Preek van Ds. J.W.Tunderman

Gehouden te Vrouwenpolder/Gapinge

Op 30 mei 1937

15: 1
Lezen: Hand. 4: 23 -37
48: 4
Tekst: Hand. 5: 1-11
119: 1 en 2
25 : 6
26 : 3


Schriftlezing: Handelingen 4:23-37

Petrus en Johannes vrijgelaten

23 En nadat zij losgelaten waren, gingen zij naar hun eigen mensen en berichtten alles wat de overpriesters en de oudsten tegen hen gezegd hadden.
24 En toen zij dat gehoord hadden, verhieven zij eensgezind hun stem tot God en zeiden: Heere! U bent de God Die de hemel en de aarde en de zee gemaakt hebt, en alle dingen die erin zijn,
25 en Die bij monde van David, Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat inhoudsloos is?
26 De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de Heere en tegen Zijn Gezalfde.
27 Want, in waarheid, tegen Uw heilig Kind Jezus, Die U gezalfd hebt, zijn Herodes en Pontius Pilatus samen met de heidenen en de volken van Israël bijeengekomen,
28 om alles te doen wat Uw hand en Uw raadbesluit van tevoren bepaald had dat er gebeuren zou.
29 Nu dan, Heere, sla acht op hun bedreigingen en geef Uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken,
30 doordat U Uw hand uitstrekt tot genezing en er tekenen en wonderen gebeuren door de Naam van Uw heilig Kind Jezus.
31 En toen zij gebeden hadden, werd de plaats waar zij bijeenwaren, bewogen. En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het Woord van God met vrijmoedigheid.

Vrijwillige gemeenschap van goederen bij de eerste christenen

32 En de menigte van hen die geloofden, was een van hart en een van ziel; en niemand zei dat iets van wat hij bezat, van hemzelf was, maar alles hadden zij gemeenschappelijk.
33 En de apostelen legden met grote kracht getuigenis af van de opstanding van de Heere Jezus; en er was grote genade over hen allen.
34 Want er was ook niemand onder hen die gebrek leed; want allen die landerijen of huizen bezaten, verkochten die en brachten de opbrengst van het verkochte en legden die aan de voeten van de apostelen.
35 En aan ieder werd uitgedeeld naar dat men nodig had.
36 En Joses, die door de apostelen ook Barnabas genoemd werd (wat vertaald betekent: een zoon van vertroosting), een Leviet, afkomstig uit Cyprus,
37 had een akker, verkocht die en bracht het geld en legde het aan de voeten van de apostelen. (Herziene Statenvertaling 2010)

Tekst Handelingen 5:1-11

Ananias en Saffira

5:1 En een zekere man, van wie de naam Ananias was, verkocht samen met zijn vrouw Saffira een eigendom,
2 en hield een deel van de opbrengst achter, ook met medeweten van zijn vrouw, en hij bracht een bepaald gedeelte en legde dat aan de voeten van de apostelen.
3 En Petrus zei: Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld, zodat u gelogen hebt tegen de Heilige Geest en een deel achtergehouden hebt van de opbrengst van het stuk grond?
4 Als het onverkocht gebleven was, bleef het dan niet van u, en toen het verkocht was, bleef de opbrengst dan niet tot uw beschikking? Waarom toch hebt u deze daad in uw hart voorgenomen? U hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God.
5 Toen Ananias deze woorden hoorde, viel hij neer en gaf de geest. En er ontstond grote vrees bij allen die dit hoorden.
6 En de jonge mannen stonden op, legden hem af, droegen hem naar buiten en begroeven hem.
7 En het gebeurde na verloop van ongeveer drie uur dat ook zijn vrouw daar binnenkwam, zonder te weten wat er gebeurd was.
8 En Petrus antwoordde haar: Zeg mij, hebt u beiden het land voor zoveel verkocht? En zij zei: Ja, voor zoveel.
9 Petrus zei tegen haar: Waarom toch hebt u met elkaar afgesproken de Geest van de Heere te verzoeken? Zie, de voeten van hen die uw man begraven hebben, zijn voor de deur en zullen u ook uitdragen.
10 En zij viel onmiddellijk voor zijn voeten neer en gaf de geest. En toen de jongemannen binnengekomen waren, troffen zij haar dood aan, en zij droegen haar naar buiten en begroeven haar bij haar man.
11 En er kwam grote vrees over heel de gemeente en over allen die dit hoorden. (Herziene Statenvertaling 2010)


Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wij leven in de bedeling van de Heilige Geest.
Want Christus heeft Zijn Geest in de gemeente uitgestort. Toen Hij naar de hemel voer, toen werd aan deze aarde niet het oordeel van God voltrokken, omdat deze aarde Christus gekruisigd had. Het laatste oordeel werd uitgesteld. Maar de laatste bedeling ging in. En die laatste bedeling is een bedeling van genade.

Want de Geest overtuigt de wereld van zonde en van gerechtigheid en van oordeel. Zo komt er door die overtuigende werking van de Heilige Geest een christelijke gemeente op aarde, een kerk van zondaren die overtuigd zijn van zonde en nu de gerechtigheid van Christus zoeken en ontkomen zullen aan het toekomende oordeel Gods.

Dat is de gemeente die genade heeft bij God. Zij leeft in vrede met God door het bloed van het kruis. Ze is vervuld met de Geest, want God openbaart nu in die kerk de krachten van de Heilige Geest, zodat niet slechts Apostelen vreemde talen spreken, maar telkens opnieuw zelfs de zonen en de dochters van die kerk profeteren. Zo is die bedeling van de Geest een genade-bedeling. En zo wordt die Geest u ook gepredikt als de Geest der genade.

Maar wanneer ik nu alleen van liefde sprak en van vrede, dan zou ik maar een halve boodschap brengen, dan zou u terecht kunnen zeggen, dat de prediking van de kerk slap voedsel is geworden. Want waar genade is, daar is ook toorn. De Schrift verkondigt ons dan ook op elke bladzijde genade en gericht.

En zoals de Schrift altijd spreekt van genade en van toorn, zo is het ook in het werk van de Geest. Die Geest is de Geest van de genade, maar die Geest kan ook toornen. Zo heeft die Geest getoornd in de dagen van het Oude Testament, getoornd tegen Farao, die zich verhardde tegen de stem van God in. Toen heeft Gods Geest zelf die Farao verhard en Hem met al zijn volk in de Rode Zee geworpen.

Maar nu heeft God de Heilige Geest niet slechts getoornd tegen de vijanden die buiten waren, maar de Geest heeft getoornd in de woestijn, toen de Israëlieten de Geest bedroefden. Hij heeft getoornd in de dagen van de richters en koningen, getoornd door de mond van de profeten, getoornd tegen het bondsvolk, tegen de bondskinderen.

En nu is dat zo gebleven, toen de bedeling van het Nieuwe Testament was ingegaan. De Geest is een Geest van de genade. Hij overtuigt van zonde. Maar wie van zijn zonde niet overtuigd wil worden, die haalt zich de toorn van de Heilige Geest op de hals.

In het boek Handelingen wordt ons verteld van de heerlijke genadewerken, die de Geest in de eerste gemeente heeft verricht. Maar ook in die eerste geschiedenis van de christelijke kerk horen we niet slechts van genade, maar ook van toorn: twee mensen hebben de Geest voorgelogen en ze vallen voor de voeten van de discipelen dood. En vrees kwam over allen om deze openbaring van de Geest.

Ik wil u wijzen op wat de Geest hier tot de gemeente zegt, opdat wij God des te meer om Zijn genade zullen aanroepen.

Ik spreek u dan over

de toorn van de Heilige Geest

en wij horen

hoe de Geest hier wordt voorgelogen
hoe de Geest Zijn toorn openbaart
en hoe wij die toorn kunnen ontkomen.

De eerste christengemeente zat al heel spoedig met een zeer ernstig diaconaal probleem. God bezorgt de kerk van de Heilige Geest niet een gemakkelijk leventje, maar stort Zijn gemeente in de moeiten. In die moeiten moet dan de kracht van de Geest openbaar worden.

Dat was zo reeds in die eerste dagen. Dat is nu nog zo. Daarom moet het ons niet verdrietig maken als God ook nu de kerk in de moeiten stort, want dan komen ook onder ons de krachten van de Geest tot openbaring. Dan zullen ook in onze tijd de zonen en de dochters profeteren.

Die eerste kerk had veel moeiten. Van een van die problemen wordt ons in het boek Handelingen verteld. Ze hadden zware diaconale zorgen. Wij moeten goed verstaan wat ons daar eigenIijk verteld wordt, want dan pas kunnen wij verstaan hoe zwaar Ananias en Saffira tegen de Geest gezondigd hebben. Het is toch wel opmerkelijk, dat in die eerste dagen het diaconale probleem zo zwaar was en ons zo uitvoerig wordt verteld.

De Heilige Geest schrijft de kerkgeschiedenis heel anders dan vele mensen zouden doen. Die zouden misschien heel veel verteld hebben van het geestelijk leven van de gemeente. Maar zo doet de Geest niet. Die vertelt van diaconale zorgen, want dat behoort ook tot het Geestelijk leven, tot het leven dat uit de Heilige Geest is.

Maar ook al wordt ons dit verteld, opdat we de kracht van de Geest in die diaconale moeilijkheden mogen opmerken; toch is het wel bevreemdend, dat deze zaak zo allesbeheersend schijnt te zijn.

Maar nu moeten wij letten op de bijzondere omstandigheden, dan gaan we het verstaan. In die dagen waren er veel Joden die in de verstrooiing leefden, in Griekenland, Egypte, Klein-Azië, Rome en andere landen. Vele van deze verstrooide Joden hielden vast aan de God der vaderen. En onder deze vrome Joden waren er velen, die op hun oude dag naar Jeruzalem kwamen om daar hun laatste dagen door te brengen.

Ze hadden daar zelfs hun eigen synagogen. Zo was er daar een synagoge van de Grieken en van de Alexandrijnen en van andere landen en steden. Dat waren dus synagogen van Joden uit Griekenland, Alexandrië en andere plaatsen. Het waren dus over het algemeen bejaarde mensen. Er waren b.v. veel weduwen onder; vandaar dat ook in de christelijke gemeente zo opmerkelijk veel weduwen gevonden werden. Het waren niet allen rijken die naar Jeruzalem kwamen. Er waren veel armen onder.

Maar nu was daar een prachtige diaconale dienst. En het geld voor die diaconale zorg stroomde in overvloed uit de vreemde landen van de verstrooiing naar Jeruzalem. De Alexandrijnse Joden, die veel met de handel verdienden stuurden b.v. veel geld naar de synagoge der Alexandrijnen, de Griekse Joden naar de synagoge van de Grieken. Zo was er geen gebrek onder die bejaarde Joden te Jeruzalem.

Maar nu was Christus gekomen en de Geest was uitgestort. Vele van die Joden uit de verstrooiing kwamen tot bekering. Ook veel weduwen. Dat was een heerlijke tijd voor die oude mensen. Maar nu kwamen ze in de moeite. Want ze hadden altijd een flinke steun gehad uit de diaconale kas, en dat hield nu op. De ondersteuningen werden ingetrokken.

Toch hebben ze zich bekeerd. Dat was de kracht van de Geest. Zo hebben ook vele armen in de dagen van de Afscheiding en de Doleantie hun diaconale ondersteuning met vreugde opgeofferd voor de eer en de naam van Christus en voor de Reformatie van Zijn kerk.

Maar nu zat de jonge gemeente toch met een ondraaglijk zwaar diaconaal probleem. Het waren niet enkele behoeftige broeders en zusters, maar het waren er honderden. Toen heeft de Geest opnieuw Zijn kracht geopenbaard. Want er waren ook andere Joden uit de verstrooiing, die niet arm waren, maar zich in enig bezit mochten verheugen. Die hebben toen veel geofferd. Zoveel geofferd, dat er van hen geschreven staat, dat ze alle dingen gemeenschappelijk hadden.

Sommigen menen ten onrechte dat er gemeenschap van goederen te Jeruzalem bestond, een soort socialistische heilstaat dus. Maar dat berust op een oppervlakkige lezing van de bijbel. Er was geen gemeenschap van goederen, maar er was ongekende offervaardigheid. Velen verkochten zelfs land en huizen. Telkens lezen we van het verkopen van een akker en dan horen we hoe het geld van de akker gebracht werd bij de Apostelen.

Uit de Joodse geschriften van die dagen weten we, waarom er zoveel joden te Jeruzalem waren die een akker hadden. Dat waren geen akkers om te bebouwen. Want als de mensen deze akkers hadden moeten verkopen, dan zouden ze hun eigen broodwinning vernietigd hebben en het getal der ondersteunden van de diaconie nog vergroot hebben.

Neen, dat waren begrafenisakkers. Vele van die Joden uit de verstrooiing deden niet slechts al hun best om op de oude dag naar Jeruzalem te verhuizen, maar ze wilden daar ook begraven worden. Want in Jeruzalem zou de Messias komen en als de Messias kwam, dan zouden de doden opstaan uit hun graven en dan zouden ze met de Messias de wereld intrekken. Daarom wilden ze volgens de geschriften van de Rabbijnen juist te Jeruzalem begraven worden, want dan zouden ze onmiddellijk bij de komst van de Messias worden opgewekt.

Daarom kochten ze akkers om er een graf in te laten maken. Ook het graf van Jozef van Arimathea had waarschijnlijk zo'n betekenis. Een graf betekende bij de Joden nog heel wat anders dan bij ons. Het ging bij het graf niet om een klein stukje grond. Nee, men wilde een eigen begraafplaats, zoals Abraham ook een eigen begraafplaats had gehad.

Die akkers waren zeer duur, wat te begrijpen is. Daar moesten schatten voor worden geofferd. Zo'n akker bij Jeruzalem was dus eigenlijk een zwijgende Messiasverwachting. Al die Joden die daar begraven lagen, getuigden nadat ze gestorven waren nog van de hoop, dat ze de Messias te Jeruzalem zouden zien. Dat hebben ons de boeken der Rabbijnen geleerd.

En nu gaat dat verkopen van de akkers bij Jeruzalem een zeer bijzondere betekenis krijgen. Voor grote schatten hadden ze die akkers gekocht want ze hoopten de Messias te mogen zien in Jeruzalem.

Maar nu hadden ze de prediking van Petrus gehoord! U hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend en de Vorst des levens hebt u gedood, Die God opgewekt heeft uit de doden. Met andere woorden gezegd: de Messias is gekomen en gij hebt Hem gedood.

En toen heeft de Heilige Geest de mensen overtuigd van zonden en ze hebben zich bekeerd tot Jezus Christus, ze hebben boete gedaan over de Messiasmoord, ze hebben God hun zonden beleden. Toen ontvingen ze de Heilige Geest en geloofden ze Jezus Christus, toen werden ze verblijd en verheugd. Ze werden vervuld met de Heilige Geest, ze werden vol van Zijn kracht.

En toen hoorden ze in de kerk van de nood der diaconie. Honderden van hun mede-Joden uit de verstrooiing kregen niets meer uit de kas van de diaconie van de synagoge. En toen hebben ze niet geaarzeld. Ze dachten aan hun akkers, aan hun begraafplaatsen. Ze hadden ze voor veel geld gekocht, want ze hoopten de Messias te Jeruzalem te zien.

Maar nu ze gekomen waren tot het geloof in Jezus Christus, nu hadden die begraafplaatsen geen zin meer. Ach, wat deed het er toe waar ze begraven werden, al was het misschien niet op de mooiste plaats te Jeruzalem. De Messias was gekomen. Ze behoefden nu niet meer op Hem te wachten.

Joses, ook wel Barnabas genoemd, (wat vertaald is 'zoon der vertroosting'), een Leviet uit Cyprus, was waarschijnlijk de eerste die de leiding van de Heilige Geest begrepen heeft. Hij hoorde van de nood der diaconie. En hij dacht aan zijn dood kapitaal. Hij verkocht zijn akker, ach, waarom zou hij die akker nu nog bewaren.

En hij bracht veel geld bij de apostelen. En anderen hebben zijn voorbeeld gevolgd. Het geld stroomde naar de kas van de diaconie, want - en dit is dan het getuigenis dat van deze geschiedenis uit ging - de Christus is gekomen. Er behoeft op de Messias niet meer gewacht te worden.

Zo was deze extracollecte te Jeruzalem een toonbeeld van liefde, maar ook een getuigenis van geloof. Dat was nu de kracht van de Heilige Geest. Jarenlang hadden ze misschien gespaard voor een eigen graf en nu werpen ze heel die schat voor de voeten van de apostelen.

Wat een liefde voor de broeders en de weduwen, maar ook: wat een krachtig geloof, wat een vast en onwankelbaar vertrouwen, dat Jezus de Messias is. Het was een geloofsgetuigenis, het was een belijdenis: ik geloof dat Jezus is de Christus, de Messias.

Maar niemand werd gedwongen om zijn akker te verkopen, niemand werd gedwongen om zo sterk te staan in het geloof, om er zo alles voor te geven, om zo metterdaad te breken met heel het verleden, ook met heel de oude Messiasverwachting.

Wanneer iemand wilde, dan mocht hij zijn huis te Jeruzalem houden, dan mocht hij ook zijn begraafplaats houden, dan mocht hij straks begraven worden te Jeruzalem. Niet allen waren in eens los van heel de traditie. Sommigen hebben het langzamerhand verstaan.

Maar enkelen hebben profetisch hun akker verkocht. Het was een stuk profetie, het was een krachtsopenbaring van de Geest, het was de kracht der toekomende eeuw. Zalig die Barnabas die zo geprofeteerd heeft door de Geest, zalig die mannen en vrouwen, die misschien een leven lang gespaard hadden voor een eigen graf te Jeruzalem en nu in profetisch geloof hun eigen graf verkochten omdat de diaconie geld nodig had.

Zo was dat verkopen van die akkers een openbaring van de Geest: oude Joden en Jodinnen profeteerden, dat de Christus gekomen was en dat ze nu wachtten op de jongsten dag.

Maar nu Ananias en Saffira. Die hebben een zware zonde tegen de Geest bedreven. Dat was dus niet een kleinigheid, dat was dus niet te vergelijken, laat ik zeggen, met een knoop in de collectezak. Nee, het was liegen tegen de Geest. Ze hadden gehoord van Joses, die ook wel Barnabas genoemd werd. Ze hadden de ontroering in de gemeente gezien.

Ach, de Apostelen hadden voor Christus geknield, toen ze Barnabas' geld ontvangen hadden, ze hadden samen de Heere gedankt, ze hadden Gods grote Naam aangeroepen, ze hadden de Geest aangebeden, die zo grote werken deed, die zo machtig was, die Zichzelf zo verheerlijkte. De Apostelen en de anderen hadden naar de Geest opgezien.

Maar Ananias en Saffira keken naar Barnabas en ze zeiden: wat een man. Ze verstonden niets van de Geest, ze begeerden niet die Geest te ontvangen, nee, ze wilden als Barnabas zijn, ze wilden dat ook naar hen gekeken werd. Voor hun eigen eer verkochten ze toen hun graf. Maar het ging hun toch aan het hart. Ze onttrokken iets aan de prijs. En ze legden de rest aan de voeten van de apostelen. Nu zou er naar hen gekeken worden. Ontzettende zonde tegen de Heilige Geest.

De Geest had grote krachten en tekenen gedaan in Barnabas en de anderen. De Geest werd aangebeden om Zijn werken. De Geest werd verheerlijkt, omdat Hij in mensen zulke krachten openbaarde.

Maar Ananias en Saffira zien in die toestromende gelden aan de voeten van de apostelen niets van de Zelfverheerlijking van de Geest, ze zien de glorie van Barnabas, zij krijgen ook dorst naar glorie en dat in de kerk van de Heilige Geest.

En nu doen zij het masker voor. Ze gaan liegen. Ze liegen tegen de Geest in. Ze leggen een leugengetuigenis af en verkopen hun graf, ze zeggen met Barnabas: wij geloven dat de Messias gekomen is, wij zijn zo vol van de Geest dat we al onze spaarcenten met vreugde offeren.

De Geest is zo sterk en machtig over ons, dat we met heel die traditie breken. Wij begeren geen eigen graf te Jeruzalem. Wij verwachten de jongste dag. Wij geloven het Evangelie. Wij zijn er zo vol van, dat we alles voor de voeten van de apostelen brengen. Heel dat monument van onze zondige Messiasverwachting laten we los, want wij hebben Jezus gevonden.

Zo was die daad van Ananias en Saffira een geloofsbelijdenis, maar - het was een leugenbelijdenis. Het was profetie - ja, maar gehuichelde profetie. Het was geestesopenbaring, maar - openbaring van een boze geest. Waarom heeft de Satan uw hart vervuld, vraagt Petrus.

Het was dus niet een klein leugentje, een onbetekenend oneerlijkheidje, het was een grote leugen tegen de Heilige Geest, het was midden in die eerste geestesopenbaring de volgroeide zonde der hypocrisie. Het was Satanisch.

En als zo dan de Heilige Geest verzocht wordt, als de Geest als het ware wordt uitgedaagd in Zijn eigen gemeente, dan wil die Geest als een voorbeeld voor de eeuwen die komen zullen ook Zijn toorn openbaren. Ananias en Saffira worden door de Heilige Geest gedood. Ze worden op diezelfde dag begraven in het algemene graf.

Ach, er zijn later wel meer zondaren geweest, die een zonde als deze hebben begaan. En deze zijn niet gedood. Maar in het graf van Ananias en Saffira heeft de Heilige Geest aan het begin van de kerkgeschiedenis een opgericht teken gegeven, opdat wij zouden vrezen.

Gedenk de vrouw van Lot. Maar gedenk ook Ananias en Saffira. Gedenk de opgerichte tekenen van Gods ontstoken grimmigheid. Want ook de Geest kan toornen.

En als wij horen van de genadebedeling van de Heilige Geest, dan mogen wij horen van die schatten en de rijkdommen die God gegeven heeft aan de gemeente van het Verbond der genade.

En dan mogen wij het weten, zoals Petrus het gezegd heeft op de Pinksterdag: 'u komt de belofte toe en uw kinderen en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal'.

Zo komt de Geest tot ons met de genadeboodschap. En dan is dat ernst. Het is menens als u de genade wordt toegezegd. Het is menens als in de kerk u de zegen wordt opgelegd. Het is menens als uw kinderen worden gedoopt. Het is menens. U kunt er op aan.

En toch is het Evangelie der genade geen laffe spijze, geen flauwe kost. Want er is ook een bedreiging voor allen die de Zoon van God ongehoorzaam zijn en zich door de Geest niet laten overtuigen van zonde. En die bedreiging is ook ernst. Die is ook menens.

Ach, wij snijden met onze slappe woorden dikwijls de ernst uit het Woord Gods weg. En dan durven we het niet meer menens te zeggen. We zouden dan wel eens wensen, dat het in de kerk ook niet menens gezegd werd en ook niet bij het huisbezoek. We gaan dan alles op losse schroeven zetten.

En als de predikers zich laten meeslepen door deze onschriftuurlijke ontkrachting van het Evangelie, dan zeggen ze het de rechtvaardige niet meer menens dat het hem goed zal gaan en de goddeloze dat het hem slecht zal gaan.

Nee, dan worden in de prediking rechtvaardigen en goddelozen over een kam geschoren, dan wordt er niet meer onderscheidelijk gepreekt, dan wordt tot allen in de kerk hetzelfde gezegd, tot allen wordt dan geroepen: is er iets Gode welgevalligs in uw hart?

En dan is dit het gevolg, dat de rechtvaardigen in hun rechtvaardigheid worden geschokt en de goddelozen in hun goddeloosheid gestijfd en de onverschilligen in hun onverschilligheid en de liefdelozen in hun liefdeloosheid.

Maar nu is de boodschap van het Evangelie ernst. Ernst naar twee kanten: het zal de rechtvaardigen goed gaan en het zal de goddelozen slecht gaan. Het is zo ernst, dat Ananias en Saffira, de eerste hypocrieten in de kerk van Christus, worden gedood: en hun graf is een opgericht teken, dat de Geest in de gemeente toornt tegen allen die zich niet laten overtuigen van zonde. De Geest doet grote tekenen in de gemeente: apostelen spreken vreemde talen, maar hypocrieten krijgen een hartverlamming. Want de Geest is in de kerk.

En nu zien wij zulke tekenen niet meer in de kerk. We hebben alleen dit getuigenis in de Schrift en het graf van Ananias als een opgericht teken. Maar al zien we het zo niet meer voor onze ogen, het is niet minder ernst geworden. Het is vandaag nog menens, als de Geest met Zijn getuigenis getuigt in de gemeente.

Daarom, weest niet hooghartig, maar vreest. Maar die vreest, is welgelukzalig, zegt de Spreukendichter. Want als we horen van dit getuigenis van de Geest, dan zien wij in geloof op Christus en dan zeggen wij:

Wie heeft lust de Heer te vrezen
't allerhoogst en eeuwig goed?
God zal zelf zijn Leidsman wezen
leren hoe hij wandlen moet.
't Goed dat nimmermeer vergaat
zal hij ongestoord verwerven
en zijn Godgeheiligd zaad
zal 't gezegend aardrijk erven.
Psalm 25 : 6

De Geest kan dus ook toornen in de kerk. En Hij doet dat telkens. Niet zo zichtbaar en tastbaar als bij Ananias en Saffira maar toch wel even gemeend. Daarom is dit woord uit het boek Handelingen een getuigenis van de Heilige Geest tegen allen die zich niet laten overtuigen van zonde.

Er zijn nog in de gemeente Ananiassen en Saffira's. Dat zijn niet de mensen die wel eens struikelen in de zonde van de leugen, maar dat zijn de hypocrieten, die wel belijdenis doen maar een leugenbelijdenis, die wél profeteren wanneer ze naar de Avondmaalstafel gaan, maar een leugenachtige profetie. Tegen hen toornt de Geest, tegen hen getuigt Hij Zijn ernstig-gemeend getuigenis.

En toch is er een weg om aan dien toorn van de Geest te ontkomen. Er staat in onze tekst tweemaal iets van vrees te lezen. Als Ananias in elkaar zakt, komt er vrees over allen die dit hoorden. En als dan ook Saffira dodelijk geraakt tegen de aarde stort, dan lezen we: en er kwam grote vrees over de gehele gemeente en over allen die het hoorden.

Er is hier tweeërlei vrees: er is vrees bij allen die het hoorden en er is vrees over de gehele gemeente. Die eerste soort vrees is de vrees der wereld. Wanneer de wereld hoort van de openbaring van de Geesteskrachten, dan worden de mensen bang en dan voelen ze zich niet op hun gemak; dan houden ze zich maar op een afstand.

Zo was dat ook toen het bericht van Ananias en Saffira door Jeruzalem heenschokte. Velen waren er die bang werden en zich maar op een veilige afstand van de gemeente hielden, zoals een bang mens in een wijde kring loopt om het huis waar een besmettelijke ziekte heerst. Zo waren er die een wijde kring om de apostelen maakten.

En zo zijn er nog, die zich op een afstand houden. Er zitten er in het voetbalstadion of er hangen er aan het radiotoestel, die eigenlijk bezig zijn een wijde kring te maken en zich verre te houden van de kerk. Maar zulke bange mensen komen ook in de kerk, mensen die toch eigenlijk maar zoveel mogelijk op een afstand blijven van het werk van de Geest: die met allerlei woorden en redeneringen het van zich af redeneren.

Het beste middel om het zich dan van het lijf te houden is de verzekering, dat de Doop toch geen menens is en de zegen ook niet en de prediking niet en de bedreigingen ook niet. Het is geen ernst, zegt men dan, het zijn maar roepstemmen, ach ja, ernstige roepstemmen, dat stemt men wel toe, daar praat men over, maar Gods Woord en de Doop en het Avondmaal wordt niet ernstig genomen.

Daar wordt alles op afgedongen: ach, als ik maar eens wist, dat het ook voor mij was. En zo leven velen in vrees, midden in de gemeente, ze blijven op een afstand. God zal het wel niet gemeend hebben toen Hij ons liet dopen. God zal het wel niet gemeend hebben; toen Hij zondag aan zondag in de kerk tot ons riep, dat het de rechtvaardige goed zal gaan en de goddeloze slecht. Dit is de wereldse bangheid en wie zo bang is ligt onder de toorn van de Geest, zolang hij van zulke zonden zich niet bekeert.

Als wij zo zijn, dan zijn we als die mensen in Jeruzalem die misschien overal bij waren, behalve bij de prediking der apostelen, die overal kwamen behalve in de samenkomst van de gemeente, waar Ananias en Saffira getroffen waren door het oordeel van God, omdat ze zo satanisch gelogen hadden tegen de Geest.

Dat zijn de mensen die zich op een afstand houden van God en van de Heilige Geest. Maar er staat ook geschreven, dat er vrees kwam over de hele gemeente. Toen Saffira uitgedragen was, toen zeiden de gelovigen niet: die hebben hun verdiende loon, dat gaat ons voorbij. Nee, vrees viel op de hele gemeente.

Ze hebben de Heilige Geest gevreesd, ze hebben zich voor Hem nog dieper gebogen, ze lieten zich nog meer overtuigen van zonde, ze waren nog meer verslagen in hun hart. Maar ze hielden zich niet op een afstand van de Geest. Ze hebben te meer dag en nacht geroepen om de Heilige Geest. Ze hebben volhard in de gebeden.

En toen heeft de Geest tegen hen niet getoornd. Toen werden ze juist vervuld met de Heilige Geest. Zo is het door alle eeuwen. Welgelukzalig is de mens die gedurig vreest. Ontzie Hem toch, o Israël.
Gedenk aan de vrouw van Lot. En dat niemand van u zij een hoereerder of een onheilige gelijk Ezau. Denk aan Massa en Meriba, waar Mij uw vaders verzochten. Denk aan Ananias en Saffira.
En als u dan vreest de Heilige Geest, als u niet tegen Hem liegt, maar aan Zijn leiding u onderwerpt en u door Hem van zonde laat overtuigen, dan mag u weten, dat u aan de toorn van de Geest ontkomt.

Daarom is het ook vanmorgen genadeprediking. Het is de bedeling van de Heilige Geest. Die vreest wordt niet buiten geworpen, maar wordt behouden, die leeft niet in de leugen, maar die is uit de waarheid.

Die vreest niet de toorn van de Geest maar die wandelt met God altijd, lovende en dankende door de Heilige Geest.

Amen.