Preek van ds. J.W.Tunderman
Gehouden op 24 mei 1936
Te Vrouwenpolder en Gapinge
Psalm 74 :2
Schriftlezing:
Psalm 80
1Voor de koorleider, op 'De lelies'; een getuigenis, een psalm van Asaf.
2Herder van Israël, neem ter ore,
U, Die Jozef als schapen leidt.
U, Die troont tussen de cherubs,
verschijn blinkend!
3Wek Uw macht op voor de ogen van Efraïm, Benjamin en Manasse
en kom ons verlossen.
4O God, breng ons terug;
doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden.
5HEERE, God van de legermachten, hoelang zal Uw toorn branden
tegen het gebed van Uw volk?
6U geeft hun tranenbrood te eten
en laat hun tranen drinken uit een maatbeker.
7U hebt ons voor onze buren tot een bron van ruzie gemaakt,
vijanden spotten onder elkaar.
8O God van de legermachten, breng ons terug;
doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden.
9U hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven,
de heidenvolken verdreven en hém geplant.
10U hebt een plaats voor hem bereid
en hem wortel doen schieten,
zodat hij heel het land vulde.
11De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest,
zijn takken waren als machtige ceders.
12Hij breidde zijn ranken uit tot aan de zee,
zijn jonge loten tot aan de rivier.
13Waarom hebt U een bres geslagen in zijn muren,
zodat alle voorbijgangers op de weg hem leegplukken?
14Het zwijn uit het woud heeft hem losgewroet,
het wild van het veld heeft hem afgegraasd.
15O God van de legermachten, keer toch terug;
kijk neer uit de hemel en zie.
Zie om naar deze wijnstok,
16de stam die Uw rechterhand geplant heeft,
en dat om de Zoon, Die U voor Uzelf sterk gemaakt hebt.
17De wijnstok is met vuur verbrand, is afgekapt;
Uw volk komt om door de bestraffing van Uw aangezicht.
18Laat Uw hand rusten op de Man van Uw rechterhand,
op de Mensenzoon, Die U voor Uzelf sterk gemaakt hebt.
19Dan zullen wij ons niet van U afkeren;
behoud ons in het leven, dan zullen wij Uw Naam aanroepen.
20HEERE, God van de legermachten, breng ons terug;
doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden.
(Herziene Statenvertaling, 2010)
Psalm 80:1
Handelingen 1: 4 en 5
4En toen Hij met hen samen was, beval Hij hun dat zij niet uit Jeruzalem weg zouden gaan, maar de belofte van de Vader zouden verwachten, die u, zei Hij, van Mij gehoord hebt;
5want Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen.
(Herziene Statenvertaling, 2010)
Psalm 147:1 en 6
Psalm 80 : 9
Psalm 69: 14
Handelingen 1 : 4 en 5
Vrouwenpolder
Gapinge
24-5-1936
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Midden in de ineenstortingen van onze tijd wordt gehoord het geroep, dat deze wereld opnieuw moet worden opgebouwd. Er moet komen een nieuwe staat, zeggen velen, een nieuwe maatschappij, een nieuwe samenleving, nieuwe wetten en nieuwe vormen voor het mensenleven. De kranten staan vol van dat geroep om nieuwbouw. Er worden boeken en brochures over geschreven. De samenleving moet doortrokken worden door de geest van kameraadschap, de geest van de fabriek en de geest van het sportveld.
En nu wordt midden in dat roepen om een nieuwe wereld ook gehoord het verlangen naar een nieuwe kerk. Duizenden zeggen, dat de kerk is verstard en in
haar vorm en uitdrukking nog gebonden is aan een periode, die voorbijging. Er moet Romen een nieuwe kerk, waarin alle oude verschillen vergeten zijn, waar Luthersen en Gereformeerden, orthodoxen en meer-modernen elkander als broeders vinden.
En als dan die éne, nieuwe kerk er gekomen is, dan zal de kerk weer een plaats innemen in de wereld dan zal ze haar stem weer kunnen laten horen midden in de brand van de vragen van de tijd. Zo wordt er geroepen om een nieuwe wereld en om een nieuwe kerk. Maar dwars tegen al dat geroep in, wordt ook gehoord het geroep om Reformatie van de kerk. Reformatie is geen nieuwbouw, werpt niet weg wat God gegeven heeft, is niet een revolutionair verzet tegen alles wat oud is.
Reformatie richt zich niet tegen het oude omdat het oud is, maar heeft de strijd tegen alles wat zondig en ongelovig is in de kerk en in de wereld. Reformatie is een worsteling tegen alles wat de heerschappij van Christus in de weg staat, tegen alles wat de gemeente belemmert in de vervulling van haar goddelijke roeping. En daarom gaat de strijd van de Reformatie tegen veel wat oud is, maar ook tegen veel wat nieuw is. Nieuwbouw gaat van de mensen uit, Reformatie gaat van de Geest uit, is aan de Pinksterdag gebonden. Het is wel in het bijzonder in de Gereformeerde Kerken in Nederland waar weer gesproken wordt over de noodzakelijkheid van een verdere Reformatie. Velen hebben die noodzaak nog niet ingezien. Ze verstaan niet dat de Geest van God ons nog verder moet leiden.
Maar anderen zijn er, die verstaan, dat de Geest ons verder leidt tot op de dag van Jezus Christus. Ze geloven, dat het Geesteswerk niet tot afsluiting gekomen is in Afscheiding en Doleantie. Ach ja, wij hebben het stilgelegd, maar de Geest drijft ons verder. Er moet weer komen een Reformatie over de volle breedte van het leven, geen nieuwbouwerij, maar gehoorzaamheid aan de Geest van God, een verder-ingeleid-worden in de waarheid. De kerk moet weer profeteren en daarom moet er zijn een Reformatie van de prediking en de ambtelijke verzorging van de gemeente. Er moet zijn een Reformatie van het leven van een ieder van ons en van ons allen te samen, opdat we bevrijd worden van de macht van het ongeloof, dat ons de troost en de zekerheid ontrooft en het licht van de waarheid wil uitblussen.
Er moet zijn een Reformatie van heel het christelijk leven, dat nu zó geslagen ligt in de ban van de geest van de tijd, dat telkens in de kerk gehoord worden de leuzen van de wereld, dat telkens de gelovigen de vastheid van het Verbond van de genade
voor hun bewustzijn moeten missen, omdat ze zo verstrikt liggen in de leugens van menselijke wijsheid.
Wij willen nu op deze Zondag tussen Hemelvaartsdagen Pinksteren met elkander uit het Woord van God horen hoe Jezus Christus Zijn gemeente reformeert. Hij sprak van reformatie in de veertig dagen van Zijn omwandeling, toen Hij met Zijn discipelen sprak over hun Apostolische wereldroeping. Hij sprak van reformatie ook in de woorden van onze tekst.
Wij willen daarom horen hoe
Christus de reformatie van de Pinksterdag belooft
en we willen zien hoe Hij Zijn wachtende discipelen
bindt aan de Kerk in Jeruzalem en,
aan de Doop van Johannes.
Wij horen dus allereerst, dat de discipelen in hun verwachten van de Reformatie van de kerk gebonden werden aan Jeruzalem. Christus heeft na Zijn opstanding nog veertig dagen met Zijn discipelen omgegaan. Ze mochten Hem in die veertig dagen zien en horen, ja ze mochten Hem zelfs betasten, opdat ze straks als getuigen van Zijn opstanding het Evangelie mochten gaan prediken. Daarom spreekt Christus over de Apostolische roeping die hen wacht: Gij zult Mijn getuigen zijn tot aan het
uiterste van de wereld.
En nu bereidt Hij ze ook voor op de Pinksterdag. Hij had dat al gedaan voor Zijn lijden. In het Evangelie van Johannes lezen we van de beloften, die Hij Zijn
discipelen deed: Ik zal u een andere Trooster Zenden namelijk de Geest van de waarheid, Die u in de waarheid leiden zal. Maar nu Hij gereed staat om op te varen, nu herhaalt Hij die belofte.
Ze mochten van Jeruzalem niet scheiden, maar verwachten de belofte van de Vader, die gij, zei Hij, van Mij gehoord hebt. Ze moesten in Jeruzalem wachten op de grote Reformatie van de Pinksterdag. Die komst van de Geest zou een Reformatie zijn. Telkens moet er Reformatie zijn in de kerk van Christus. Israël was geroepen om de Heere te dienen. Maar als die dienst dan verbastert, als er vreemde goden worden gediend en beletten worden opgericht, dan zendt de Heere
de vijanden om Israël te tuchtigen.
En dan staan in de nationale nood van Israël de richters op en dan beginnen ze met Reformatie. Zo begint Gideon niet met de verzameling van een leger, maar Hij begint met een Hervormingsdaad: hij breekt het altaar en het beeld in het bos.
En zo treden ook de profeten van Israël op als reformatoren van de kerk. Diep was Israël gezonken. Ze waren erger dan de heidenen. Maar dan staan de profeten
op onder Achab en onder Manasse en ze prediken als echte boetepredikers van het Verbond en ze roepen tot terugkeer naar de dienst van God. Zo haalt de Heere Zijn kerk op uit het verval door Zijn werk om ze zo te reformeren door boete en bekering.
En nu was Israëls kerk gezonken zo diep als zij nooit gezonken was. Want ze hadden eerst de profeten gedood, maar nu had de heer van de wijngaard Zijn Zoon gezonden. En toen hebben de ambtsdragers in Israël, de ouderlingen en de Overpriesters met de Zoon gedaan wat hun vaders gedaan hadden met de knechten: ze hebben de Zoon buitengeworpen en Hem gedood. De afval van Israël was volledig geworden. Het vleselijk Israël heeft de Messias gekruisigd.
En het was niet slechts het werk geweest van enkele fanatieke overpriesters. Petrus kan op de Pinksterdag zeggen tot het volk: Gij hebt Hem gekruisigd. Het volk heeft meegedaan aan de Messiasmoord. Zelfs de Galileeërs hebben geroepen om Zijn bloed. Ach ja, er was nog een overblijfsel naar de verkiezing van de genade. Er waren nog mannen en vrouwen, die niet bewilligd hadden in de Raad van de Sanhedristen, die niet hadden mee geroepen om het bloed van de Christus.
Maar dat overblijfsel was ook zo diep gezonken. Eén had Hem verraden met een kus en een ander had wel met het zwaard geslagen, maar Hem toen toch verloochend met en eed. En toen waren ze allen gevlucht, Hem verlatende. Een paar vrouwen waren zwijgend Hem gevolgd tot op Golgotha toe, maar niemand had Hem beleden als de Christus, ook niemand van de vrouwen. Een had Hem beleden als de Christus aan het kruis en die één was een moordenaar.
Zo is de kerk van het Oude Testament in de diepte weggezonken. Zo was de Kerk van het ambt, de kerk van de diensten en de feesten, de kerk van de offers en van de
tempel gedeformeerd: zelfs de priesters hadden in de lijdende Christus niet herkend het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.
En wat doet Christus nu met die weggezonken kerk? Hij geeft aan die kerk niet de scheidbrief. Hij zegt niet tegen de Apostelen: gaat uit van haar. Hij zegt niet: zonder u nu maar af in een geestelijk onderonsje zonder ambt en zonder gezag. Hij herstelt het ambt en richt het gezag weer op. Hij geeft die gezonken kerk Apostelen om te gaan profeteren, om gezag te oefenen, om het Koninkrijk te openen en te sluiten, om op aarde te binden en te ontbinden.
Hij geeft straks op de Pinksterdag die kerk Zijn Heilige Geest. Hij reformeert Zijn afgezworven gemeente. Hij heft die kerk uit de val op. Hij herstelt de ambten en het gezag. Hij gaat van die gevallen en verstorven kerk een levende gemeente maken.
Velen hebben in de geschiedenis van de kerk het anders gedacht. Als de kerk met haar ambten tot inzinking kwam, dan liet men het ambt maar los en zei men van
de kerk, dat het toch maar dode stenen waren. En dan kwam men in het vrome kringetje bijeen. Dan liet men de kerk varen en kwam men als sekte bijeen.
Zo zijn er in onze dagen velen, die zichzelf als levende christenen voorstellen tegenover de dodigheid van de kerk. En ze zoeken het in eigen groep - denk maar aan de Buchmanbeweging - waar geen ambt wordt geduld en geen gezag wordt geoefend, waar men zich inricht niet naar het bevel van Christus, maar naar eigen smaak en inzicht. En dan krijgt de kerk nog slechts een medelijdend hoofdschudden. Het gaat in het kringetje heel wat warmer toe dan in die koude kerkdiensten.
Maar Christus richt geen eigen groepje op. Hij zegt niet: ik voel me in Galilea eigenlijk beter thuis dan in de tempel te Jeruzalem. Hij zegt niet: daar gaat het maar om uiterlijke dingen en hier komt het op het hart aan. Ach, dan had Hij de tempel niet hoeven te reinigen, dan had Hij die niet het Huis van Zijn Vader genoemd en
dan had Hij ook niet meer hoeven te wenen toen hij de muren en de torens zag.
Maar nu houdt Christus Jeruzalem vast, zoals Hij het altijd vastgehouden had. En Hij zendt Zijn discipelen niet weg naar Galilea. Hij zegt niet: ga maar naar Samaria, want hier kan de Geest toch niet komen. Hij geeft Zijn discipelen uitdrukkelijk bevel: gij mag Jeruzalem niet verlaten. In Jeruzalem moet ge verwachten de belofte van de Vader. Daar komt de Geest. En als dan eenmaal de Geest zal uitgestort zijn,
als Hij gewaaid heeft door de tempelgordijnen, als Petrus er gepredikt heeft met grote tekenen en krachten, als het overblijfsel zal hebben geluisterd en zich met belijdenis van zonden zal hebben gereformeerd, dan zal God Jeruzalem loslaten, omdat het dan niet meer is de kerk en niets meer van een kerk heeft en geworden is tot een synagoge van de satan, een kuil van de moordenaars.
Dan laat Christus Zijn Jeruzalem los, dan haalt Hij door de vervolging Zijn gemeente weg uit de stad en als Hij dan Zijn overblijfsel heeft weggevoerd, dan is
het eind van de stad gekomen. Dan blijft er geen steen op de ander, dan wordt
de tempel verbrand en het heilige der heilige en de gordijnen, waarlangs de Geest geblazen heeft en de opperzaal waar de discipelen gezeten waren. Eerst moest dus het overblijfsel gegrepen worden. Daarvan had Zacharia al gesproken toen hij profeteerde: Over het Huis van David en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten de Geest van de genade en van de gebeden en zij zullen Mij aanschouwen, Die ze doorstoken hebben en zij zullen over Hem rouwklagen
als met de rouwklacht over een enige zoon, en ze zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men kermt over een eerstgeborene.
Te dien dage zal te Jeruzalem de rouwklacht groot zijn. Dat wil Christus eerst nog werken in Jeruzalem voor Hij Jeruzalem loslaat: de rouwklacht over de Zoon,
Die heeft Hij gewerkt toen de scharen huiswaarts keerden van de heuvel Golgotha, slaande op hun borsten. Die heeft Hij gewerkt op de Pinksterdag, toen er drieduizend waren die de rouwklacht aanhieven, toen ze verslagen werden in het hart en aan de Apostelen vroegen: wat zullen wij doen, mannen broeders?
Zo houdt Christus Jeruzalem vast in Zijn greep, Hij houdt Zijn herdersstaf uitgestrekt over de stad, Hij rust niet voor de laatste is toegebracht. Zo ziet u Christus hier als de Reformator van Zijn verzonken Kerk: in die kerk stort Hij de Geest uit, in die kerk gaat Hij prediken door ambt en gezag in die kerk redt Hij het overblijfsel, dat in boete en bekering zijn rouwklacht klaagt over de Zoon, Die ze doorstoken hebben, zijn rouwklacht over de zonde en de afval.
Zo was het bij iedere reformatie. In de dagen van de Hervorming waren er ook mensen, die de kerk vaarwel zeiden. Ze lieten de kerk de kerk en kwamen in vrome
kringetjes bijeen. Maar God werkte met Zijn Geest in de kerk van de martelaren en toen is daar in het schijnsel van de brandstapels het ambt gereformeerd, werden er predikers aangesteld en werden de ouderlingen de handen opgelegd.
En toen werkte God ook in die dagen de rouwklacht over de zonde en de afval. De predikers waren boetepredikers en de Gereformeerde Kerk was een Kerk van boetelingen, ach, niet zoals Rome zijn boetelingen had gehad, maar boetelingen daardoor dat ze met een verslagen hart zich bekeerden tot God. Zo was het ook in de Afscheiding en de Doleantie.
Zo zal het moeten bij iedere Reformatie. Als er in onze Gereformeerde kerken gesproken wordt over Reformatie, dan komt er van twee kanten tegelijk verzet.
Daar hebt u allereerst de mensen, die niet van Reformatie willen weten, omdat ze de kerk al lang hebben losgelaten. De kerk is immers dood en zij willen een levend,
persoonlijk geloof, los van het kerkambt en los van het kerkgezag.
En dan roemen ze: u, die reformeren wilt, u zit nog te veel vast aan het uiterlijke, u komt nog met een dode leer en een uitwendige belijdenis. Het komt er niet op aan tot welke kerk u behoort, u moet niet zo strijden over de waarheid, u moet tot u zelf
inkeren, u zelf gaan onderzoeken en dan ziet u dat al dat strijden maar vleselijk is.
En als zo buiten de kerk gesproken wordt, dan knikken er in de kerk van ja. Ach, zeggen dan kerkmensen dat ambt is maar uiterlijk en ook gezag in geestelijke
dingen voel ik niet veel.
Ze horen niet graag preken over de Apostolische roeping van de kerk, over de profetische roeping van de predikers. Ze horen liever een boeiende preek over een
of andere persoon uit de Bijbel of ze hebben liever een beetje warmte voor het gemoed. Ze zoeken stichtelijkheid voor de ziel, (dan staat de mens in het centrum)
geen stichting van het geloof (dan staat de opbouw van de gemeente in het centrum, de opbouw van het Lichaam van Christus). Zij willen nieuwbouw.
Maar dan staan aan de andere kant de mensen op die zeggen dat Reformatie niet nodig is. We hebben zulke mooie kerkgebouwen en zulke prachtige scholen, en we hebben Kuijper en Bavinck gehad. Waarom moet er nu weer gesproken worden over algemene en bijzondere genade? En over allerlei andere vragen? Onze mannen hebben het zo mooi gezegd. Ach ja, ze hebben het mooi gezegd, maar ze hebben
het laatste woord nog niet gesproken, want we zijn nog niet gekomen aan de dag van Jezus Christus. God beware ons voor zelfgenoegzaamheid en tevredenheid, want dat zou niet in de lijn van de vaderen zijn.
Ik zal u nu niet spreken over de noodzakelijkheid van verdere Reformatie. Ik zal u slechts om enkele punten wijzen. Is er geen Reformatie nodig nu het zover gekomen is, dat een klaar en vast geloof onder ons zo weinig gevonden wordt? Is er geen Reformatie nodig nu de geest van de tijd zo machtig onder ons is, dat de blijdschap van het geloof haast niet meer wordt gekend en de lof van de Heere van onze lippen wordt geweerd?
Is er geen Reformatie nodig nu velen in de kerk liever wat horen over de mens, dan over de Heere, nu men liever aangedaan wordt dan gesterkt, liever geroerd, de bewogen tot het geloof, liever beklaagd de vermaand? Is er geen Reformatie nodig nu iedere gedachte die in de wereld uitgesproken wordt, onmiddellijk herhaald
wordt in de kerk, nu er telkens in de kerk mensen zijn, die de wereld napraten, nu er geen vast geloof is, geen kracht, geen vertrouwen, maar wij slap zijn omdat onze tijd slap is en weifelachtig, omdat onze tijd weifelachtig is?
Is er geen Reformatie nodig, nu de geest van de wereld ons telkens vindt als een weerloze prooi, nu hij ongehinderd onze gezinnen binnendringt en daar onze gesprekken en beschouwingen beheerst, nu er zovelen zijn, die zich vergapen aan de bekoring van de wereld: geld, bezit, mode, speelzucht, allerlei theorieën over gezag en opvoeding en alles wat verder de wereld in haar holheid ons voorwerpt?
Is er geen Reformatie nodig nu de profetische kracht van ons volk zo is ingezonken, nu we ons hulpeloos voelen en onzeker, nu we de geesten zo
moeilijk kunnen onderscheiden?
Het is geen tijd om de graven van de vaderen te bouwen, maar het is tijd voor de Heere, dat Hij werke. Er moet zijn een Reformatie naar het Verbond van de genade.
Velen ook in onze kerken, die daar niets van willen weten. Ze moeten niets hebben van de Verbondsmannetjes, zoals ze hen noemen, die zich in alles houden aan de
ordeningen van God, die het niet van de mens en Zijn vroomheid verwachten, niet van de christelijke persoonlijkheid, niet van de bezieling of het vuur van de overtuiging, maar van de Heere. Daarom moet er zijn een gedenken van het Woord, dat Christus gesproken heeft. De discipelen mochten van Jeruzalem niet scheiden, maar wachten de belofte van de Vader.
Zo mogen wij de kerk en het ambt en de belijdenis en de vastigheden van het Verbond niet wegwerpen, maar vasthouden aan wat God gegeven heeft. Niet afbreken en opnieuw beginnen, niet loslaten de belijdende kerk en samenkomen in een nieuwe kerk, die een beetje beter past bij de algemene wereldgeest maar bidden en strijden voor Reformatie van de gemeente van God. En dan niet slechts voor onze eigen kerk, maar voor heel de wereldkerk van God. Ach, ze is diep gezonken, maar de kerk van Jeruzalem was ook diep gezonken.
Daarom zal ons oog moeten gericht zijn op Hem, Die verandering geven kan. We mogen verwachten de belofte van de Vader. Niet dat God opnieuw Zijn Geest uitstort in Zijn gemeente, want op de Pinksterdag is de Geest gekomen om nooit meer van ons te wijken. Maar we mogen wel uitzien naar de vernieuwde werkingen
van die Geest. En dan zal die Geest allereerst daarin komen dat Hij in onze harten de echte boetvaardigheid verwekt.
De mannen, die Petrus hoorden, werden verslagen in hun hart. Ach, wij hebben Christus niet gekruisigd, wij zijn geen verraders geworden, God bewaarde ons voor
de afval. Maar we zijn toch afgeweken van Zijn weg, we staan niet in de vastheid van het geloof, we onderscheiden niet als profeten van God de waarheid van de leugen, we zijn de halfheid ten prooi gevallen, we hebben telkens zo onheilig geleefd, we hebben zo weinig gewandeld het Evangelie van Christus waardig, als uitverkorenen en beminden van God, als geheiligden in Jezus Christus.
Maar we hebben de belofte van de Vader. De discipelen hebben die op die Zondag na de hemelvaart verwacht. Ze wisten, dat de Trooster komen zou. En zo mogen wij midden in ons bidden en strijden verwachten, dat God Zijn Kerk reformeert, dat Hij die Geest weer krachtiger onder ons doet werken, ons meer vastheid van het geloof schenkt, meer blijdschap, meer liefde, meer hoop, meer Geesteswerkingen, meer krachten.
En dan zullen we zo kerk van Christus mogen zijn midden in een wereld van verwarring en verandering, midden in een wereld van zonde en nood, dan zullen we
zijn de apostolische gemeente van Gods geroepen heiligen, wandelende het Evangelie van de genade waardig. En dan zullen we een licht in deze wereld mogen zijn een zegen midden in de vloek, een sieraad van de ganse aarde. Zo mogen wij verwachten.
Ach, laat niemand nu zeggen: het gaat vanmorgen allemaal over uiterlijke dingen als ambt en kerk, ik vind daar geen voedsel voor mijn ziel in. Laat niemand zo ver afgedwaald zijn van het geloof, dat Hij deze klanken van het Evangelie niet meer
verstaan kan. Het gaat niet over formaliteiten en uitwendigheden, het gaat om de Bruidskerk, het gast om de heilige gemeente van God, om het lichaam van Christus, waarvan u toch een lidmaat bent.
Het gaat om onze apostolische en profetische roeping. Het gaat er over, dat we verlost worden van de geest die alles onder ons verlamt, het gaat er over, dat
we in de weg van het Verbond van de genade Christus meer mogen kennen, liefhebben en dienen. Het gaat er om, dat de smaadheid van de kerk wordt
weggenomen, dat God onze ellende en nood wil aanzien dat de Bruid niet langer vernederd worde, maar dat we worden bevrijd van de geest, die ons neerbeukt en
in onze vernedering mogen verhoogd worden door de liefde van God.
Zie, als zo uw oog open is voor de vernedering van Gods kerk, dan bidt u het gebed om Reformatie:
Keer weer, o God van de legermachten
tot ons, die op uw bijstand wachten
Zie uit de hoge hemel neer.
Herstel Uw wijnstok als weleer,
de stam ter liefde Uws Zoons geplant,
die Gij gesterkt hebt door Uw hand.
Ps. 80 : 9
Zo bindt Christus Zijn discipelen dus aan de kerk van Jeruzalem. Ze mogen niet weglopen naar Galilea, maar ze moeten in Jeruzalem blijven. Voor de oude kerk van God afvalt in een volkomen afval, moet in de oude kerk de nieuwe worden
geopenbaard.
Voor Jeruzalem wordt verwoest, moet de Geest er worden uitgestort. Voor de tempel wordt afgebroken moeten de mannen en de vrouwen van het overblijfsel
zich bekeren met een verslagen hart. Maar nu bindt Christus Zijn discipelen ook aan de Doop van Johannes. Want Johannes doopte wel met water, zegt Hij, maar
gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden niet lang na deze dagen.
U hoort misschien in deze woorden een zekere tegenstelling. Johannes doopte wel met water, maar wat er nu gebeurt is heel wat anders: u zult met de Heilige
Geest gedoopt worden. Ja zeggen dan velen, die waterdoop was maar een
uitwendige zaak, helemaal waardeloos als er niet wat bijkomt. En zo spreken ze dan ook over hun eigen doop. Wat geeft het nu al of ik gedoopt ben? Dat water
zal me niet zalig maken. Maar nu moet u juist deze woorden niet als een
tegenstelling opvatten.
U moet juist zien hoe Christus Zijn discipelen bindt aan de waterdoop. Christus wil het zo zeggen: Johannes doopte u immers met water, maar u weet wel, discipelen, dat die doop van Johannes een teken was van de genade van God. Omdat u nu gedoopt bent door Johannes krijgt u nu de Doop van de Geest. Christus gaat hier dus niet Johannes een beetje afbreken. Johannes moest wel minder worden, maar hij was toch de wegbereider. Christus maakt Zijn werk niet ongedaan of overbodig.
En als u twijfelt of Christus dit zo nu bedoelt, of dit nu wel in deze woorden gelegen is, dan moet u erop letten hoe Christus zelfs met deze woorden zich bij Johannes aansluit. Johannes had gesproken: Ik doop u wel met water, maar die na mij komt is sterker dan ik, Die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.
Johannes zegt tot de scharen: Mensen, het is met mij niet afgelopen, ik ben maar wegbereider. Laat u dopen met water, dan wordt u straks gedoopt met de Geest.
Ach, er waren er geweest, die zich niet lieten dopen. De fijne Farizeeërs uit Jeruzalem stonden te hoog om gedoopt te worden door zo'n woestijnmens. Dopen, dat was goed voor de proselieten, voor de heidenen, die Jood wensten te worden.
Joden hoefden niet gedoopt te worden, die waren rein. Maar nu waren er mensen geweest, die hadden zich gebogen onder het boetewoord van Johannes. Ze hadden de nek niet stijf gehouden, ze achtten zich niet rein. Ze waren tot Johannes gekomen en ze werden gedoopt, belijdende hun zonden.
Zie, die zo zich gebogen hadden onder het oordeel van God, die zich zo voor God verootmoedigd hadden vanwege hun zonden, die kregen nu de vervulling van de
Doop van Johannes, ze mochten verwachten de beloften van de Vader in de doop hun verzegeld. God laat Zijn gedoopt overblijfsel niet los, maar Hij doopt ze nu met de doop van de Geest. Zo bindt Christus Zijn discipelen aan de doop van
Johannes.
Dat was de weg van de bekering tot God. En nu toonde de Heere dat Hij ze aannam en dacht aan Zijn beloften: Hij schonk de dopelingen van Johannes de Heilige
Geest. Dat is nu een kracht in de kerk van God van alle eeuwen, een kracht in alle tijden, voor alle zwakheden van het geloof. U bent gedoopt, niet waar? Nu heb u de belofte van de Vader, nu mag u bidden om de Geestesdoop, nu mag u weten, dat de Geest u is toegezegd.
Ach, we zijn zo weg gegroeid van de vastheid van de genade van God. Gods Woord zegt: gij zijt gedoopt, nu hebt ge de belofte van de Geest? Wij zeggen: ach, kan dat water me dan zalig maken? Ach neen, dat water maakt u niet zalig, dat water kan de kerk niet redden. Maar dat water is wel een eed van God, het is wel een belofte, een toezegging, waar u op aan kunt. Als er zijn, die die Doop verachten, die de God van hun Doop de rug toekeren, dan wordt dat water van de doop niet krachteloos gemaakt, dan zal God toornen met een dubbele toorn, juist om dat water.
Maar als u voor de genade van die Doop buigt, als u de God van uw doop de zonden belijdt, als u met de droefheid naar God bewogen wordt om die genade
aan te grijpen, dan breekt God dat niet af, maar dan zal Hij het werk voleindigen dat Hij in de Doop begonnen is. Dan krijgt u ook de Doop van de Heilige Geest.
Zeg daarom niet: het is maar uiterlijk. Dat water maakt me niet zalig. Daar bedroeft u de Geest mee. Aanbidt die God, die bij uw geboorte al heeft getuigd en op u, hoewel ge van niets wist, al gelegd heeft de belofte van de Heilige Geest.
Ik zal nu niet met u spreken over de vraag wat deDoop dan in zijn geheel betekent. Dat is hier buiten de orde. Maar u moet het nu aannemen uit de mond van de
Heere Jezus, dat u de belofte van de Heilige Geest hebt. Want die dienstknecht van God, die ambtsdrager van de kerk, die u gedoopt heeft 20, 30 of 50, 60 Jaar geleden, die doopte u wel met water. Hij had uw zaligheid niet in de hand.
Maar als u nu buigt voor die God, Die u dopen deed in Zijn Heilige Naam, dan zult u met de Heilige Geest gedoopt worden, dan zal de Geest, Die in de gemeente is uitgestort, ook in uw hart wonen met Zijn hoge tegenwoordigheid. En dan ligt hier ook de redding van de kerk. De Geest is nu in de gemeente. Hij hoeft niet meer te worden uitgestort.
Maar God wil wel telkens in tijden van Reformatie en wederkeer de werking van die Geest vernieuwen. De Geest wordt zo weinig openbaar ook in onze gemeente.
Er is zoveel een leven zoals de kinderen van de wereld leven, weinig gemeenschap en weinig liefde, weinig echte Godsvrucht, weinig wandelen het Evangelie van Christus waardig, weinig schijnen als een licht.
Wat zullen we nu zeggen? Zullen we zeggen, dat we niet weten of Gods Zijn
Geesteswerking onder ons vernieuwen wil? Ach, laat ons meer eerbied hebben voor de God van onze doop en met schaamte belijden, dat we de belofte van de Geest hebben, dat we met water gedoopt zijn en dat de Heere nu stromen van de Geest over ons wil uitgieten. Zie, dan hebben we een levende hoop. Dan staan we niet gebroken in onze kracht, maar dan weten we, dat we profeteren moeten. En dan zullen we profeteren.
Volgende week is het Pinksterfeest. We hebben de belofte: uw zonen en uw dochteren zullen profeteren, uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien, ja, ook over uw dienstknechten en uw dienstmaagden zal Ik van Mijn Geest uitgieten.
Zo wil God Zijn Kerk reformeren, onze gemeente, onze Gereformeerde Kerken, ja, zelfs die grote wereldkerk, waar men nu spreekt over nieuwbouw van de mens en zijn godsdienst uit. God wil al Zijn verdrevenen vergaderen, allen, die verslagen worden door de geest van deze wereld, allen die de gave van de profetie niet meer staan.
En Hij wil ons maken tot Zijn verloste gemeente. Hij wil u allen geven de gave van de profetie, uw zonen en uw dochteren. Hij wil u leiden en brengen tot de profetie tegen de leugengeest, die de gemeente van Christus heeft opgegeten. Hij wil onze smaadheid van ons nemen, onze vernedering onze slavernij, onze gebondenheid.
Hij wil ons doen leven in de volle vrijheid van de kinderen van God. En dan kunnen we profeteren midden tussen bloed en vuur en rookpilaren. Dan kunnen we profeteren tot op de dag van Christus.
Amen.
Aan de uitgang is er collecte voor
hulpbehoevende kerken in de provincie
Hedenavond te 7 uur hoopt Ds. van Voorst
Nader te spreken in dit kerkgebouw in het
belang van de Stichting "Vrederust"
Huwelijksbevestiging is aangevraagd
door Joos Poppe en Neeltje Aarnoutse
op a.s vrijdag te half twee.