Helpman

3-11-1940

 

Hosea 3 : 4,5

4  Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim.

5  Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil, in de dagen van de toekomst.

 

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

 

Christus is de zin van ons leven. Dat wil zeggen:

door Christus en in de gemeenschap met Hem geraakt

ons leven tot zijn bestemming.

 

Neem de Christus uit de wereld weg en de wereld

heeft haar zin verloren. Wie de Christus eenmaal

kwijt is, die weet niet meer waarvoor hij leeft.

 

Laat het leven dan gevuld zijn met de weelde van

het bezit, de spanning van de arbeid, de bevrediging

van het succes, het heeft toch alle zin verloren.

Want waartoe dient het bezit, de arbeid, het

succes? Het hart komt daarin niet tot rust en de

vervulling van de ene wens roept om die van de

andere. Er is zo een eindeloos roepen om een rust-

punt.

 

Dat is de geestelijke verlatenheid, die over de

wereld daalt waar men de Christus verloor.

Geestelijk verlaten is de mens, die de richting van

zijn leven op Christus is kwijt geraakt en in Hem

niet het rustpunt heeft. Dan wordt het leven een

woestijn zonder einde. Het baat u  niet of u al

links gaat of rechts. Want het één is al even zinneloos

als het andere. Overal grijnst de verlatenheid.

 

Zulk een verlatenheid komt over het leven rondom

ons. Ik denk nu niet aan het praktische materialisme

van zoveel duizenden. Daarin behoeft ten minste

nog niet alle idealisme te zijn geblust. Wie in

de wereld alles terugbrengt tot het materiële ziet

daaruit de idee van de arbeid omhoogkomen, de

beheersing van het materiaal, de samenwerking, de

werkgemeenschap, de kameraadschap, de eer en het -

recht van de werker. Daarmee heeft het socialisme

zich gevoed. Dat gaf nog de schijn van een rustpunt

 

Maar ik denk aan de verlatenheid van het leven,

 waarin ook deze idealen te gronde gingen. Dan is

er geen besef meer waarvoor men leeft.

 

U kunt deze verlating niet verstaan, als u ze

niet ziet als een doorwerking van de verlating van

Gods verbond. Alleen in het verbond, dat is in Christus

en in onze gemeenschap met de Vader door Hem, .

wordt het leven gered. Want in Hem vindt het zijn

rustpunt.

Ik bedien u deze morgen het Woord van God aangaande

verlating en wederkeer

 

en wij horen hier

eerst, dat Israël de HERE verlaat

dan, dat de HERE Israël aan de verlating overgeeft en

ten slotte van de trouw van God in de wederkeer.

 

Wij horen dus eerst, dat Israël de HERE verlaat.

Hosea is de profeet, die als geen ander van deze

verlating spreekt. Hij heeft die verlating zelf

doorleefd. Tot twee maal toe lezen we, dat Hosea

een vrouw moest nemen, die zich aan echtbreuk zou

schuldig maken. In het eerste en in dit derde

hoofdstuk horen we daarvan.

 

Ik wil nu niet op de vraag ingaan of Hosea in

werkelijkheid een huwelijk moest aangaan, waarvan

hij te voren wist, dat het tot mislukking was gedoemd.

Men heeft wel verondersteld, dat dit alles

slechts een inkleding is en dat hier aan een droom

moet worden gedacht. Maar overal elders waar de profeten

in de droom een openbaring van God ontvingen,

wordt dat uitdrukkelijk gezegd. Daarvan lezen we

hier niets.

 

Er is bijna geen andere verklaring mogelijk, dat

dit alles werkelijk is geschied. Hosea is de laatste

profeet. Hij spreekt Gods laatste woord tot

Israël. Daarin stijgt zijn profetie tot adembeklemmende

hoogte. Zou het verworpen moeten worden, dat

God in Zijn soevereiniteit beslag legt op het huwelijk

en het gezinsleven van Hosea, opdat in dit

afgeknotte en mislukte huwelijk het laatste woord

van God tot Israël een zichtbare gestalte zou aannemen.

 

In elk geval heeft Hosea de verlating van het verbond

in eigen leven doorleeft. Het is hem de grote

onpeilbare smart van zijn leven geworden.

 In dit derde hoofdstuk krijgt Hosea bevel om

weer een vrouw te nemen, een vrouw, die bemind zijnde

van haar vriend d.i. haar eigen man Hosea, nochtans

overspel doet. En als dan dat overspel door

Hosea wordt ontdekt, dan reikt hij haar niet

onmiddellijk de hand van de vergeving toe. Hij zegt tot

haar: gij zult vele dagen blijven zitten, gij zult

niet hoereren en met geen man gemeenschap hebben

en zo ik tegenover u.

Hosea stelt zijn vrouw dus in de afzondering. Ze

wordt om zo te zeggen in een kamer opgesloten en

 

de deur gaat op slot. Daar leeft ze lange tijd

alsof ze weduwe was. Ze is verlaten van al haar

vrienden en verstoken van alle omgang met hen.

Maar ook door haar eigen man werd ze in schijn

verwaarloost en vergeten. Zo zat ze in volkomen

verlatenheid. Er is niemand op de wereld, die zich

nog met haar inliet.

 

In de ontrouw van die vrouw is Israël getekend.

Zoals die vrouw Hosea verliet, zo had Israël de

HERE verlaten. Ze bleef wonen in Hosea's huis en

ze at van zijn brood en ontving zijn liefde. En

nochtans was haar hart ver van hem. Want in haar

hart had ze volkonen met hem gebroken als haar enige

 man, ze had zich van hem gescheiden en losgemaakt.

 

Zo woonde Israël in het land van de HERE en het

at het brood van God en het ontving Zijn liefde. En

nochtans heeft Israël in zijn hart de HERE verlaten

en zich van Hem als de Enige losgemaakt

en gescheiden.

 

Toen Hosea die ontrouw ontdekte doorleefde hij

in eigen hart alles wat in het hart van God omging.

Die ontdekking is het felste wat een mensenhart

doorleven kan. Wie dit doorleeft, staat in een

andere wereld. Daarin wordt niet slechts het licht

van de toekomst geblust, maar ook de glans van

het verleden gedoofd. Dat is een omkeer die met

geen woorden kan worden uitgedrukt. Dit wekt een

eindeloos verdriet.

 

Hosea heeft daarin de ontroeringen van Gods hart

doorleefd. U kunt wel zeggen, dat de HERE toch

alle dingen te voren in Zijn raad heeft bepaald en

dat niets Hem overvallen kan. Daarin hebt u gelijk.

Maar nochtans spreekt de Schrift telkens over de

 HERE als over een teleurgesteld man. En ze zegt,

dat Zijn hart beroerd wordt vanwege de ontrouw van de

Zijnen. Het één is in God zowel als het ander.

Omdat de HERE God is en geen mens. In Zijn hart

is het vaste voornemen. God is geen mens, dat het

Hem berouwen zou. En nochtans leert de Schrift, dat

het berouwt aan Zijn hart. Er is in Gods hart Goddelijke

smart en Goddelijk berouw. Hij vervult Zijn

raad, maar Hij ziet die vervulling niet onbewogen

aan. Onze God is niet een systeem, maar de levende

God. De Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten

van God. En de diepten van Gods hart komen in beweging

als Hij de ...

 

 

Zo staat de verlating van het verbond van eeuwigheid

in Gods boek geschreven en het overvalt Hem

niet. Maar de HERE is waarachtig ook in Zijn toorn.

Hij zet Zich niet een mensenmasker op, als Zijn

hart ontsteekt vanwege de boosheid van de mensen.

 

Daarin wordt de Heiligen Geest smarten aangedaan.

Want de Geest is het, Die Gods gedachten draagt. Hij

draagt ook de beroering, die in Gods hart omgaat.

 

Ik houd me hier geheel aan wat de Schrift zegt

en wel zo dikwijls, dat hier aan geen beeld kan

worden gedacht.

 

Zo heeft Israël de HERE verlaten. En Hosea's

leven staat in brand vanwege de gedachten van Gods

hart. Daarin spreekt de HERE Zijn laatste woord

tot Israël. Het heeft de HERE verlaten en hert

verbond met Hem veracht. Het heeft zich van de

HERE losgemaakt. En daarin ging verloren wat God in

Israëls leven had gezocht.

 

En dan verlaat de HERE ook Israël. Want Hij geeft

het aan de verlating over.

Want zoals Hosea's vrouw vele dagen in de afzondering

gezeten heeft, zonder haar vrienden en zonder

haar eigen man, zo zullen de kinderen Israëls vele

dagen zitten zonder koning en zonder vorst, zonder

offer en zonder opgericht beeld, zonder ephod

en teraphim.

 

Daar hebt u een opsomming van wat Israëls leven

heeft gevuld toen het in zijn hart zich van de

HERE scheidde en Hem verliet. Het is trots geweest

 op zijn koning en op zijn vorsten, het heeft zich

vergaapt aan offers en beelden, het heeft zijn wijsheid

verwacht van de ephod en de teraphim.

 

Dat is Israëls geestelijk bezit geweest, toen het

de HERE verliet. Daarmee pleegde het zijn geestelijke

echtbreuk. Want aan het heidense koningschap

aan heidense offers en aan heidense waarzegging

heeft het zijn hart weggeschonken.

 

God geeft nu Israël over aan de verlating. Het gaf

de ballingschap in. En daar wordt heel Israëls

geestelijk bezit tot niets teruggebracht. Het Israëlitisch

leven wordt van zijn ganse omkleding beroofd en

ontdaan. Naakt zal het worden weggeworpen en het

zal zijn jaren moeten slijten zonder koningshuis

en hofstoet, zonder godsdienstige praal in offers

en beelden en zonder voorlichting aangaande de toekomst.

 

U moet in Israëls verlating drieërlei onderscheiden.

 

In de eerste plaats zal Israël zitten zonder koning

en vorst. Daarin hebt u het burgerlijk leven

van Israël. Dat wordt te niet gedaan.

 

Het koningschap is een voorwerp van twist geweest

in het verkeer tussen de HERE en Zijn volk. Het

volk riep om een koning gelijk de heidense volken.

En de HERE wilde Zijn volk een koning schenken, in

wiens ambt de heerlijkheid van de Christus breken

zou als in een geslepen edelsteen. In alle facetten

van Israëls koningshuis moest het licht van de

Christus glansen.

 

Daarom mocht het koningshuis niet zijn als de

koningshuizen van de volkeren rondom. Israëls roepen

om een koning is reeds de innerlijke breuk met de

Christus geweest. Daarin werd de HERE zelf verworpen.

Want Israëls hart had zich gericht op een koningsideaal,

waarin het zijn bijzondere roeping

vergat in de hoogopgaande troon, die alles in de

schaduw zetten zou, ook het profetische woord.

 

En God wilde Israël een koningshuis schenken,

waarin alleen de Christus verheerlijkt zou worden,

een koningschap, dat niet kon pralen met eigen

glans. Israël mocht geen koning hebben als de volken.

Want heel de ontwikkeling van het koningshuis

moest ingebonden blijven, het moest halverwege blijven

 steken, het mocht niet uitgroeien tot een Oosterse

monarchie. Alleen de aanvankelijke eenvoud

van Davids huis was naar Gods hart. Want die eenvoud

was juist de heerlijkheid van Davids troon.

Daarin was David een profeet en getuige van Jezus

Christus, Davids Zoon.

 

Zo heeft Israël met zijn pracht-monarchie afgehoereerd

van de HERE. God slaat nu heel dat burgerlijk

leven van Israël weg. Het wordt met de

grond gelijk gemaakt. zo zullen de Israëlieten zitten

zonder koning en zonder vorst.

 

Maar dan wordt in de tweede plaats heel het godsdienstig

leven van Israël tot niets teruggebracht.

De Israëlieten zullen zitten zonder offer en zonder

opgericht beeld.

 

God had Zijn volk een altaar gegeven. Daarop moest

het offer worden gebracht. En dat offer zou alleen

getuigen van Jezus Christus. En om het altaar mochten

twaalf stenen zuilen worden opgericht naar de

twaalf stammen van Israël. Maar Israël maakte vele

 

altaren en het pronkte in zijn offerdienst met een

echt-heidense overdaad. Het verwierp ook de twaalf

kolommen naar de twaalf stammen Israël en het zette

rondom zijn altaren de beelden van de goden. Daarin

was niets meer overgebleven, dat van de Christus

getuigde. Daarin werd de profetie aangaande de

Christus veracht. Want God had het offer en de twaalf

kolommen gegeven, opdat Israël zou verstaan, dat het

alleen leven kon van Zijn liefde en dat het alleen

zijn verwachting bouwen mocht op de Beloofde.

 

Zo heeft Israël juist midden in het verbondsverkeer

met God zich van Gods hart en Zijn liefde losgemaakt

en het heeft hoererij gepleegd op de altaren

en voor de beelden.

 

En dan komt Gods geweldige hand en Hij slaat heel

Israël godsdienstig leven weg. Ze zullen zitten

zonder offer en zonder opgericht beeld. Noch de echte

offerande noch de heidense zullen door Israël gebracht

kunnen worden. Het zal zowel het één als het

ander missen.

 

En dan verduistert de HERE in de derde plaats

heel Israël wijsheid. God heeft in Israël Zijn wijsheid

 geopenbaard in de profetieën. Daardoor werd de

wijsheid van God in de harten van de Zijnen uitgestort.

De ephod van de hogepriester stond in dienst van

het profetische woord. God gaf daardoor Zijn wil te

kennen. Telkens kon de urim en de tummin worden geraadpleegd.

 

Als Israël het profetische woord gaat verachten

houdt het aan deze ephod vast. Het maakt er een heidens

orakel van. En omdat het aan deze waarzeggerij,

nog niet genoeg had maakte het zich vele teraphim,

godenbeeldjes, waarmede men de toekomst te weten

wilde komen.

 

Zo was de ephod in vereniging met de teraphim

een teken van Israëls afval geworden. Israëls wijsheid,

die alleen geput kon worden uit de profetieën

is daardoor in dwaasheid verkeerd, in heidens bijgeloof

en afgodische waarzeggerij.

 

Daarin heeft Israël zich ook losgemaakt van het

profetische woord, zich in het hart gescheiden van

de HERE en Zijn liefde. Zo werd ook de ephod en

de teraphim een gebruiksvoorwerp in Israël echtbreuk.

Gods hand maakt heel deze schijnwijsheid van

Israël met de grond gelijk. De kinderen van Israël

zullen vele jaren moeten zitten zonder ephod en teraphim.

 

Zo wordt Israël overgegeven aan de verlatenheid.

 

Daarin heeft Israëls leven zijn zin verloren.

Waartoe zit die vrouw van Hosea in die afgesloten

kamer? Wat is haar het leven nog? En waartoe worstelt

Israël in de ballingschap door zijn dagen heen?

Dit is de geestelijke verlating, een doorwerking

van Israëls zonde.

 

Dat is de vloek die over het leven komt waar de

Christus wordt losgelaten. Hij alleen geeft aan

het leven van de wereld en het leven van de mensen zin.

Want in Hem leven wij voor God, opdat onder de leiding

van het profetische woord het leven zich voor

God opene en ontvouwe, opdat het leven door Christus

hersteld worde tot een leven in de gemeenschap

met God.

 

Zo heeft men in het leven rondom ons de Christus

weggeworpen en zich aan allerlei idealen vastgegrepen,

idealen, die zonder de Christus gekoesterd

worden. Er is gedweept met het individu en

 met de gemeenschap, met het denken en met de

persoonlijkheid, met de arbeid en de vooruitgang,

met de vrijheid en de saamhorigheid. Nu liggen

ook de idealen gebroken. Dat is de geestelijke verlatenheid,

die over het leven daalt. Dat is voor

menigeen een dodelijke verschrikking geworden.

Waarvoor leeft men nog? En wat is de zin van dit

leven?

 

Daarvoor staan wij ook telkens als we ons van

de Christus losmaken of enig deel van ons leven

los van Hem zien. O, mijn hart, dat het telkens

zoekt buiten Christus en de gemeenschap met de

Vader, telkens de bloei zoekt in een leven zonder

Hem, voor Wie het leeft. Hoe ver zwerft het hart

van Hem af en hoe eindeloos is de woestijn, waarin

het omdwaalt. Hoe zeer mist het dan het rustpunt

van het leven in Jezus Christus. Hoe verlaten zijn

we als Hij niet in alle dingen de Enige is.

 

Dan roept God ons tot de terugkeer. Daarin gaat

Zijn trouw tot ons uit. Hosea heeft zijn vrouw

niet verstoten. Hij heeft in de verlating over

haar gewaakt, haar ommuurd en ingesloten, totdat

haar hart weer tot hem zou wederkeren. Zo heeft

Gods liefde Israël belegerd in de ballingschap.

Israël moest zitten zonder burgerlijk leven, zonder

godsdienstoefeningen en zonder wijsheid ....

 

Daarna zullen de kinderen van Israël zich bekeren

en zoeken de HERE, hun God, en David, hun koning

en ze zullen vrezende komen tot de HERE en tot

Zijn goedheid, in het laatste van de dagen.

 

Die wederkeer had aanvankelijk plaats in de terugkeer

uit de ballingschap. Maar u moet hier vooral

denken aan de volheid van de tijd. De kinderen van Israël

zullen zoeken de HERE, hun God en David, hun

koning. Hier wordt God en mens in een adem genoemd

Want de vereniging van God en mens is in Één

gegeven: Jezus Christus, de Zoon van God en de zoon

van David.

 

In Christus is God voor eeuwig tot ons gekomen

en heeft Hij gezegd Wie Hij is. Die Mij gezien heeft

die heeft de Vader gezien. Zo is Christus onze

God en Heer. Maar Hij is tegelijk Davids zoon. Want

in Christus is alles tot uitdrukking gebracht wat

de wereld voor God zal zijn. Hij is de wortel van

 het nieuwe leven. In Hem rust gans de herstelde

wereld en het herstelde mensenleven. Hij is als

een Hoofd onder ons verhoogd. En alles in het

mensenleven strekt zich naar Jezus Christus heen,

opdat het in Hem gemeenschap vindt met de Vader.

 

Tot Hem is Israël wedergekeerd, en in Hem vond

het zijn God en zijn Koning. In Hem is de verlatenheid

overwonnen, omdat Hijzelf in die verlating

onderging, verzoenend en borgtochtelijk. En tot Hem

keert Zijn kerk terug, zo dikwijls als ze Hem vergat

en verloor. Tot Hem keert ons hart terug, zo

vaak het ging zwerven buiten de gemeenschap met Hem.

 

Dat is een bekering. Ons hart moet worden afgewend,

opdat het zich niet stelt op een gedachte, een

ideaal, een verwachting buiten Hem. Het is een

wederkeer in vrezen. Wie zou Hem niet vrezen, buiten

Wie het leven een eindeloze woestijn van verlatenheid is?

 

De verlating is geweldig in deze tijd. Er zijn

zoveel duizenden, bij wie alle geestelijk bezit met

de grond is gelijk gemaakt. U ademt die lucht in

overal om u heen. Waarvoor dient het leven nog als

alle idealen vergruizeld liggen? Maar u bent niet

afhankelijk van een ideaal. Ons leven heeft eeuwige

zin en bestemming gekregen in Jezus Christus. Door

Hem is de woestijn in een vruchtdragende wijngaard

verkeerd. En voor verlatenheid kwam eeuwige gemeenschap.

Want u vond in Jezus Christus uw God en uw

Koning, gemeenschap met de Vader en de bloei van

....