekeerd en de mensen die op twee gedachten hinkten, hadden er over gesproken Ze waren misschien verslagen geweest bij dat altaar Ja. Ja. Nee. Nee.
Maar toen ze terugkeer zagen, was de kracht van dat woord gebroken. God toch een God van Ja en nee? Kan er met Hem toch geschipperd worden?
Toegeknikt. God had Bethel toch nog niet verlaten. Het was vanmorgen toch niet zo ernstig bedoeld als het scheen.
Maar nu ten tweede male: God heiligt Zijn Woord. Dit is nog geweldiger dan het eerste.
God is geen harde strenge meester, die bij het minst vergrijp ons zwaar laat boeten. Wij behoeven niet tot God op te zien als kinderen tot een driftige, ongemakkelijke vader.
Die zelfde God alzo lief de wereld gehad,
geen lust in den dood van zondaren.
Zijn heerschappij geen schrikbewind, geen terreur.
Hij is ook geduldig, hij weet wat maaksel wij zijn
doet ons niet naar onze zonden.
Maar als we zijn Woord ontheiligen en de voortgang
van Zijn rijk gehinderd wordt door onze onbeslistheid dan heiligt Hij Zijn woord.
Wie veel gegeven is, van hem zal veel geëist worden.
Iets voor onze plaats in het leven
Gods Verbond
Gods zegen over ons leven.
We kunnen het breken, dan Gods dreiging.
Ook daardoor breken, dat we niet komen tot de beslistheid,
spelen met de ernst van Zijn Woord.
Dan zal God Zijn Woord aan ons heiligen als aan die oude profeet.
Maar ook als we buigen voor Gods verbond, waken en
bidden, opdat ge niet in verzoeking valt.
De Geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
Niet in die situatie als die jonge profeet
het lot van een heel volk hing van zijn houding af.
Daarom zond God een leeuw op hem af.
Situatie voor ons anders, onze verantwoordelijkheid
is anders; ons is minder gegeven dan hem, daarom zal
minder van ons geëist worden.
Toch is ons veel gegeven en wordt veel van ons geëist.
We moeten Gods Woord heilig houden: waakt en bidt opdat
ge niet in verzoeking valt.
Toch nog Gods ontferming
Jonge profeet niet in het graf van zijn voorvaders. Voor Israëliet zware straf, alles aan gelegen om bij de vaderen begraven te worden.
Verschrikkelijk om zo maar begraven te worden bij de grote hoop.
Rouwklacht, geschreid in grote smart van tergende wroeging: ach, mijn broeder.
Terugkeer van de begrafenis: weer gaat oude profeet. profeteren: de zaak zal zeker geschieden. Josia zal dus komen en de beenderen met vuur verbranden.
Begraaf mij straks niet in het graf van mijn vaderen, maar begraaf mij in het graf, waarin de man Gods begraven is en leg mijn beenderen bij zijn beenderen. Mijn ziel sterve.
Jonge profeet in zijn zonden gestorven, maar als een rechtvaardige ligt hij in zijn graf.
2 Kron. 23. Verder zei Josia: wat is dat voor een grafteken dat ik daar zie? Het is het graf van de man Gods, die uit Juda kwam. Josia: laat hem liggen, dat niemand zijn beenderen verroere.
En dan laten ze zijn beenderen liggen met die van de oude profeet.
Hij bewaart al zijn beenderen, niet een van die wordt gebroken.
Zo wil God die profeet uit Juda behouden.
Zelfs zijn beenderen worden gespaard in het gericht, dat over Bethel komen zou.
God laat de rechtvaardige niet omkomen met den goddeloze.
Want er is een ogenblik in Gods toorn, maar een heel leven in Zijn goedgunstigheid.
Die belofte houdt God gestand aan allen die Hem vrezen.
Straks komt de grote Josia, Jezus Christus, op de graven en dan zal Hij oordeel houden over de levenden en de doden.
Maar dan worden in dat oordeel gespaard allen die God gezocht hebben.
En zo spreekt deze geschiedenis van Gods verbondstrouw.
Wij mogen op Christus zien, die in al onze zwakheden en struikelingen ons bewaren zal.