Preek van Ds J.W. Tunderman
Gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge
op 29 juni 1938
125 : 2
Schriftlezing
Hand. 5 : 17-32
Psalm 21 13
Tekstlezing
Hand 5 : 33-42
33 : 5 en 6
27 : 2
89 : 7
Schriftlezing:
Handelingen 5:17-32
De apostelen uit de gevangenis verlost
17 Maar de hogepriester stond op, en allen die bij hem waren (dit was de sekte van de Sadduceeën) en zij werden vervuld met afgunst.
18 En zij sloegen hun handen aan de apostelen en zetten hen vast in de openbare gevangenis.
19 Maar een engel van de Heere opende 's nachts de deuren van de gevangenis, bracht hen naar buiten en zei:
20 Ga in de tempel staan en spreek tot het volk al de woorden van dit leven.
21 Toen zij dit gehoord hadden, gingen zij tegen de ochtend de tempel in en gaven onderwijs. En de hogepriester en zij die bij hem waren, kwamen samen, riepen de Raad en al de oudsten van de Israëlieten bijeen en stuurden dienaars naar de gevangenis om hen te halen.
22 Maar toen de dienaars daar kwamen, vonden zij hen niet in de gevangenis, dus keerden zij terug en berichtten:
23 Wij stelden wel vast dat de gevangenis met alle zorgvuldigheid afgesloten was en dat de bewakers buiten voor de deuren stonden, maar toen wij die geopend hadden, troffen wij binnen niemand aan.
Gamaliëls raad
24 Toen de hogepriester, de bevelhebber van de tempelwacht en de overpriesters deze woorden hoorden, vroegen zij zich met betrekking tot hen vertwijfeld af wat dit moest worden.
25 En er kwam iemand die hun berichtte: Zie, de mannen die u in de gevangenis gezet hebt, staan in de tempel en onderwijzen het volk.
26 Toen ging de bevelhebber er met de dienaars heen en bracht hen zonder geweld mee, want zij waren bevreesd voor het volk dat ze anders gestenigd zouden worden.
27 En toen zij hen er gebracht hadden, leidden zij hen voor de Raad. En de hogepriester vroeg hun:
28 Hebben wij u niet ten strengste bevolen dat u in deze Naam niet zou onderwijzen? En zie, u hebt met deze leer van u Jeruzalem vervuld en u wilt het bloed van deze Mens over ons brengen.
29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet aan God meer gehoorzaam zijn dan aan mensen.
30 De God van onze vaderen heeft Jezus opgewekt, Die u omgebracht hebt door Hem aan een kruishout te hangen.
31 Deze Jezus heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël bekering te geven en vergeving van zonden.
32 En wij zijn Zijn getuigen van deze dingen, en ook de Heilige Geest, Die God gegeven heeft aan hen die Hem gehoorzaam zijn. (Herziene Statenvertaling 2010)
Psalm 21 13
Tekstlezing
Handelingen 5 : 33-42
33 Toen zij dit hoorden, barstten zij van woede en maakten zij plannen om hen te doden.
34 Maar er stond iemand op in de Raad, een Farizeeër van wie de naam Gamaliël was, een leraar van de wet, die in hoge achting stond bij heel het volk. Hij gaf opdracht dat men de apostelen even buiten zou doen staan.
35 En hij zei tegen hen: Israëlitische mannen, wees op uw hoede en bedenk wat u met deze mensen wilt gaan doen.
36 Want vóór deze dagen stond Theudas op, die zei dat hij wat was, en hij had een aanhang van ongeveer vierhonderd man; maar hij is omgebracht en allen die naar hem luisterden, zijn verstrooid en tot niets geworden.
37 Na hem stond Judas de Galileeër op, in de dagen van de inschrijving, en hij maakte veel volk afvallig, dat hem volgde; en deze is ook omgekomen, en allen die naar hem luisterden, zijn uiteengedreven.
38 En nu zeg ik u: Houd u ver van deze mensen en laat hen gaan, want als dit voornemen of dit werk van mensen afkomstig is, dan zal het afgebroken worden,
39 maar als het van God afkomstig is, kunt u dat niet afbreken, opdat u niet misschien ook tegen God blijkt te strijden.
40 En zij lieten zich door hem overtuigen; en toen zij de apostelen bij zich geroepen hadden, geselden zij hen en geboden hun dat zij niet zouden spreken in de Naam van Jezus, en zij lieten hen gaan.
41 Zij dan gingen weg uit de tegenwoordigheid van de Raad en waren verblijd dat zij waardig geacht waren, omwille van Zijn Naam smaadheid te lijden.
42 En zij hielden niet op iedere dag in de tempel en bij de huizen onderwijs te geven en Jezus Christus te verkondigen. (Herziene Statenvertaling 2010)
33 : 5 en 6
27 : 2
89 : 7
Hand. 5 : 33-42
Vrouwenpolder
Gapinge
29-6-38
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Wij zijn hier gekomen om gesterkt te worden in het geloof, dat Jezus Christus getriomfeerd heeft over alle machten. En als wij horen de prediking van die triomf, dan belijden wij gelovig Zijn genade als een zegen voor ons leven en strijden wij blijmoedig de christelijke strijd voor de erkenning van die heerschappij van de genade over het hele leven.
Wij hebben die voortdurende bemoediging nodig, omdat allerlei boze plannen tegen Gods heilig Woord door de mensen bedacht worden.
In Openbaring 20 lezen we hoe de volken zijn opgekomen over de breedte van de aarde en omringden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. De Christelijke Kerk, die Gods verbond nog niet verlaten heeft, ziet hoe om haar heen die ring getrokken wordt, hoe zij al meer komt in het isolement en hoe de belegering een aanvang neemt.
In de wereld botst het wel tegen elkaar en gaan de bewegingen van de mensen wel vijandig tegen elkaar in. Maar wie de geesten weet te beproeven, verstaat wel, dat de uitersten toch heel dicht bij elkaar staan, als het er om gaat om de heerschappij van de genade uit te roeien onder de mensen.
Wat vandaag genoemd wordt uiterst rechts en uiterst links leggen de handen ineen, als het erom gaat om de aarde vrij te maken van het Koninkrijk van Jezus Christus. En zo zien wij voor onze ogen hoe de ring gesloten wordt rondom het leven van het geloof en hoe het al meer heengaat naar de belegering van de legerplaats der heiligen.
En menigeen die nu nog tot de kerk behoort, stelt zich ook in deze ring rondom het leven dat uit God is om in levensopenbaring en in levenspraktijk zich te stellen tegen de belijdenis van de heerschappij van Christus.
In deze situatie mag de gemeente tot haar troost en bemoediging de ogen opheffen tot Jezus Christus Die nu gezeten is in de heerlijkheid Zijner triomf, opdat wij door het gezicht van Zijn heerlijkheid ons mogen verblijden en vasthouden aan de belijdenis, dat er in Zijn genade verlossing is voor het leven.
Want het is die triomferende Christus, Die nu en in de toekomst alle boze plannen tegen Zijn Heilig Woord zal verijdelen en Die de legerplaats der heiligen ook in het isolement van de bangste belegering beschermen zal door de kracht van Zijn heerlijkheid.
In de geschiedenis van onze tekst horen wij ook van die belaging van de legerplaats der heiligen. De ring wordt gesloten rondom de gemeente van Christus, want Sadduceeën en Farizeeërs, conservatieven en vooruitstrevenden, aristocraten en democraten, kosmopolieten en nationalisten leggen de handen ineen.
De verschillen smelten weg, nu ze de eenheid van allen tegen Christus zien en doorgeven. En zo omringen die twee groepen van verbondsverlaters, Sadduceeën en Farizeeërs de jonge gemeente om de Naam van Christus uit te roeien uit Jeruzalem.
Maar Christus, de Triomfator, verijdelt de boze aanslagen van Sadduceeën en Farizeeërs en Hij sterkt Zijn belaagde kerk om te blijven getuigen, dat er onder de heerschappij der genade verlossing is voor Israël.
Het Woord Gods predikt ons hier, dat de Christus-koning de raad der mensen versplintert
en wij horen hier in vier punten
hoe het Sanhedrin het profetisch ambt van de Woordbediening neerlegt,
hoe het de toevlucht neemt tot de diplomatie,
hoe het met de kunstgrepen der diplomatie vals profeteert tegen de Christus en
hoe Christus Zijn discipelen sterkt om trouw te zijn in het profetisch ambt van de Dienst des Woords.
Wij horen dus eerst hoe het Sanhedrin het profetisch ambt van de Woordbediening neerlegt.
De Hoge Raad van Israël was ingesteld om de heerschappij van het Woord Gods te handhaven in Israël. Er was een grote verwarring over het volk gekomen want het volk was onderworpen onder de heerschappij der Romeinen. Dat was een zware druk van een vreemde macht.
En onder dat volk waren tal van partijen. De ene partij wilde openlijke opstand, koste wat het kost. De andere partij wilde wachten tot betere tijden gekomen zouden zijn. Er was zelfs een derde groep, die in sluipmoord en dolkaanslag naar de verlossing van Israël greep.
De Joodse Raad moest in dat alles de eis van de wet van Mozes laten horen. Hij moest het profetisch ambt vervullen om die eis van het Woord Gods te verkondigen midden tussen de stromingen en gedachten der mensen.
En hij heeft zijn profetisch ambt vervuld. Hij heeft telkens laten horen de eis van Gods wet. Zelf waren die leidslieden van het volk afgeweken van de waarheid. Ze gebruikten de wet van Mozes tot handhaving niet van de rechten van God, maar van hun eigen gerechtigheid.
Daarom hebben zij Gods werk in Israël tegengestaan. Ze hebben de Christus verworpen en zijn daarin het volk voorgegaan in het verlaten van het verbond. Maar ze bleven in die afval hun profetische roeping volbrengen. Ze bleven verkondigen, midden in de afval van God, de eis van de wet.
En zo staat op zekere dag de afvallige Kajafas op in de Raad en hij verkondigt in zijn profetisch ambt de eis van het Woord Gods: het is beter dat één mens sterve, dan dat het gehele volk verloren ga.
En als ze dan Christus in hun midden hebben, dan menen ze tegenover Hem het Woord te moeten handhaven en dan beschuldigen ze Hem van overtreding van Gods wet. Hij heeft God gelasterd, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt.
Straks voor de rechterstoel van Pilatus doen ze weer de stem van de Wet horen. Wij hebben een wet en naar deze wet moet Hij sterven.
En als Pilatus dan zijn handen in het water gaat wassen om met dat gebaar zich voor te doen als een onschuldig mens, dan houden zij de wet van Mozes hoog en in profetische verantwoordelijkheid leggen zij hun hele leven en dat van hun kinderen in de schaal als ze roepen: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.
Zo hebben zij in hun profetisch ambt de eis van de wet verkondigd zelfs tegenover de Christus. Dat was afval, dat was Messiasverwerping, dat was breken van het verbond. Dat was dan ook geen echte Woordbediening, maar verdraaiing van het Woord. Dat was geen ware profetie, maar valse.
Maar ondanks dat alles was dat nog niet de diepste val die de Joodse Raad gemaakt heeft. Het bleef toch nog een ijveren voor de wet. En voor zover er in die verbondsverlating nog een ijveren voor de wet lag opgesloten, was het diepste verval nog niet ten volle doorgewerkt.
Paulus wist ook wel, dat de Joden uit ijver voor de wet Christus aan het kruis gebracht hadden. Paulus had zelf ook de gemeente vervolgd en hij had dat gedaan in wetsijver.
Paulus wist goed hoe vals die ijver voor de wet was geweest en hoe dat was een rebelleren tegen die God Die de wet gegeven had. En toch schrijft Paulus:
1 Broeders, de oprechte wens van mijn hart en mijn gebed tot God voor Israël is gericht op hun zaligheid.
2 Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet met het juiste inzicht. (Romeinen 10:1,2 Herziene Statenvertaling 2010)
In die ijver tot God hebben ze Christus aan het kruis geslagen. En ze waren bereid om voor die eis der wet hun bloed te storten: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.
Die profetische ijver voor de wet des Heeren hebben ze volgehouden. Telkens kwamen zij op voor de eis van het Woord. Nog toen Jezus dood aan het kruis hing hebben ze Pilatus gevraagd of de lichamen mochten weggenomen worden.
En als dan straks de Apostelen verkondigen, dat Christus uit de doden is opgestaan, dan is het de Joodse Raad, die hen wederstaat, en hen scherp dreigt om in de Naam van Jezus niet te leren.
En dan laat de Raad de Apostelen gaan, maar dan stellen zij hun profetisch getuigenis tegenover het profetisch getuigenis van het Sanhedrin.
Het Sanhedrin zegt: de wet verbiedt u in de Naam van Jezus te prediken. En de Apostelen antwoorden: Nee, de wet gebiedt ons te prediken.
"Oordeel zelf of het juist is in Gods ogen, meer naar u te luisteren dan naar God.
20 Want wij kunnen niet nalaten te spreken over wat wij gezien en gehoord hebben. " (Handelingen 4:19,20)
Zo staat dat tegenover elkaar: het profetisch getuigenis van de Raad in de Naam der wet en het profetisch getuigenis van de Apostelen in de Naam van Jezus, door Wie de wet van Mozes werd vervuld.
In deze tekstgeschiedenis gaat de Joodse Raad wankelen in zijn profetische getuigenis. De Apostelen zijn weer aan het prediken gegaan en de Raad heeft ze gevangen gezet. De engel des Heeren maakt 's nachts de gevangenis open en terwijl de Raad overlegt wat er gedaan moet worden en de Apostelen voor zich wil laten brengen, staan ze al te preken in de tempel.
De hoofdman van de tempel brengt ze dan met een zoet lijntje in de vergadering van de Hoge Raad. En dan wankelt de Raad. Dan schrikt hij voor de profetische verantwoordelijkheid terug.
Voor de rechtbank van Pilatus hebben ze hun eigen bloed er aan gewaagd. Maar hier gaan ze aarzelen om hun bloed te geven voor het recht der wet. Ze gaan vrezen voor hun bloed en met schrik in de stem verwijten ze de apostelen: u wilt het bloed van deze Mens over ons brengen.
Het geweten gaat kloppen. Ze hebben met de wet in de hand het werk Gods in de kerk weerstaan. Ze zijn profetisch opgetreden tegen de jonge gemeente. Maar nu is het hun te machtig geworden. 0, ons bloed gaat er aan, want gij wilt het bloed van deze Mens over ons brengen.
Ze vrezen wraak over dat bloed van Christus. Ach, ze verstaan niet dat dit nu is de openbaring van de God der wrake. Ze vallen Hem niet voor de voeten om Hem om genade te smeken. Maar ze deinzen wel terug. Ze hadden de wet opgeheven tegen de Apostelen, maar nu laten ze de hand met de wetsrol zinken.
Ze heffen het heilige zwaard van het recht der wet niet op, maar ze gaan ernstig beraadslagen. Wat zullen we doen? En dan zijn er sommigen, die de wet willen hooghouden. Ze houden raad om de Apostelen te doden. Ook hun bloed kome over ons en over onze kinderen. Wij dragen de volle verantwoordelijkheid. Wij willen ook lijden voor de wet.
Maar Gamaliël heeft het leven lief. Hij bergt de wetsrol weg. Die kunnen we niet gebruiken. En dan geeft Gamaliël een advies, waarvoor hij in het Woord Gods geen enkele grond kan aanwijzen. Laat het maar zitten, roept hij uit in de Raad.
En niemand van de Raad springt van zijn zetel op. Ook Kajafas, die zo geijverd had voor de wet, blijft rustig zitten. En ze luisteren naar de raad van Gamaliël. Zo legt de Raad zijn profetisch ambt neer, omdat hij het niet aandurft ten einde toe door te profeteren tegen het werk Gods in de kerk.
Als God in de kerk werkt dan worden de wetsrollen omhoog geheven. En dan wil men het profetisch ambt bedienen en de eis van het Woord uitroepen, en de ware profeten het zwijgen opleggen.
En dan is de valse kerk niet bang voor bloed. Dan wil ze de discipelen wel martelen om hun getuigenis. Maar dan willen de valse profeten ook zelf wel martelaar worden.
Maar als het dan in waarheid op bloed aankomt, als dan in waarheid het bloed in stromen moet vloeien, dan deinzen velen terug. En dan waagt men niet meer om koste wat het kost de eis van het Woord te verkondigen. Dan legt men het profetische ambt neer.
Zo handelen daar ook die mannen van de Joodse Raad. Het ging hun nu boven het hoofd. Het werd hun nu te machtig. En zo laten ze hun profetisch ambt liggen en sluiten ze de wetsrollen in de kast. Ze gaan het nu met andere middelen beproeven.
Gamaliël heeft de weg gewezen. Men heeft in Gamaliël soms een vriend, of althans een goedwillige beschermer van de jonge gemeente gezien. Men meende dan dat hij de apostelen tegen onrecht wilde beschermen.
Wie deze geschiedenis zo leest, heeft Gamaliël niet in het hart gekeken. Het was Gamaliël niet te doen om bescherming van de jonge gemeente. Hij giet zijn leerling Paulus elke dag de haat tegen de secte der Nazireeërs in. Hij leidt ze op om straks de felste vervolgers der gemeente te worden. Het is juist de haat tegen Christus, die Gamaliël deze raad in het oor heeft geblazen. Hij wil niet minder dan de anderen de uitroeiing van de gemeente. Maar nu grijpt hij naar andere middelen.
En zo geeft hij zijn satanische raad. Hij dringt aan om de ring om de gemeente nauwer te sluiten. Hij zinspeelt even op de verschillen die er zijn in de boezem van de Raad, en dan wil hij eensgezindheid in haat tegen de Christus.
Hij zinspeelt even op de verschillen, zeg ik. Want hij brengt twee opstandelingen ter sprake: Theudas, die zei dat hij wat was en Judas de Galileeër. Sadduceeën en Farizeeërs waren het destijds niet eens geweest. Als de vaan van het oproer tegen Rome omhoog geheven werd, dan was het met de eensgezindheid in de Raad gedaan.
Want de Sadduceeën wilden van opstand niets weten. Zij hielpen zelfs de Romeinen om de opstand te onderdrukken en ontzagen zich niet om hun landgenoten te verraden. Maar de Farizeeërs neigden er steeds toe om met de opstandelingen mee te doen en hun bloed te wagen.
Zo gaven de voortdurende opstandige bewegingen telkens aanleiding tot ernstige meningsverschillen in de Raad. Dat was een pijnlijk punt, waarover maar beter gezwegen kon worden.
Maar Gamaliël brengt dat nu rustig ter sprake. De oude geschillen moeten begraven worden, nu wij samen optrekken tegen de Christus. Theudas is opgestaan en na hem Judas, de Galileeër maar de tijd heeft die beide bewegingen verteerd.
Zo is het nu ook met die beweging van Jezus van Nazareth. De tijd zal het vanzelf wel verteren. Want indien deze raad of dit werk uit de mensen is, zo zal het gebroken worden; maar als het van God afkomstig is, kunt u dat niet afbreken, opdat u niet misschien ook tegen God blijkt te strijden.
Gamaliël maakt hier niet de veronderstelling, dat het werk der apostelen wel eens uit de Geest Gods kon zijn. Nee, Gamaliël is een vijand van het kruis van Christus. Hij beraamt een nieuwe aanslag tegen de kerk der apostelen, gelijk we straks zullen horen.
Gamaliël bedoelt resignatie, dat wil zeggen: wij moeten ons er maar bij neerleggen, want wie kan nu tegen God op. Misschien is het Gods wil dat deze secte hand over hand toeneemt. Misschien wil God ons wel straffen met deze onrust in Jeruzalem. Misschien heeft God een andere reden om ons dit toe te zenden. Wij weten Gods verborgen Raad niet. Pas daarom op met deze mensen en zet de eis der wet nu maar buiten werking, want als we zo aan het Woord vasthielden, konden we wel eens ingaan tegen Gods verborgen Raad.
Hier komt de leer van het noodlot voor de dag, die in die dagen zo sterk was onder de Farizeeërs. Wij moeten ons maar onderwerpen, want als God het zo leidt, kunnen we er toch niet tegen op.
Gamaliël ijvert hier dus niet voor de eis der wet. Laat de wet er nu eens buiten, zegt hij tegen Israël. En dan gaat hij buiten het Woord Gods om speculeren: over Gods verborgen bedoelingen. Dat is een diepere afval van God.
Hier verbleekt de ijver voor de wet. Want Gamaliël kan niet zeggen: de ijver van uw huis heeft mij verteerd. Ach, nee, Gamaliël weet niet van dat verteerd-worden van ijver voor het Huis des Heeren. De wet had hem en de anderen geleerd: blind in de toekomst, ziende op het gebod. Maar Gamaliël ziet op de toekomst en houdt zich doof voor het gebod. De afval van de Joodse kerk was zo groot, dat ze de Christus aan het kruis gehecht hadden. Maar ze hielden toen vast aan de wet en ijverden voor het huis des Heeren.
Maar nu dringt de zonde van de verwereldlijking en de wereldgelijkvormigheid de Raad der Joden binnen. Ze slaan de Bijbel dicht en ze gaan nu beraadslagen wat het beste is. Dat is het begin van de volkomen verwereldlijking. Ze willen niet te veel aandacht geven aan de apostelen. Het kon Gods wil wel eens zijn, dat ze toenamen zoals het ook Gods wil was dat de Romeinen heerschappij voerden over de grond van Abraham.
En daarom zullen ze de apostelen niet doden, want ze hadden wel eens gehoord dat het bloed der martelaren het zaad van de kerk is. Zo breekt Israël met de wet van Zijn God. Tegen Christus had het die wet nog hoog gehouden. Maar nu laat het de wetten liggen en stoppen ze de oren voor de eis van God.
De raad van Gamaliël klonk zo vroom en zo innig. En vele christenen horen daar een klank waaraan ze zich verwant gevoelen. Maar het was zo goddeloos wat Gamaliël hier zei. En in de Schriften kunt ge het anders lezen. Wat uit God is, kan ondergaan. Denk maar aan de reformatie in Frankrijk.
De Raad laat hier de wet liggen en ze grijpen naar de middelen der diplomatie. U verstaat wel wat ik met dit woord bedoel. Met diplomatie bedoelen we dikwijls een optreden, dat zijn kracht zoekt in handigheden en kunstgrepen, in geheime bedoelingen en slim bedachte plannetjes.
Zo gaat de Raad nu diplomatiek te werk. Pas op, geen bloed vergieten, want martelarenbloed is gevaarlijk voor de rust. Wij moeten nu die discipelen een andere strik spannen: de tijd moet nu hun werk verteren. Wij laten het maar begaan, tot het God belieft dat werk neer te slaan.
Dat is de diplomatieke handigheid. Wij moeten het negeren, dan zakt het vanzelf misschien in. Wij moeten tonen, dat we er boven staan. Wij moeten het laten doodlopen.
Zo geeft Gamaliël zijn raad tot een nieuwe aanslag tegen de gemeente des Heeren, nu niet met de wetsrollen in de hand, maar nu, echt wereldgelijkvormig, met de middelen van de wijsheid niet van Salomo, maar van Edom, Griekenland en alle andere wereldwijzen. En de Raad besluit om nu vanuit de stelling der diplomatieke handigheid een nieuwe aanval op het werk Gods in de kerk te ondernemen.
Zo zakt Israël weg van onder het beslag van het Woord, zo meent het werelds te kunnen doen zonder de wet, zo grijpt het naar de middelen der wijsheid, die buiten de openbaring gevonden wordt onder de volkeren die God niet kennen, een wijsheid, die dwaasheid is voor God.
En zo ook hebben zij nu hun nieuwe plan, alsof zij Edomieten zijn en niet kinderen van Jacob, alsof zij gevormd zijn in de school van Theman, de wijze Edomiet en niet in de school van Salomo en in de wijsheid wier beginsel de vreze des Heeren is. Zo werkt de verbondsverlating door in die duivelse raad van Gamaliël.
En nu is dit Israëls diepste val, dat ze met de kunstgrepen der diplomatie vals gaan profeteren tegen de Christus en Zijn Apostelen. Dat horen we ten derde.
Ze geven de raad van Gamaliël gehoor. Ze laten het Woord Gods er buiten. En ze volgen de wereldse wijsheid van Gamaliël. En in dat alles groeit de vijandschap. En als ze dan zo de geest van deze wereld volkomen toegang gegeven hebben in hun vergadering en in hun plannen volkomen verwereldlijkt zijn, dan schuwen ze er niet voor terug om met die wereldse middelen op te treden tegen het getuigenis van Christus.
En dan gaat in dat plan toch, huns ondanks, het profetische vuur branden. Ze stellen zich toch vierkant tegen het werk Gods in de kerk. En ze verheffen zich toch in hun volle waardigheid als oudsten van Israël, bekleed met het gezag der rechtsbedeling, als ze de apostelen weer binnen roepen.
Dan geven zij bevel eerst de apostelen te geselen. Daaruit bleek al dat Gamaliël geen geheime sympathieën voor de Apostelen had. De geseling was een zware marteling, zo zwaar dat soms de mensen stierven tijdens de geseling.
De Raad durft de Apostelen niet te doden. Ze moesten eens tegen God ingaan. Maar ze durven wel te spelen met het leven der discipelen. Mochten ze sterven onder die marteling, welnu, dan was het niet hun werk, maar dan was dat Gods leiding. Zo wordt het daar als het ware een Godsgericht. God moet maar de verantwoordelijkheid dragen.
En als ze dan de Apostelen gegeseld hebben, dan spreken zij tot hen die woorden, die boordevol zijn van vijandschap tegen het kruis van Christus. Ze doen toch de mond open tegen het werk Gods, die vaders van Israël. Ze kunnen toch niet zwijgen. Ze spreken strenge woorden, vol van profetisch vertoon en ze dreigen heel scherp de apostelen.
Maar het is slechts een handigheid. Het is een truc. Het is een onderdeel van die aanslag tegen Christus, die met zo fijne draden aan elkaar hangt.
En zo profeteren ze vals een volkomen wereldse profetie. Ze stellen zich toch met al wat in hen is tegen Christus. Het is profetie, want het is de Geest in het aangezicht weerstaan. Maar het is een profetie, die minder gevaarlijk is dan de profetie met de wetsrol in de hand. Nu kan dat bloed niet komen over hen en hun kinderen.
En nu hebben ze een basis gevonden, waarop ze Edom en Griekenland en Rome de hand kunnen reiken. Straks spannen ze samen met de volksmenigten der Griekse steden, met de mannen van Lystra en Derbe en Thessalonica en Efeze. Straks spannen ze samen met de heidenen om de discipelen van de Heere te vervolgen.
Het is nu volkomen werelds geworden. De wet van Mozes is opgeborgen in de kast en omdat het nu volkomen werelds is geworden, kan nu de hele wereld meedoen aan deze aanslag van Gamaliël.
De ring wordt gesloten, de verschillen worden weggedaan. Sadduceeën en Farizeeërs reiken elkaar de hand en ze weerstaan de Geest niet meer met de wet in de hand, maar met een ragfijn dradenspel van diplomatieke grepen.
En zo reiken straks Joden en Grieken elkaar de hand. Want de hele wereld kan meelopen met dit plan. In deze Gamaliëls raad is de houding der wereld gegrepen. Geen bloed vergieten want dat is gevaarlijk en het bloed der martelaren is het zaad der kerk.
Maar in wereldse wijsheid de heerschappij der genade en het werk Gods in de kerk negeren, dat is de levenshouding van de duizenden.
En dan mogen er verschillen zijn als rood en zwart, maar daarin is men één. Nu moeten we het laten betijen met die kerk van Christus. Nu is het nog een onbegonnen werk. Straks komt onze dag. Zo wordt de ring gesloten rondom het leven van het geloof.
Wij zien het voor onze ogen geschieden. De legerplaats der heiligen en de geliefde stad moet nog belegerd worden. En hier en daar horen we in deze fel verdeelde wereld de stemmen opgaan die in een Gamaliëls raad de uitersten in deze wereld verbinden willen en de verschillen vergeten om samen te spannen tegen de heerschappij van de genade en het Koninkrijk van Christus.
En zo zal straks Gamaliël zijn doel bereiken als aller hand zich heffen zal tegen de gemeente Gods en hij niet meer tegen Gods verborgen Raad bevonden wordt te strijden, die het zwaard grijpt om de discipelen van de Heere te doden.
Maar als dan de legerplaats van de heiligen omringd wordt door de volken, dan zal de kerk haar psalmen zingen:
Al zie ik zelfs een leger mij omringen
nog vrees ik niet, 'k verlaat mij op den Heer,
al wil men mij door eenen oorlog dwingen,
Ik leg mij hierop gerust vertrouwend neer.
Deez' eene zaak heb ik begeerd van God,
daar zoek ik naar, dit zij mijn zalig lot,
dat ik zoolang mij 't levenslicht bescheen
in 's HEEREN Huis mocht wonen hier beneen.
Psalm 27 : 2
Wij horen ten slotte nog hoe Christus in de hemel Zijn discipelen sterkt om trouw te zijn in de profetische dienst des Woords.
De kerk die het verbond verlaat, durft niet meer de wet op te heffen tegen het werk Gods in de kerk. Het Sanhedrin heeft zijn profetisch ambt neergelegd. Het zegt Mozes en Salomo vaarwel.
En het waagt de overgang tot zuiver wereldse methoden, het reikt nu vast de hand aan allen die straks in Klein-Azië en Griekenland het Evangelie der genade ongehoorzaam zullen zijn. Het stuurt nu al aan op de internationale en inter-confessioneele eenheid van allen die de Christus verwerpen.
En het heft zich in dit spel van wereldse wijsheid op tot anti-Christelijke profetie om nu op wereldse wijs de Geest in de gemeente in het aangezicht te weerstaan.
Zo bedoelt die Gamaliëlsraad toch niets anders dan de ondergang der gemeente. De Farizeeërs lopen eigenlijk met pak en zak naar de Sadduceeën over, die zo succesvol gebleken was in het geval van Theudas en Judas de Galileeër.
En zij zeggen met de Sadduceeën: de tijden zijn niet gunstig om bloed te vergieten. Laten we wachten tot de Voorzienigheid het sein geeft om discipelen te moorden. Zo spinnen zij hun politieke weefsel rondom de gemeente des Heeren.
De Apostelen hebben in de Raad de samenspanning wel gezien. En ze mochten wel zeggen: want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, beiden Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volkeren Israëls.
En nu Heere, zie op hun dreiging en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken. Zo verheffen zij hun harten tot Christus, Die getriomfeerd heeft. En nu geeft Christus hun de kracht om te dragen alles wat over hen besloten is. Ze staan daar in de Raad. Ze hebben de onmenselijk wrede marteling van de geseling doorstaan. Christus heeft hen bewaard. En nu zijn ze niet verslagen. Maar ze zijn verblijd, dat zij waren waardig geacht om Zijns Naams wil smaadheid te lijden.
De Apostelen hadden geen ziekelijke vreugde in de smart en de schande van de marteling. Ze hebben de smaad en de pijn wel gevoeld. Maar ze waren verblijd, omdat ze zagen op de eer en de heerlijkheid van Christus.
En daarom schrikken ze niet van de felle wonden en van dat bloed, maar zij hielden niet op, elke dag in de tempel en bij de huizen, te leren en te verkondigen Jezus Christus.
God geeft Zijn kerk de genade om te blijven profeteren. Het geloofsleven gaat niet onder, al wordt het omringd door fijne diplomatieke aanslagen, al zijn Sadduceeën en Farizeeërs het eens om met wereldse methoden de gemeente te bevechten en het werk van de Geest te weerstaan.
Het gaat niet onder ook al is nu de basis gelegd voor de vereniging van de hele wereld, Joden en heidenen, tegen de belijdenis van Christus.
De oude kerk die het verbond verlaat, legt het profetisch ambt neer, ze breekt geheel met Mozes, ze laat varen ook de schijn van ijver voor het Huis des Heeren.
Maar de nieuwe kerk wordt gesterkt door Christus om trouw te zijn in de profetische bediening van het Woord Gods. Petrus en Johannes zwijgen niet nu ze de ring zien trekken rondom de gemeente en nu de Farizeeërs met Sadduceese sluwheid boze aanslagen beramen tegen Gods Heilig Woord.
Zij prediken het Evangelie door de kracht van Christus. Niemand behoeft bevreesd te worden als het leven van het geloof en de heerschappij der genade wordt weerstaan en de verlaters van het verbond de hand reiken aan hen die buiten het verbond staan.
Calvijns laatste woorden over dit laatste vers van hoofdstuk 5 zijn deze: wee onze wekelijkheid, wanneer wij na het uitstaan van een nog zo geringe vervolging onmiddellijk de fakkel aan anderen overgeven en reeds menen, dat wij uitgediende soldaten zijn.
Laat ons dan moed houden als het leven van het geloof wordt tegengestaan en wij de twist tegen de heerschappij der genade voor onze ogen zien.
Want Christus heeft getriomfeerd en Hij zal ons bewaren, opdat wij trouw zijn als getuigen van het Woord Zijner waarheid.
Amen.