Preek door ds. J.W.Tunderman
gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge
op 30 Mei 1935
Hand. 1 : 6 - 14
6 Zij dan, die daar
bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het
koningschap voor Israël?
7 Hij zeide tot hen: Het
is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de
beschikking aan Zich gehouden heeft,
8 maar gij zult kracht
ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn
te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste van de aarde.
9 En nadat Hij dit
gesproken had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok
Hem aan hun ogen.
10 En toen zij naar de
hemel staarden, terwijl Hij heenvoer, zie, twee mannen in witte klederen
stonden bij hen,
11 die ook zeiden:
Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, die
van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem
ten hemel hebt zien varen.
12 Toen keerden zij
terug naar Jeruzalem van de berg, genaamd de Olijfberg, die dicht bij Jeruzalem
is, een sabbatsreis daarvandaan.
13 En toen zij in de
stad gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal, waar zij verblijf hielden:
Petrus en Johannes en Jacobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeus en
Mattheüs, Jacobus, de zoon van Alfeus, en Simon de Zeloot en Judas, de zoon van
Jacobus.
14 Deze allen bleven
eendrachtig volharden in het gebed, met enige vrouwen en Maria, de moeder van
Jezus, en met zijn broeders.
Vrouwepolder
30-5-1935
H E M E L V A A R T S D A G 1 9 3 5
Gemeente van onze Here Jezus Christus,
De Gemeente van Christus viert vandaag Hemelvaartsdag.
Dat is voor de gemeente een feestdag.
Want allen, die de Here Jezus liefhebben, verblijden
zich, omdat Hij is verhoogd in de hemel, omdat
Hij de kroon op al zijn arbeiden en lijden heeft
ontvangen, omdat Hij nu is gezet als een Koning over
alle dingen.
En zoals de bruid zich verheugt in de blijdschap
van de bruidegom zo is de gemeente verblijd in
Christus, omdat ze Hem liefheeft met de liefde van
een bruid.
En deze blijdschap is tegelijk een belijdenis, een
belijdenis van ons geloof tegenover de mensen van
de wereld.
Er gaat vandaag een getuigenis van de kerk uit
de wereld in, want we zijn immers Zijn getuigen tot
aan de einden van de aarde.
Dat getuigenis van onze blijdschap leggen wij af in
een wereld, waarin maar weinig blijdschap wordt gekend,
omdat de mensen geen raad weten met
het leven van deze aarde.
Ach, duizenden gaan op in de dingen van deze aarde,
zonder dat ze bevrediging vinden.
Want wat is deze aarde?
De jaren komen en de jaren gaan. Geslachten komen
op en geslachten zinken weg. Nieuwe tijden breken
aan als de oude moe zijn geworden.
Het rad van deze wereld wentelt altijd door. En
heel die wentelende wereld van mensen en dingen
sterft in de dood.
Daarom weten de mensen geen raad met deze aarde
en wat er op deze aarde leeft en omgaat.
De Prediker heeft die worstelende mensenwereld
gezien en Paulus toen hij sprak over
het schepsel, dat in barensnood is.
De mensen weten geen raad met het leven op aarde.
En er is daarom angst voor de dood.
Er is zelfs een denker in onze tijd, die heel het
mensenleven, het denken, de liefde, de arbeid, ja
zelfs de godsdienst kan verklaard worden uit de angst
voor de dood en de zorg voor het leven.
In deze wereld moeten we nu getuigen van onze
blijdschap in de hemelvaart van Christus.
Wij zullen daarom vanmorgen weer luisteren naar
het Evangelie van
de hemelvaart van Christus
en we zien
allereerst: die hemelvaart zelf,
in de tweede plaats: dat Christus daarin ons de
hemel heeft geschonken en
in de derde plaats: dat we nu ook raad weten met
het leven van de aarde.
In het Evangelie van Lucas wordt ons verhaald,
dat Christus Zijn discipelen in de morgen van
de hemelvaart leidde buiten Jeruzalem naar Bethanië.
En terwijl ze daar wandelen op de bekende weg
naar de Olijfberg, vragen Hem Zijn discipelen:
Here, gaat Gij in deze tijd aan Israël het Koninkrijk
weer oprichten?
De discipelen vervallen weer in de oude fout:
ze verwachten de oprichting van een aardse Koninkrijk.
Telkens hadden ze tijdens de omwandeling gevraagd
wanneer en hoe het Koninkrijk van David weer zou
worden opgericht.
En dan kwam Jezus hun telkens tegemoet met de
aankondiging van het lijden.
Hij zeide hun dan aan, dat de Mensenzoon
lijden moest van de Overpriesters en Schriftgeleerden
en aan de Heidenen moest overgeleverd worden
om gekruisigd en gedood om dan ten derde dage weer
op te staan.
Telkens had Christus gezegd: discipelen, het
gaat door lijden tot heerlijkheid. Bereid u dus niet
voor op het Koninkrijk, maar waakt en bidt, opdat
u straks als het lijden komt, niet in verzoeking
valt.
Maar nu is het lijden voor Christus voorbij.
Het Koninkrijk gaat nu komen. En de discipelen
moeten nu op de komst van het Koninkrijk bedacht
zijn.
Wel zullen er allerlei moeiten en zorgen voor
de discipelen komen. Straks worden ze gedrukt
door vijandschap en vervolging.
Christus wist dat en Hij had het Zijn discipelen
gezegd: in de wereld zult gij verdrukking hebben.
Toch krijgen de discipelen nu een ander antwoord.
Christus zegt tot hen niet: u moet niet aan
dat Koninkrijk denken, want u staat voor een tijd
van verdrukking.
Nee, al zouden ze straks worden vervolgd en gemarteld,
toch moesten ze nu vol zijn van de verwachting
van het Koninkrijk.
Nu mochten de discipelen het weten: het lijden
is voorbij. Het Koninkrijk gaat komen.
Ze moesten nu juist als getuigen van het komende
Koninkrijk de wereld in.
Vroeger had Christus steeds hun gedachten geleid
van het Koninkrijk naar het lijden. Nu zegt Hij, dat
ze mogen denken aan het Koninkrijk.
Alleen: dat Koninkrijk zal anders komen dan zij
het nu nog denken.
Daarom zegt Christus tot hen: het komt u niet
toe te weten de tijden en de gelegenheden, die de
Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft.
Dat wil zeggen: discipelen, het gaat u niet aan
wanneer dat Koninkrijk komt. Het komt toch anders
dan u nu denkt.
Maar verwacht u nu maar dat Koninkrijk. Leef in
die verwachting en getuig van die verwachting onder
de mensen.
Want gij zult ontvangen de kracht van de
Heilige Geest, Die over u komen zal en gij zult
Mijn getuigen zijn te te Jeruzalem als in geheel
Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde.
Zo krijgen ze van Christus hun nieuwe levensroeping:
ze moeten nu getuigen gaan van de komst van
het Koninkrijk.
Ach, die discipelen wisten wel raad met de aarde.
Als het Koninkrijk van David maar werd opgericht
en de vijanden van Israël werden verslagen, dan zou
Jeruzalem de oude luister ontvangen en dan zouden
in haar licht de volkeren van de aarde zich verblijden.
Nee, zegt Christus, zo komt u met de aarde
niet klaar. U wordt geen minister in een nieuwe
Joodse staat. Het Koninkrijk komt, zie er maar
naar uit, maar het komende Koninkrijk brengt voor
u een zware en gevaarlijke roeping.
Want u moet over heel de wereld, in Jeruzalem,
Judea, Samaria en tot aan het uiterste van de aarde
gaan getuigen.
Zo maakt Christus Zijn discipelen, Zijn leerlingen
tot Apostelen, tot uitgezonden: ze moeten een aanvang
maken met het moeilijke werk van het getuigen
niet in een wereld, die onderworpen is aan het gezag
van een aardse koning te Jeruzalem, maar in
een wereld van vijanden.
Ze worden straks gesteld tegenover de overheden
en de machten en de geweldhebbers.
U zult Mijn getuigen zijn. Dat is hun wereldroeping.
Die is nog niet vervuld.
Want de Apostelen zijn gestorven. En toen hebben
ze bij hun dood die opdracht overgedragen op de
volgende generatie en zo is die roeping om te getuigen
doorgegeven tot op vandaag en zal ze doorgegeven
worden tot aan het eind van de tijden.
Zo is ook de kerk van vandaag een kerk, die tot
getuigen geroepen is.
Als onze kerk niet meer getuigt is ze geen kerk
meer. Dan is ze hoogstens nog een kerkhof. Dan
heeft ze misschien de gedaante van de godzaligheid,
maar dan is ze niet meer een levende gemeente van
Jezus Christus.
Gemeente, houdt u ook aan dat Apostolische vast.
We hebben dat zo uit het oog verloren. Er gaat
zo weinig getuigenis van ons uit. Maar vergeet
u niet: de kerk van Christus moet een getuigende
kerk zijn. Er moet van haar wat uitgaan in de wereld.
Een kerk, die niet meer getuigt is als een boom
die geen vruchten meer draagt, als zout, dat smakeloos
is geworden. Het deugt nergens meer toe,
heeft Christus ervan gezegd.
Een kerk, die niet meer getuigt is als een licht
waar geen leven meer in zit: dat is een lijk geworden.
Zo heeft Christus voor Zijn hemelvaart aan de
kerk haar wereldroeping gegeven: getuigen.
Het is Zijn laatste woord. Het is Zijn uiterste
wilsbeschikking op deze aarde: Zijn kerk moet getuigen.
Ze ontvangt de Heilige Geest niet voor
niets.
Ze heeft die Geest ontvangen om een oecumenische
kerk te worden: een kerk, die de ganse aarde
vervult met het getuigenis van het komende Koninkrijk
van Christus.
En als Christus dan Zijn laatste opdracht op
aarde verstrekt heeft, dan wordt Hij voor hun ogen
opgenomen en vaart Hij naar de hemel.
Christus is in die hemelvaart geëerd.
Hij ontving een Naam, die is boven allen naam.
Op het dieptepunt van Zijn levensweg, toen het
lijden voor Hem openging had Hij gebeden: verheerlijk
Mij, Vader, met de heerlijkheid, die Ik bij U
had eer de wereld was.
En nu ontvangt Hij die eer. Als mens had Hij
geleden, als mens alles volbracht. Nu gaat Hij
als mens naar boven om daar alle eer van de
Vader te ontvangen.
Want Hij zit daar boven aan de rechterhand van
God. Hij regeert nu alle dingen. Hij is gezet boven
alle machten. Hij is nu Koning van Gods schepping,
totdat ook de laatste vijand zal zijn te niet
gedaan en dan zal Hij het Koninkrijk weer aan de
Vader overgeven, opdat God zal zijn alles in allen.
Daarom verblijden zich de kinderen van God in die
hemelvaart van Christus. Ze hebben Hem lief, omdat
Hij hen eerst heeft liefgehad. En nu is de
glorie van Christus de glorie van hun leven.
Ze vragen niet altijd: wat krijg ik van mijn godsdienst?
Wat verdien ik ermee?
Maar ze verblijden zich in Christus. Ze zingen
Hem hun psalmen: Hij, die Vorst van de aarde, is die
hulde waard.
En dan dankt ook de gemeente omdat ze in de
hemelvaart van Christus haar verzoening vond.
We hebben met elkaar gelezen die wonderlijke
geschiedenis, die vooraf ging aan de geboorte van
Simson.
De engel van de Here verschijnt aan Manoach en
zijn vrouw. Ze bereiden dan een offer en de rook
van dat offer gaat omhoog.
Ieder offer moet omhoog, omdat daarboven verzoening
moet zijn. En dan gaat die engel van de
Here naar de hemel in de rook van Zijn eigen
offer.
Zo is het met Christus in de hemelvaart.
Hij heeft Zichzelf geofferd. Hij heeft Zich laten
slachten als het offer voor de verzoening van de zonden.
Maar dan moet dat offer naar boven. Want daar
boven moet verzoening zijn.
Zo gaat Christus Zijn eigen offer brengen in de
troon van God.
En daar is Hij nu bij de Vader als het geofferde
offer. Daarom ziet Johannes Hem als het Lam, staande
als geslacht.
Daar boven is verzoening in die Man, in die
Mens Jezus Christus, van Wie bloed heeft gevloeid
tot vergeving van de zonden en door van wie striemen
ons genezing geworden is.
Daar boven heeft de gemeente haar Lam staande
als geslacht.
En nu heeft de gemeente door die hemelvaart van
Christus de hemel als een gave van Christus ontvangen.
Nu is de hemel van de gemeente, die op de aarde
is. In de hemel heeft ze haar huis.
Ach, ook onder de mensen buiten Christus zijn
er velen geweest, die zeiden, dat ze in de hemel
een vaderland hadden.
En dat zeiden ze dan omdat ze deze aarde verachten,
omdat ze zichzelf te goed en te edel achten
voor deze wereld.
Zo is er ook buiten Christus wel verlangd naar
de hemel.
Maar als de gemeente belijdt dat ze de hemel ontvangen
heeft als haar huis, dan bedoelt zij dat
anders.
God heeft ons in Christus de hemel geschonken
niet omdat wij daar krachtens eigen aard en aanleg
op onze plaats zouden zijn.
Maar omdat Hij ons Hoofd, de tweede Adam, tot Zich
in Zijn troon genomen heeft, omdat het Hoofd van de
gemeente nu in de hemel is.
Want in Christus hebben we ons leven.
Ons eigenlijke leven hebben we niet om de aarde,
ons eigenlijke leven, dat is niet dat leven, dat we
uit onze ouders hebben ontvangen.
Ons eigenlijke leven is Jezus Christus, die naar
het woord van Paulus, ons leven is. Ons eigenlijke
leven is daar boven: Christus.
In Hem leef ik en uit Hem en door Hem en in Hem
leeft heel Zijn gemeente.
Daarom is deze wereld dan ook een land van vreemdelingschap.
Wij zijn als soldaten in een vreemd land. Onze
Koning is niet hier. Hij is daar.
Daardoor is dan ook het hemelverlangen van de
gemeente beheerst. Er wordt zoveel naar de hemel
verlangd. Sommige mensen verlangen naar de
hemel als ze van de aarde genoeg hebben. Of omdat
ze het op de aarde moeilijk hebben en de aarde geen
bevrediging geeft.
En dan kunnen ze wel eens naar de hemel verlangen
omdat daar geen strijd en geen pijn en geen
tranen zijn.
Gemeente, als Jezus Christus er niet in is, is
heel dat hemelverlangen ijdelheid.
De Kerk ziet naar de hemel uit, omdat ze weet,
dat daar Christus is, omdat ze weet, dat ze daar
haar Koning heeft, omdat ze alleen in Hem leeft
en in Hem bestaat.
Zo hebben we nu de hemel. Want daar woont Jezus
Christus.
Daarom zullen we die hemel als een woonplaats
van God ontvangen, als straks het leven van de
aarde voor onze ogen wegzinkt.
Als de aardse tabernakel van ons gebroken wordt,
als we het op deze aarde niet meer kunnen uithouden
mogen we bij de Here inwonen, dan wordt mijn
ziel van stonde aan tot Christus haar hoofd
opgenomen, dan ga ik naar Jezus.
Zo is de hemel onze erfenis, niet omdat wij van
nature hemelburgers zijn, niet omdat we deze aarde
verachten, maar omdat Jezus er nu is en omdat wij
er straks zullen komen.
Daarom veracht Paulus deze wereld niet, maar
als hij dan ziet dat deze wereld hem niets anders
geeft dan haat en vijandschap en weet, dat daar boven
Christus Hem verwacht en voor Hem een plaats
bereid heeft, dan zegt hij: bij Christus te zijn is
zeer verre het beste.
En zo leeft er in de ganse gemeente een trek
naar de hemel, omdat ze naar Christus getrokken
worden.
En als dan hier op aarde alles gaat ontbreken,
als hier heel ons aards bestaan wordt afgebroken,
dan hebben wij daar boven een huis niet met handen
gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.
Dan zal Christus ons daar ontvangen in de eeuwige
tabernakelen.
Daarvan is Christus nu al een pand. Wij hebben
Hem nu al in de hemel en weten, dat Hij ons eenmaal
tot Zich nemen zal.
Want waar Hij is, aldaar zal ook Zijn dienaar zijn.
Dat bedoelt Paulus als hij zegt, dat wij onze
wandel in de hemel hebben. Er staat eigenlijk:
wij hebben ons burgerlijk deelgenootschap in de
hemel, ons burgerschap.
Of laat ik het eens met een vreemd woord mogen
zeggen: ons domicilie, ons thuis, ons adres.
Daarom konden de discipelen in die vijandige wereld
aan het getuigen gaan.
Ach, ze staan eerst naar boven te zien. Maar
als ze dan de boodschap van de engelen gehoord
hebben, dan verstaan ze het: we zullen Jezus niet
meer zien en niet meer horen en niet meer tasten
maar we blijven toch met Hem verbonden door de band
van de gemeenschap en van het geloof.
Nu moeten we gaan getuigen en als we straks in
dat getuigenis bezwijken, dan zal Hij ons tot Zich
nemen.
Zo dalen de discipelen de berg af. Ze hebben
hun taak ontvangen: wachten op de Heilige Geest
en dan getuigen in Jeruzalem, in geheel Judea en
in Samaria en tot aan het uiterste van de aarde.
Ze weten nu raad met de aarde.
Want ze zijn verzoend met de hemel en ze hebben
hun adres daarboven.
Nu kunnen ze ook beneden verder.
Daarom gaan ze gehoorzaam op de weg, die hun
gewezen is. Ze dalen af naar Jeruzalem.
Ze blijven niet op de berg naar boven staren.
Ze willen geen tabernakels bouwen om daar boven
op die berg te blijven, als eenmaal op de berg
van de verheerlijking.
Ze willen Jezus niet vasthouden. Ze weten, dat
ze voortaan Zijn lichamelijke tegenwoordigheid zullen
missen. Maar ze geloven, dat Hij met hen is
tot aan het eind van de dagen.
Ze gaan nu de wereld in, zonder dat ze kunnen
zien en tasten. Ze schikken zich onder het hemeldak,
dat Hem wegnam voor hun oog.
Ze gaan de wereld in, de wereld, die onder de
wolk ligt, de wereld, waarin men niet kan zien de
onzienlijke dingen.
Eerst naar Jeruzalem, want daar zouden ze de
Geest ontvangen.
En dan verder: hun reis door de steden van Juda,
naar Samaria, naar de heidenen, naar Griekenland
en Rome, de wereld in om onder de wolk te getuigen
dat Christus boven lucht en wolken verheven is.
Het is een donkere wereld waarin ze trekken en
straks slaat de vijandschap naar die discipelen uit
Maar ze leven in het geloof. Onder de wolk zijn
ze trouw aan Christus, Die boven de wolk is.
Het is met de hemel in orde. Ze hebben verzoening
met God en als ze opnieuw vallen en struikelen,
dan hebben ze een Voorspraak bij de Vader,
Jezus Christus, de Rechtvaardige.
En nu komt het ook met de aarde in orde.
Ze weten, dat ze hun adres daar boven in de hemel
hebben. Nu zijn ze voor de donkere aarde niet
bang en kennen ze ook de rust om al het goede, dat
God ze nog schenkt, te genieten.
Ze weten, dat ze van de hemel zijn, nu kunnen ze
hier op aarde getuigen.
En ze geloven de belofte, dat ze straks in
de hemel hun loon zullen ontvangen, als ze hier
op aarde Jezus Christus gediend hebben.
Omdat ze de hemel ontvangen, weten ze nu ook
raad met de aarde.
Zo was het met de Apostelen, zo is het met ons.
Ach, er zijn genoeg mensen, die de hemel vergeten
om de aarde. Ze arbeiden op aarde, ze doen hun
best, ze spannen zich in, maar ze doen dat niet
voor Christus, Die in de hemel woont.
En deze zullen straks niet het loon van de hemel
ontvangen.
En zo zijn er anderen, die de aarde vergeten om
de hemel. Ze zijn altijd bezig met de vraag of ze
in de hemel zullen komen. En ze zijn daar zo vol
van dat ze vergeten op aarde God van de hemel te
dienen.
Zo zijn er die opgaan in de aarde en er zijn,
die opgaan in de hemel.
Ach, soms is dat zelfs verenigd in een en hetzelfde
mensenleven: opgaan in de aarde, in de gewone gang van het leven,
terwijl er dan op de gepaste ogenblikken van het
leven een traan aan de hemel wordt gewijd.
En toch - dat is niet Christus in de hemel
dienen. Daar mag het loon van de hemel niet op
worden verwacht.
Gemeente, leef u hier op aarde voor Christus in
de hemel. Dan hebt u beide: de hemel en de aarde.
Dan gaat u niet op in de aarde. Dan weet u, dat
de vrucht van deze aarde voor de hemel is.
En dan gaat u niet op in de hemel. Dan vergeet
u niet van verlangen naar de hemel om God te dienen
op deze aarde.
En dan kent u ook niet de gedeeldheid van het
hart. Dan geeft u u niet in de praktijk aan de aarde
en in de ernstige uren aan de hemel.
Maar dan is heel uw praktijk voor Christus.
Dan vergeet u niet, dat u voor de hemel
bestemd bent, en dat u uw adres daarboven hebt.
Maar dan vergeet u ook niet, dat u hier op aarde
God moet dienen. Dan leeft u eenvoudig naar uw
hemelse roeping.
En dan weet u raad met de aarde.
Dan draagt u geen lasten door het leven heen.
En dan getuigt u van Christus, die in de hemel
is. Dan is uw blijdschap uw belijdenis. Dan draagt
u voor deze donkere narde, de boodschap, dat daar
boven in de hemel licht is ook voor het leven
hier beneden.
Christus is zegenend naar de hemel opgevaren.
Onder de zegenende handen van Christus zijn de
discipelen de berg afgedaald, naar het vijandige
Jeruzalem, naar het vreemde Samaria, naar de onbekende
wereld van de heidenen.
Onder die zegenende handen leeft nog
altijd de Kerk. En daarom mogen we nog altijd Zijn
getuigen zijn en belijden, dat daar boven de zegenende
handen van Christus over deze wereld zijn uitgebreid.
En dan weten wij, dat Hij alzo zal wederkomen.
Alzo dat wil zeggen: met zegenende handen.
Daarom weten wij met deze wereld raad.
Want we leven in verwachting van de wederkomst.
Want hoe donker het hier op de aarde ook worden
mag, ons adres is daarboven. Daar hebben we altijd
ons thuis, onze toevlucht, onze woonstede, waarin
Christus ons zal ontvangen als het hier op aarde
ons zal ontbreken.
En dan - als het eenmaal voor de gemeente van
Christus onhoudbaar wordt op deze aarde, dan zullen
we naar de hemel uitzien naar de zegenende handen
van Christus, zegenend allen, die volharden zullen
tot het einde,
Gemeente, leeft u in de verwachting van de laatste bazuin.
Leef u in verwachting van de zegen van de hemel,
dan zult u hier op aarde altijd verder kunnen en
dan is uw enige troost beide in leven en sterven
Ik geloof in Jezus Christus, opgevaren naar de hemel,
zittende aan de rechterhand van God van de Almachtige
Vader, vanwaar Hij zal wederkomen om te oordelen
de levenden en de doden.
Amen.