Preek van ds. J.W.Tunderman
Gehouden te Helpman
Op 22-5-1939
Over Hand. 1:15-26
122:1
25:2
Schriftlezing: 2 Kronieken 5
De ark in de tempel gebracht
1 Zo werd al het werk voltooid dat Salomo voor het huis van de HEERE verrichtte. Daarna bracht Salomo de geheiligde gaven van zijn vader David over. Het zilver, het goud en al de voorwerpen legde hij in de schatkamers van het huis van God.
2 Toen riep Salomo de oudsten van Israël bijeen en alle hoofden van de stammen, de leiders van de families onder de Israëlieten, in Jeruzalem, om de ark van het verbond van de HEERE over te brengen uit de stad van David, dat is Sion.
3 Alle mannen van Israël kwamen bij de koning bijeen voor het feest, dat van de zevende maand.
4 Alle oudsten van Israël kwamen, en de Levieten namen de ark op
5 en zij brachten de ark en de tent van ontmoeting over met alle heilige voorwerpen die in de tent waren. De priesters en de Levieten brachten ze over.
6 Koning Salomo en de hele gemeenschap van Israël, die zich bij hem had verzameld, stonden vóór de ark. Zij offerden schapen en runderen, die vanwege hun grote hoeveelheid niet geschat of geteld konden worden.
7 Zo brachten de priesters de ark van het verbond van de HEERE op zijn plaats, tot in het binnenste heiligdom van het huis, tot in het heilige der heiligen, tot onder de vleugels van de cherubs,
8 zodat de cherubs beide vleugels uitspreidden over de plaats van de ark: de cherubs bedekten de ark en zijn draagbomen vanboven.
9 Daarna schoven zij de draagbomen verder uit, zodat de uiteinden van de draagbomen wel zichtbaar waren vanaf de ark vóór het binnenste heiligdom, maar buiten niet zichtbaar waren. De ark is daar tot op deze dag.
10 Er was niets in de ark dan alleen de twee stenen tafelen, die Mozes bij de Horeb erin gelegd had, toen de HEERE een verbond gesloten had met de Israëlieten, toen zij uit Egypte waren vertrokken.
11 En het gebeurde, toen de priesters uit het heilige naar buiten kwamen - alle priesters die te vinden waren, hadden zich immers geheiligd, zonder zich te houden aan de afdelingen -
12 en de Levieten, te weten alle zangers onder hen, Asaf, Heman, Jeduthun, hun zonen en hun broeders, in fijn linnen gekleed, met cimbalen, met luiten en harpen, stonden ten oosten van het altaar, en met hen tot honderdtwintig priesters toe, die op trompetten bliezen -
13 het gebeurde nu, toen zij eenparig op de trompet bliezen en toen zij zongen door met een eenparige stem een lied te laten horen om de HEERE te prijzen en te loven, ja, toen zij de stem verhieven met trompetten, met cimbalen en andere muziekinstrumenten, en toen zij de HEERE prezen met de woorden: Voorzeker, Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig, dat het huis, het huis van de HEERE, met een wolk vervuld werd.
14 En de priesters konden, vanwege die wolk, niet blijven staan om te dienen, want de heerlijkheid van de HEERE had het huis van God vervuld. (Herziene Statenvertaling, 2010)
Tekst: Handelingen 1 : 15 - 26
15 En in die dagen stond Petrus op te midden van de discipelen - er was namelijk een menigte bijeen van ongeveer honderdtwintig personen - en sprak:
16 Mannenbroeders, dit Schriftwoord moest vervuld worden dat de Heilige Geest bij monde van David van tevoren gesproken heeft over Judas, die gids geweest is voor hen die Jezus gevangen namen;
17 want hij werd bij ons gerekend en had aan deze bediening deel gekregen.
18 Deze nu heeft met het loon van de ongerechtigheid een stuk grond verkregen, en nadat hij voorover gevallen was, barstte hij in het midden open en kwamen al zijn ingewanden naar buiten.
19 En het is bekend geworden bij allen die in Jeruzalem wonen, zodat dat stuk grond in hun eigen taal Akeldama genoemd wordt, dat wil zeggen: bloedakker.
20 Want er staat geschreven in het boek van de Psalmen: Laat zijn woonplaats woest worden en laat er niemand zijn die daarin woont. En: Laat een ander zijn ambt als opziener nemen.
21 Het is dus nodig dat een van de mannen die met ons omgegaan zijn gedurende heel de tijd dat de Heere Jezus onder ons in- en uitging,
22 te beginnen met de doop van Johannes tot op de dag waarop Hij van ons opgenomen werd, met ons getuige wordt van Zijn opstanding.
23 En zij stelden er twee voor: Jozef, die Barsabas heette, die ook Justus genoemd werd, en Matthias.
24 En zij baden en zeiden: U Heere, Kenner van het hart van allen, wijs van deze twee er een aan, die U uitgekozen hebt
25 om deel te krijgen aan deze bediening, namelijk aan het apostelschap, waarvan Judas afgeweken is om naar zijn eigen plaats te gaan.
26 En zij wierpen hun loten en het lot viel op Matthias; en hij werd met instemming van allen aan de elf apostelen toegevoegd. (Herziene Statenvertaling, 2010)
80:1, 9 en 11
81:9 en 12
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Er is in het leven en spreken van velen van ons een valse tegenstelling, die de kracht van het christelijk leven en belijden verteert. Dat is de door mensen uitgedachte tegenstelling tussen vorm en geest, of, met andere woorden gezegd, tussen kerkelijk leven en geestelijk leven.
Dat is voor velen geworden tot een tegenstelling die hun hele leven beheerst. Zij willen onder de vorm uit om tot het zuiver geestelijke te geraken. Zij willen boven het kerkelijk leven uitleven om echt geestelijk leven te vinden.
Het kerkelijk leven is immers aan vaste vormen gebonden, het is star en statisch. En de geest is vrij en ongebonden, levend, bewegelijk. Het kerkelijk leven is een leven in verband en verbond, een leven van instelling en ordinantie. In de kerk is geen levensruimte voor het vrije, persoonlijke leven en getuigen. En het geestelijk leven is altijd persoonlijk en individueel, het heeft altijd iets eigens, iets onvergelijkelijks, het is altijd levend en warm.
En daarom grijpt de kerk naar het verleden terug, want zij is van nature conservatief. En de geest grijpt vol verwachting naar de toekomst. In de kerk zijn de vensters gesloten, maar in het geestelijk leven staat de deur altijd open voor het onverwacht en het verrassende. En zo maakt men zich dan een tegenstelling tussen kerkelijk leven en geestelijke leven.
Ik weet wel, dat de laatste jaren meer belangstelling voor het kerkelijk leven merkbaar is dan voorheen. Dat wordt ons duidelijk als we kennis nemen van wat op de oecumenische conferenties en zendingsconferenties gezegd wordt. De belijdenis, de kerkelijke prediking, het sacrament, de liturgie, het samen-zingen en samen-bidden staat weer hoger in de schatting van de mensen dan het te voren was geweest.
Maar toch blijft ook in deze kerkelijke bewegingen de tegenstelling tussen kerkelijk leven en geestelijk leven gehandhaafd. Het kerkelijk leven wordt dan genomen als een voorportaal van het geestelijke, een corridor, waardoor we heen moeten om het geestelijke te bereiken. Het geestelijk leven is dan toch ten opzichte van het kerkelijk leven het gans andere, het leven van hoger orde. En zo leeft dan een groot deel van de christenheid bij die tegenstelling tussen kerkelijk leven en geestelijk leven.
Van die tegenstelling weet de Heilige Schrift niets. Ze rept er met geen woord van. Ja, het leven van de geest van de mensen is in de Schrift het leven dat van zichzelf onder de vloek van de zonde ligt. Het bedenksel van het vlees - dat is de geest van den mens - is vijandschap tegen God.
Maar als ik op de basis van de Schrift kerkelijk leven en geestelijk leven met elkaar vergelijk, dan is met dat laatste bedoeld het leven, dat uit de Heilige Geest is, Geestelijk leven, waarbij het woord Geestelijk met een hoofdletter moet worden geschreven.
Het leven van Gods kerk op aarde staat dan in geen enkele tegenstelling met het leven, dat uit de Geest van God is. Kerkelijk leven is dan Geestelijk leven en Geestelijk leven is kerkelijk leven. Het één is niet te scheiden van het ander. Want de Geest werkt nergens anders dan in de kerk en de kerk kan niet anders leven dan uit de Heilige Geest.
Wij willen nu horen van die eenheid van kerkelijk leven en Geestelijk leven, nu het Woord Gods ons spreekt van de handhaving der kerk-orde tussen Hemelvaartsdag en Pinksteren en daarbij spreek ik u dan van tweeërlei:
1. hoe de hemelvaart van Christus beleden wordt in de herstelling van het apostolische twaalftal.
2. hoe de herstelling van het Apostolische twaalftal vol is van de Pinksterverwachting.
Wij horen dus eerst hoe de hemelvaart van Christus beleden wordt in de herstelling van het apostolische twaalftal.
De geschiedenis van onze tekst is de enige gebeurtenis, die ons verhaald wordt uit de tijd tussen de hemelvaart van Christus en de uitstorting van de Heilige Geest. Wel horen wij in de voorafgaande verzen, dat de apostelen eendrachtig samenkwamen met de andere discipelen en dat zij met de vrouwen volhardden in het gebed. Maar van een bepaalde gebeurtenis lezen we niets.
We vernemen uit die zeer bijzondere dagen van gespannen verwachting slechts de verkiezing van Matthias tot het apostelambt. Dit bericht is vernietigend door iedere tegenstelling tussen kerkelijk leven en Geestelijk leven. Indien de apostelen in het kerkelijk leven niets anders dan uitwendige vormen hadden gezien, dan zou in die dagen van brandende Pinksterverwachting een zaak als de verkiezing van een ambtsdrager in de bestaande vacature hun niet in de gedachten gekomen zijn.
Maar nu komen zij samen om onder het aanroepen van Gods Naam een broeder voor het ambt te kiezen. Zij handhaven de kerk-orde, die door Christus tijdens Zijn omwandeling op aarde voor de eerste gemeente was ingesteld. En zij belijden Hem in die handhaving als de levende en overwinnende Koning der kerk.
Christus had reeds in het begin van de drie jaren Zijn twaalf apostelen geroepen en aangesteld. In soevereine wilsbeschikking had Hij daartoe het twaalftal verordend. Christus heeft daarin aansluiting gezocht aan het werk van Zijn Vader in de kerk van Israël. Het volk Israël was een volk van twaalf stammen. Tien stammen zijn in de ballingschap ondergegaan. Maar in Juda had een overblijfsel uit deze tien stammen te voren reeds een veilige schuilplaats gevonden. Wel gaat Juda zelf ook in ballingschap, maar het wordt door God weer in zijn eigen land gebracht.
En zo werd ook het overblijfsel van de andere stammen behouden. Het bleef het volk van de twaalf stammen van Israël. Over die twaalf stammen van Israël stelt de Heere twaalf apostelen aan, twaalf ambtsdragers, die uit Zijn eigen mond hun aanstelling hadden vernomen.
Deze twaalf moesten bij Hem zijn de drie jaren van Zijn omwandeling. En na de hemelvaart moesten zij uitgaan in Israël en onder de verstrooide Joden in de wereld als getuigen van Zijn opstanding. Zij moesten erbij zijn geweest en zij moesten Hem na Zijn opstanding gezien hebben. Zo konden zij apostelen zijn d.i. uitgezondenen.
Onder die twaalf had ook Judas het apostelambt ontvangen. Jezus heeft toen Judas gezocht en getrokken. Hij heeft toen geworsteld om Judas zelf te behouden, maar hem ook te behouden voor zijn ambt. Maar Jezus' liefde heeft Judas niet gebroken. En hoe meer Jezus' liefde ook tot Judas uitging, des te meer moest Judas zich verharden. En zo groeide hij in zijn verzet tegen de genade en de liefde van Christus tot een verrader uit. Hij werd het hoofd van degenen, die Jezus vingen. In wanhoop heeft Judas toen zichzelf opgehangen, maar het koord brak en Judas stortte vreselijk verminkt op de rotsgrond neer. Het twaalftal was verbroken.
Veertig dagen lang zijn die discipelen met hun elven geweest en niemand dacht er blijkbaar aan om het twaalftal te herstellen. Tot die daad komt het na de hemelvaart. Petrus staat op in de vergadering en zegt, dat het zo niet langer blijven mag. Er is een vacature in de Apostelkring. Petrus houdt een toespraak, waarvan de hoofdinhoud ons bewaard gebleven is in de verzen van onze tekst.
Vers 19 is niet een woord uit de mond van Petrus maar een toevoeging van Lukas, bestemd voor de Griekse lezers van zijn boek. Het zwaartepunt van Petrus' rede is te zoeken in vers 20. Daar lezen we het beroep op het Oude Testament. Het is een aanhaling uit Psalm 69 en een uit die vreselijke vloekpsalm 109.
David heeft onder zijn vijanden geleden en hij heeft ze gevloekt. Dat was niet een ontlading van Oosterse hartstocht, dat was niet een uitbarsting van menselijke haat, dat was het aandrijven van de Heilige Geest, die vaardig was over David, omdat Davids lijden een beeld en deelgenootschap van Christus' lijden was.
Davids lijden werd in Christus' lijden vervuld, zoals Paulus later spreekt van de overblijfselen van het lijden van Christus, die in zijn vlees vervuld werden. En door die lijdensgemeenschap van Christus met al de Zijnen, wordt aan Judas vervuld de vloek, die de vervolgde gelovige van het Oude Testament heeft uitgeroepen over zijn vijand. Wie in de lijdende gelovige Christus niet ziet, lijdend in een van de leden van Zijn lichaam, die hoort in de vloekpsalm de taal van de Heilige Geest niet.
Zo is de Schrift aan Judas vervuld: zijn woonstede zij woest en er zij niemand, die daarin wone. Psalm 69 is aan Judas in vervulling gegaan. Wat de Geest te voren gezegd heeft van Judas, is geschied. En daarom moet ook het woord van psalm 109 aan Judas vervuld worden: een ander neme zijn opzienersambt.
Het is de Heilige Geest, die de jonge gemeente van nauwelijks 120 mensen door de woorden van het Oude Testament leidt tot de verkiezing van een nieuwe apostel.
Deze verkiezing van Matthias maakt straks Paulus' roeping niet overbodig. Matthias is gekozen als een van de twaalven. Hij werd Apostel in Judas' plaats, Paulus niet. Want Paulus werd later geroepen om de Apostel der heidenen te zijn. En toch was het twaalftal het getal der apostolische volheid. Verwonder u daarover niet.
Er waren ook twaalf stammen van Israël. Dat is en blijft het getal der Israëlitische volksvolheid, tot in het boek Openbaring toe. En toch waren er eigenlijk, door de splitsing van de stam van Jozef in die van Efraïm en Manasse dertien stammen.
Maar de stam van Levi had onder die twaalf een bijzondere roeping. Deze stam was geroepen tot de dienst in het heiligdom. Zo zijn er ook twaalf apostelen geweest. Twaalf is het getal van de apostolische volheid. En Paulus had een bijzondere taak als apostel der heidenen. In deze vergadering wordt het apostolische twaalftal weer hersteld. En daarin wordt de orde die Christus voor Zijn eerste gemeente had ingesteld gehandhaafd.
Daarin belijden de discipelen Christus als de Koning, die in de hemelvaart heeft getriumfeerd. Christus is naar de hemel gevaren om daar te zitten boven alle machten der wereld. Hij besteeg Zijn troon als de Wereldkoning van God. Maar Hij ging ook naar de hemel om Zich daar te bewijzen als het Hoofd van Zijn Christelijke Kerk. Dit was zelfs het eerste.
En nu wordt Christus daar in die eerste gemeentevergadering als het Hoofd van Zijn Kerk beleden. Zijn orde wordt gehandhaafd. Zo had Hij het verordend voor Zijn eerste gemeente: twaalf apostelen zouden er zijn, die steeds met Hem omgang hadden gehad en getuigen waren geweest van Zijn opstanding. En nu Hij verheven is tot de hemelse Koning van de kerk, nu is de kerk op aarde gehoorzaam om Hem daarin te erkennen, dat ze het verbroken twaalftal herstelt.
Christus had die ambten ingesteld. Er mag geen vacature zijn. Dat is de moeite niet waard, zegt de mens, die leeft bij de tegenstelling tussen kerkelijk leven en Geestelijk leven. De kerkelijke organisatie is slechts de dode vorm, ze is het onderste bezinksel uit de stroom van de Geest, ze is het stolsel, dat achterblijft daar waar de Geest heeft gewerkt.
Het Geestelijk leven is voor ieder, die het tegenover het kerkelijk leven stelt, altijd het leven van een ogenblik. De Geest wordt dan gezien als een Geest, Die rusteloos zwerft van het een naar het ander. Nu is Hij hier, dan daar. En als Hij er is, dan is Hij aanwezig in het voorbij razen van een wervelstorm.
Hij neemt een ogenblik de mensen op en zet ze dan weer op de nuchtere aarde neer. Hij is er en - Hij is voorbij. Hij brandt als een vuur, dat slechts even fel is. Als ieder vuur wordt ook de brand van de Geest weer gedoofd. En wat er dan achterblijft, dat is het gestolde bezinksel, dat is de as, waarin geen gloed meer is. Het is de gestorven vorm van wat vroeger heeft geleefd.
Ach, wat zullen we dan nog met ons kerkelijk leven? Wat begint u dan met de vormen, waarin wel de brand van het leven even is ingeschroeid, maar waarin toch de dood heeft overwonnen? Wat zult u dan met uw kerk en uw organisatie, met uw ordinantiën en verbanden?
Het is alles als de lavastroom. Het heeft gevloeid, maar het is verstard. Het heeft gegloeid, maar het is koud geworden. Het kwam tot stilstand, verstening, verharding. Door de eeuwen heen is zo over de kerk gesproken. En het was in het oog van menigeen juist een teken van echt-geestelijk leven om zo alle vaste vormen van het kerkelijke leven weg te werpen.
Ik spreek niet tegen, dat er veel versteend kerkelijk leven is. Ik ontken niet, dat we elke dag tegen de verstening hebben te worstelen. Ik roep u in de Naam des Heeren toe om acht te hebben op u zelf en uw kerkelijk leven.
Heel deze preek is een vermaning om de Geest niet te bedroeven, om het kerkelijk leven door de genade van God zuiver en Geestelijk te houden en al wat on-Geestelijk is uit te branden.
Maar wat is de verstarring van het kerkelijk leven? Dit is de verstening, die telkens het leven der gemeente teistert, dat wij niet meer door het geloof Christus zien in het kerkelijk leven, dat we het van Hem losmaken en zelfstandig tegenover Hem stellen, dat wij er een zaak van onze maatregelen in zien, die zonder geloof volbracht kunnen worden.
Dat is de zonde van gemeenten en ambtsdragers. Dat is de grote verzoeking ook in onze kerkelijk vergaderingen. En daardoor worden we van de ene dwaasheid tot de andere gedreven, ten slotte tot die gewaande tegenstelling tussen kerkelijk leven en Geestelijk leven.
De Apostelen hebben in die organisatie van het twaalftal door het geloof Christus gezien. Dat was voor hen niet een dode formaliteit, maar het levende regiment van Christus over Zijn volk. En daarom begrepen ze dat het voortbestaan van die vacature onverenigbaar was met de hemelvaart van Christus. Hij had Zich daarboven bewezen als het Hoofd van Zijn Christelijke kerk. En nu moest op aarde in het geloof getuigenis gegeven worden van de heerlijkheid van dat Hoofd.
De gemeentevergadering wordt uitgeschreven. En Petrus houdt zijn toespraak. Hij bewijst het uit de Schriften, dat het zo niet blijven kan. Davids lijden is in Christus vervuld. Nu is ook Davids overwinning in Christus' overwinning vol geworden.
En dan stellen ze twee broeders aan de gemeente voor. En dan bidden zij: Gij, Heere, Gij, Kenner der harten van allen, wijs van deze twee een aan, dien Gij uitverkoren hebt om te ontvangen het lot van deze bediening en van het apostelschap, waarvan Judas afgeweken is, dat hij heenging in zijn eigen plaats.
En als ze dan gebeden hebben, dan werpen zij de loten en het lot viel op Matthias en hij werd na approbatie van het beroep tot de elf apostelen gekozen.
Het twaalftal is weer hersteld, Christus' orde werd gehandhaafd. Hij is nu in de hemel. En Zijn kerk op aarde is Hem gehoorzaam. Zij veracht Zijn woorden niet. Maar ze houdt Zich aan Zijn geboden.
En zo is als een eerste vrucht van de hemelvaart de kerk op aarde georganiseerd, na de breuk en de schennis door het verraad van Judas. Dit geschiedde in het geloof. Het was een zien op Christus. Er kwam geen geweldige organisatie, berustend op het fijne vernuft van een organiserend talent. Deze organisatie was een ergernis voor het vlees. Dat was niet naar de wijsheid dezer wereld. Daar zat geen klank en schittering van menselijke grootheid in: twaalf mannen werden aangesteld om de wereld voor Christus te winnen.
Dit kon slechts in het geloof. Wie ziet op Christus, gelooft dat het zwakke der wereld is uitverkoren opdat Hij het sterke beschamen zou.
Zonder Christus is dit kerkelijke leven een dwaasheid. Zonder de openbaring van Zijn Koninklijke en wereld-overwinnende kracht is het te voren reeds een mislukking.
Er wordt in deze gemeentevergadering op Christus' trouw en kracht gerekend en gebouwd. Dit is de veronderstelling, waarop heel deze verkiezing gehouden werd. Christus was naar de hemel gevaren. En Hij zou Zijn kracht op aarde bekend maken door een zwakke kerk met een, naar menselijke wijsheid, primitieve organisatie. Hij zou het leven van die kerk op aarde vervullen door Zijn Heilige Geest.
Wie in dat geloof niet staat, verderft het leven der kerk. Dat is de zenuw van iedere reformatorische beweging in de kerk geweest. Het gaat om de heilighouding van de ordinantie van Christus voor het leven der Zijnen.
Er wordt in het kerkelijk leven waar geleefd wordt in het geloof, altijd gerekend en gebouwd op de hulp en de kracht van Christus. Als Hij niet trouw is aan het Woord, dat Hij ons heeft gegeven, dan ligt onze kerk al in elkaar geslagen. Dan zijn wij verloren en dan hebben we niets meer te hopen. Dan is er ook geen Geestelijk leven meer mogelijk, omdat ons hele leven van Hem afhankelijk is en uit Zijn volheid wordt gevoed en in stand gehouden.
Houdt dan vast, broeders en zusters, dat uw kerkelijk leven alleen door het geloof gedragen kan worden, dat u alleen kerkelijk leven kunt, omdat u opziet naar de hemel, waar Christus zit als het Hoofd van Zijn Christelijke kerk.
En dan staat u wel beschaamd, omdat wij telkens ongehoorzaam zijn en vertragen in dat geloof en vallen in die grote verzoeking, die ons altijd bedreigt om op onszelf te zien en niet op Hem, Die ons geroepen heeft om Hem in Zijn kerk te dienen, maar dan bekeert u zich van alle zonden, ook van de zonden van deze tijd, die schaamteloos kerkelijk leven losmaakt van Jezus Christus en het als een zaak van mensen ziet.
En dan weet u, dat dit kerkelijk leven Geestelijk leven is. Want zo kunt u alleen kerkelijk leven door de Heilige Geest. En dan bent u ook vol verwachting. Want dan gelooft u, dat daarin Christus met ons is om ons te regeren door Zijn Woord en Geest.
En daarom horen we dan ten tweede, dat de herstelling van het apostolische twaalftal vol was van de Pinksterverwachting. De Heilige Geest is te verwachten wanneer de inrichting van de kerk naar het Woord van Christus is. Als wij eigen wegen gaan en eigen middelen kiezen dan is er geen hoop op de vernieuwende werking van de Geest.
De Apostelen geven zich volkomen aan de wil van Christus over. Zoals Hij het gezegd had, zo wordt het door hen volbracht. Ze doen daar dat werk in diepe en kinderlijke afhankelijkheid van hun Koning in de hemel. En ze doen het in het geloof, dat ze zo de Geest mogen verwachten.
Ze geven zich zo volkomen over, dat ze zich nu reeds aan de Geest onderwerpen. Zij werpen het lot in het geloof, dat God door Zijn Geest hen leiden zal. Ze zijn daarin nu reeds een kerk die van de Geest vervuld is. Alleen in de volheid van de Geest kunnen wij ons zo in het geloof overgeven. In gehoorzaamheid aan Christus mag de uitstorting van de Geest in volkomen zekerheid verwacht worden.
Het stond Christus vrij, indien Hij gewild had om de kracht van Zijn Geest te openbaren zonder Woordverkondiging en Sacramentsbediening, zonder kerkgang en ambt, zonder huisbezoek en vermaan door ambtsdragers. Hij is de soevereine Heer van de Kerk. Maar het heeft Hem behaagd het Geestelijk leven alleen in Zijn kerk te openbaren. En alleen waar Hij gehoorzaamd wordt in Zijn kerk, vernieuwt Hij de werking van Zijn Geest.
Het wordt ook onder ons langzamerhand nodiger dit in herinnering te brengen. Want we gaan hoe langer hoe meer leven bij een tegenstelling tussen kerkelijk leven en Geestelijk leven, en wij menen, dat Christus Zijn zegen uitgiet overal waar slechts behoefte aan Geestelijk leven in de harten leeft, onverschillig of Hij gehoorzaamd wordt of niet.
En dan denken wij, dat Christus 's zondags ook de vernieuwende werking van Zijn Geest toezegt aan hen, die ongelovig staan tegenover Zijn Koninklijke heerlijkheid.
Er is geen tegenstelling tussen kerkelijk leven en Geestelijk leven. Die tegenstelling is slechts mogelijk waar men in de kerk aan de vrome mens de beheersende plaats toekent. Maar die tegenstelling kan niet gehandhaafd worden waar Christus, de eer en de heerlijkheid van Zijn volk ontvangt, waar Hij erkend wordt als het Hoofd Zijner Christelijke Kerk en aangebeden wordt in Zijn heerlijkheid als de opgevaren Koning.
Als uw kerkelijk leven goed is, dat wil zeggen als u in de kerk leeft in het geloof - want anders is uw kerkelijk leven verdorven en is er niets goeds in - als u in de kerk dan leeft in het geloof, dan is uw leven tegelijk vol van de verwachting van de Geest, Die in de kerk is uitgestort.
Dat was de laatste daad, waarmee de Apostelen de Pinksterdag tegemoet gingen: een verkiezing in het geloof. En zo hebben ze verwacht tot de Geest, Die beloofd was komen zou. Zo verschenen ze voor God en voor Christus: met harten die vol waren van een kerkelijke Pinksterverwachting. En zo hebben ze volhard in bidden en smeken met de vrouwen, zo als het herstelde twaalftal. En zo was die eerste gemeente met het hele hart gespannen op de komst van den Geest.
Zo was hun kerkelijk leven Geestelijk leven, d.i. leven dat door de Geest beheerst wordt. En zo ook hebben ze op de Pinksterzondag de Geest ontvangen. Want toen vond de Geest een gemeente, die Hem zocht en Hem eerbiedigde in Zijn beschikkingen, toen was de aarde toebereid door de Geest zelf en toen kwam Hij met het geweld van een stormwind in Zijn eigen Kerk.
Zo verwachten wij de Geest niet meer. Omdat die Geest er is en eeuwig in de kerk zal blijven. Maar wij verwachten wel de vernieuwde werking van de Heilige Geest. Daartoe moeten wij volharden in het bidden en smeken.
En daartoe moet ons kerkelijk leven Geestelijk zijn. Zie, dat u het niet naar achter schuift met een wijd gebaar, want u zult een oordeel over u halen. U moet er Christus in zien. U moet er de Geest in verwachten. Ons kerkelijk leven moet geloofsleven zijn. En dan wordt het transparant, doorzichtig, dan ziet u Christus in Zijn Koningsgestalte en de Geest in de wonderwerken van Zijn vernieuwende genade, waardoor Hij uw jeugd vernieuwt als een arend.
Dan bouwt u op de beloften. Maar dan staat de deur bij u toch open voor de verrassing van de Geest. En dan staat u in de verwachting, bereid om vernieuwd te worden door de Geest in uw arbeid en gezin. En dan leeft u uit de Heilige Geest.
Dan is Hij daar om uw leven te vernieuwen.
Amen.