Helpman
8-12-40
Jesaja 11 : 1,2
1 En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk
van Isai en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen.
2 En op hem zal de Geest van de Heren rusten,
de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van
kennis en vreze van de Heren;
Gemeente van onze Here Jezus Christus,
De gemeente van Christus zoekt in heel haar strijd
de verbinding van de Geest van de Here met het leven
van de wereld. De Geest van Christus moet al meer heerschappij
verwerven over het mensenleven, opdat het
leven door die heerschappij worde vrijgemaakt van
de vloek.
De Geest moet Zich met het leven van de mensen verbinden.
Hij moet daarvan bezit nemen en het heiligen
tot het leven met God. Daarop kan niet worden gewacht
tot we op de nieuwe aarde zijn. Vandaag moet
de kracht van de vloek gebroken en overwonnen worden.
En nu moet de Geest van Christus triomferen.
Dit leven moet een tempel van God zijn. En in deze eeuw
moeten de harten door de Geest worden vervuld.
Want hier en in deze wereld moet de Geest van Christus
een rustplaats worden bereid in het leven van de
mensen.
En zoals het Paulus een voortdurende smart was,
dat de Geest van de Pinksterdag geen rustplaats
vinden kon in het leven van Israël, zo is het ons
een dagelijkse pijn, dat het leven van ons volk
en van ons werelddeel vervreemdt van de Geest van
Christus. Het lijkt er soms op of alles ons gaat ontzinken,
of we weer teruggedrongen worden tot het
eerste begin en straks alles weer opnieuw moet worden
opgebouwd.
En in ons eigen leven weerspiegelt zich het leven
van de wereld om ons heen. Er is soms een onverwacht
terugvallen in oude zonden. En de vrucht van een lange
strijd gaat soms in een dag verloren. Hoe is
ons hart vaak de Here ontwend. Het is dan alsof
de Geest de greep op mijn leven weer verliezen gaat.
Ik zeg hiermee niet wat de werkelijkheid is,
maar ik noem u de overleggingen van ons hart, de
indrukken en de gevoelens. En ik breng u dit in herinnering
opdat wij die overleggingen weer opnieuw horen
veroordelen door het Evangelie en opdat wij
zien hoe dit door het Woord van God aan de kaak gesteld
wordt als ongeloof en schuld.
Telkens als het ons zo te moede is, is dat een
loslaten van het Woord van God aangaande de Christus.
Dit moge ons ook leiden bij de zelfbeproeving in
verband met het heilig avondmaal, opdat wij alles
verliezen en Hij alleen onze hoop is.
Ik bedien u het Woord van God aangaande
de verbinding van de Geest van de Here met het
leven van de wereld door de komst van Christus
en ik spreek u hierbij achtereenvolgens
eerst van het gericht over Davids huis,
dan over het voortkomen van Christus uit dat gericht en
ten slotte over het rusten van de Geest op Christus.
Wij horen dus in de eerste plaats van het gericht
over Davids huis.
In deze hoofdstukken van het boek Jesaja lezen
we van de ondergang van de wereldmachten. In het laatste
vers van het vorige hoofdstuk wordt ons gesproken
van de Libanon, die zal vallen voor de Heerlijke.
De volkerenwereld is als een woud op de bergen.
Maar de trotse woudreuzen vallen voor het
aangezicht van de Here. Alle machten in de wereld
zullen ondergaan. Ze zijn instrumenten in Gods hand
om de wereld te tuchtigen. Maar dan gaat de bijl
zich beroemen tegen die, die daarmede houwt en de
zaag gaat pochen tegen die, die ze trekt.
En dan worden die grootmachten te niet gedaan:
Egypte en Assyrie, Babel en Medo-Perzie, Griekenland
en Rome.
Maar in dit vers lezen we van de afgehouwen
tronk van Isai. Ook Davids macht zal worden omgehakt
als een ceder op de bergen. Ook Israëls macht zal
ondergaan en verpletterd worden in het malen van de
eeuwen.
Daarin schijnt Davids huis het huis van Nebukadnezar
gelijk te zijn. Beide huizen komen tot een val. Want
van beide huizen staat geschreven dat niets van hen
zal overblijven dan een afgehouwen tronk. Over het
één zowel als over het ander komt het gericht van God.
Davids huis wordt onderworpen aan het oordeel
van God. Heel die koninklijke heerlijkheid zal vertreden
worden als slijk op de straten.
Wanneer u het koninklijke ambt verstaan wil moet
u met uw gedachten even terug gaan tot het paradijs.
God heeft Adam een koninklijke taak in de wereld
gegeven. De mens was geroepen om heerschappij te
voeren over al de werken van Gods handen, om de
scepter uit te strekken over de wereld en om door
de aanraking met die scepter de schatten van de wereld
te ontsluiten en de deuren van de verborgen heerlijkheid
open te stoten. Zo kwamen de dieren tot Adam
opdat Hij ze namen zou geven.
Daarin was ook een bestemming voor de mens om
op te klimmen tot de hemel, om sterren en zonnen
te beheersen, om engelen te gebieden, om heer
van de hemel te worden en zo hemel en aarde te regeren.
Adam was bestemd om in die koninklijke roeping
leider van het menselijk geslacht te zijn. Zijn
hoogste bestemming was om drager van de Geest van de
Here te zijn. Zo was hij daarin onze hoogste
profeet en leraar, onze hogepriester en onze koning.
Daarom rustte op Adam de Geest van de Here,
de Geest ook van de heerschappij. Van hem moest de
Geest neerdalen op al zijn kinderen, over heel zijn
nakomelingschap en daarin over heel de wereld, opdat
de hemel en de aarde vervuld zou worden door
de Geest van de Here, waarvan Adam de drager was.
Als Adam valt dan valt hij volkomen. Dan valt hij
ook als drager van de Geest, als voorganger en
eersteling van de mensheid, als profeet en koning.
En als God Zelf dan de verlossing predikt in het
paradijs, dan wordt Adam niet hersteld in het
oorspronkelijke ambt van voorganger en eersteling,
maar dan wordt hij geroepen om een getuige van de
Christus te zijn, één onder velen. Hij wordt geroepen
om de hand op te heffen en van zich af naar de
Christus te wijzen. Nu kan Adam niet meer spreken:
komt allen tot mij, gij einden van de aarde. Nu had
hij slechts de roeping om de zijnen te verkondigen:
Hij komt na mij. Gaat allen tot Hem, Die komen zal.
Daarin is hij getuige van Jezus Christus,
adventsboodschapper van de Heiland, Die in aantocht is.
En dan roept God in de volgende eeuwen profeten,
priesters, koningen, aartsvaders, richters en zieners,
voorgangers en volksleiders, Noach, Abraham
en Mozes, Samuel en David. En allen hebben getuigd
van Christus.
Zo is David een getuige van de Christus in Zijn
koningsambt. Als voorganger in Israël wijst hij
heen naar Jezus Christus, Die in alle dingen een
Voorganger zou zijn van Zijn volk. Daarin was David
een drager van de Geest van de Here. Op al die getuigen
rustte de Geest van de Here, maar nooit de
Geest in Zijn volheid. De Geest van het priesterschap
rustte op het geslacht van Aäron, de Geest
van de profetie was op Samuël en de andere profeten.
Op David rustte de Geest van kracht en van Sterkte,
de Geest van het koningschap. Zelfs op Saul heeft
een tijd lang de Geest van het koningschap gerust.
Maar als ik dit zeg, dan is het u duidelijk, dat
de Geest niet blijvend op die getuigen rustte. David
was als getuige van Christus Drager van de Geest
van het koningschap. Maar eenmaal heeft Davids hart
gekreund: neem Uw Heilige Geest niet van mij. Daarbij
smeekte David niet slechts om behoud van eigen leven.
Het is zelfs de vraag of David wel aan zichzelf
heeft gedacht, toen hij deze woorden sprak. Hij ziet
zich onwaardig om getuige van de Christus te zijn.
Neem Uw Heilige Geest niet van mij d.i. neem de
Geest van het koningschap niet van mij. Laat ik toch
weer hersteld mogen worden als getuige van de Beloofde.
Want David heeft zichzelf gezocht in het koningschap.
Zijn hand was moe geworden om naar de Christus
heen te wijzen. Er kwam iets in hem van een oosters monarch.
Hij werd Sanherib en Nebukadnezar
gelijk. Zijn spreken was niet meer: ga tot Hem. Maar
hij zei: kom tot mij, de vorst van Israël, de grote
en de Heerlijke.
En daarom wordt Davids huis gesloopt. Hij wordt
weer getuige van de Christus. Maar zijn getuigenis
is aanmerkelijk verzwakt. Hij, die eenmaal huppelde
voor de ark tot ergernis van Michal, hij strompelde
eenmaal als vluchteling de poorten van Jeruzalem
uit. Michal, de dochter van Saul, heeft hem eenmaal
bespot omdat hij in zijn huppelen voor de ark voor
heel het volk, ook voor de dienstmaagden en volksvrouwen,
een getuige van Jezus Christus was. Maar als
David v1uchten moet voor Absalom, dan komt dat andere
familielid van Saul, die Simi, hem vloeken. En
dan zegt David: laat hem vloeken, die zoon van Gera,
want de HERE heeft gezegd: vloek David. Daarin
vloekt nu de HERE zelf. Want David heeft het verbond
vergeten en zichzelf gezocht in het koningschap
David heeft zichzelf gezocht ook in zijn zwakheid
tegenover Absalom. Daarin heeft hij niet van de
Christus getuigd.
[namen:
1 Koningen 2:8 SVV En zie, bij u is Simei, de zoon van Gera, de
zoon van Jemini, uit Bahurim, die mij vloekte met een geweldige vloek, ten dage
als ik ging naar Mahanaim; doch hij kwam af mij tegemoet aan de Jordaan, en ik
zwoer hem bij den HEERE, zeggende: Zo ik hem met het zwaard dode!
1 Koningen 2:8 NBG En herinner je je Sime, de zoon van Gera,
de Benjaminiet uit Bahurim? Hij vervloekte mij met een vreselijke vloek toen ik
op weg was naar Mahanam; maar toen hij naar de Jordaan kwam om mij te
ontmoeten, heb ik hem beloofd dat ik hem niet zou doden.
]
Zo was het in Davids leven, de man naar Gods
hart, de uitverkoren voorganger van Israël. En dan
woedt dat vuur voort in Davids huis. Davids huis
getuigt in Salomo, Rehabeam en in al de troonopvolgers
al minder van de Christus en het gaat al meer
zichzelf zoeken. De koningen verstaan niet meer dat
ze zitten op de plaats waar eenmaal Jezus Christus
zitten zal. Ze planten zich vast op de troon en ze
eisen voor zichzelf een eeuwig rijk. Ze keren
zich ten slotte tegen de Christus en in plaats van
getuigen van de Christus te zijn dempen ze dat
getuigenis met de stenen van hun vervolgingszucht.
En dan wordt aan Davids huis voltrokken wat Maria
later heeft gezien:
Hij zag geen rijken aan,
maar heeft z'in hunnen waan
gansch ledig weggezonden.
Davids huis valt, zoals een boom valt in de wouden
het valt gelijk ook Nebukadnezars huis gevallen is
en dat van Alexander de Grote en de Caesars. Daar
bleef niets over dan een afgehouwen tronk. Davids
huis werd teruggebracht tot voor zijn eerste begin.
Het wordt weer zoals het was in Isai. Davids zonen
en dochteren zijn geen prinsen en prinsessen meer,
maar ze worden landarbeiders, gelijk eenmaal een
Romeins keizer geconstateerd heeft uit het eelt
van de ruwe werkhanden van Davids zonen.
Dat is het gericht over Davids huis.
Uit dat gericht is de Christus voortgekomen. Want
er zal een rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk
van Isai en een scheut uit zijn wortels zal vrucht
dragen.
In Bethlehem wordt de Christus geboren. Hij is
een Davidszoon. En van deze Davidszoon wordt gezegd:
Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogsten
genaamd worden en God de HERE zal Hem de troon
van Zijn vader David geven en Hij Zal over het huis van
Jacobs Koning zijn in eeuwigheid en
van Zijn koninkrijk zal geen einde zijn.
Davids huis werd omgehouwen. Daar bleef niets over
dan een wortel in dorre aarde. Maar de wortel bleef.
En wie is deze Wortel anders dan Jezus Christus Zelf
Want Christus is Davids Zoon, maar Hij is ook Davids
Heer. Hij is de Spruit uit het huis van David. Maar
Hij kan ook spreken: Ik ben de wortel uit het ....
geslacht van David, de blinkende Morgenster.
Davids huis is in het verbond geworteld, dat is
in Jezus Christus. En bergen zullen wijken en
heuvelen wankelen, maar goedertierenheid
zal van u niet wijken en het verbond van
Mijn vrede zal niet wankelen, zegt de Here, uw
Ontfermer.
Davids glans moest vergaan, maar de glans waarvan
David en zijn huis heeft getuigd zal in eeuwigheid
niet vergaan. David is een getuige van de Christus
geweest. Maar Christus was Davids grote Getuige.
En Hij heeft door Zijn Woord getuigd van Zijn
eeuwige trouw en goedertierenheid. God is met Zijn eed
in Davids huis gekomen. En van die trouw van de Here
hebben wij gezongen: 'k Heb eens gezworen bij Mijn
eigen heiligheid, zo Ik aan David lieg', zo hem
Mijn Woord misleid'.
En nu ziet u de trouw van God juist in de val van
Davids huis. De troon van Salomo is vergaan, opdat
de Christus komen zou. En Davids dynastie moest
verdwijnen om plaats te maken voor de kribbe. Juist in
de val getuigde Davids huis: het is hier niet, maar
het komt in de Beloofde. Komt niet tot mij, maar
gaat tot Hem, o alle gij, einden van de aarde.
Er komt een rijsje voort uit de afgehouwen tronk
van Isai en een scheut uit zijn wortels zal vrucht
dragen. Gelijk het mosterdzaad de kleinste van de zaden
is en nochtans uitgroeit tot een boom, zo is de
kribbe van Christus het begin van een nieuwe hemel
en een nieuwe aarde. Daar ligt de Koning van de eeuwen
in de armen van Maria. Hij is beladen met de schande
van Davids huis. In Bethlehem is voor Hem geen
plaats en kan uit Nazareth iets goeds voortkomen?
Als wij Hem aanzagen zo was er geen gedaante of
heerlijkheid, dat wij Hem zouden begeerd hebben. Hij
wordt straks de Man van smarten en Hij zinkt weg in
de smaad van het kruis. Een ieder verbergt het
aangezicht voor Hem. Hij wordt een ergernis voor de
ganse pralende wereld van de Grieken en een dwaasheid
voor Israëls wijsheid naar het vlees. Hij is voor
alle eeuwen een aanstoot. Vandaag nog spot de geest
van de tijd met die gekruisigde Jood.
Maar het rijsje uit de afgehouwen tronk van Isai
is de Beloofde van de vaderen. Hij is de wortel van David,
Davids Zoon en Davids Heer. Hij is de drager van het
verbond. En zo zal Hij vrucht dragen. En Zijn werk
zal zijn als de boom van het leven. De bladeren van die
boom zullen zijn tot genezing van de heidenen. In Hem
wordt de wereld gered.
Verbaas u daarom niet, wanneer ook in het leven
van de Nieuwtestamentische gemeente het gericht van God
gaat over alles wat niet uit die Christus is. Wij
zijn nu Zijn getuigen, want wij getuigen, dat de
Redder van de wereld gekomen is. Dat is onze roeping.
En in die roeping zit een koninklijke taak. Wij
moeten partij kiezen voor de Christus en tegen de
satan. En dat partij kiezen is het oefenen van
gerechtigheid. Dat is koninklijk werk. Daarin zijn
wij nu als koningen bezig.
Dat is de ziel van heel ons werk en van al onze
arbeid. Wij moeten partij kiezen tegen de satan
en voor Christus Jezus in gezins- en zakenleven, in
opvoeding en onderwijs, in de maatschappij en in
volk en vaderland.
Ach, dat dit zo dikwijls vermengd is met een
zoeken van onszelf. Dan zijn wij als het huis van
David, dat zichzelf heeft gebouwd en in het getuigen
van de Christus is vertraagd. En dan is het alsof
God ons weer terugdringt tot het eerste begin. En
dan hoort u de zonen van Jemini David vloeken. En
daarin is dan wel ook iets anders: de smaadheden van
degenen die u smaden zijn op mij gevallen. Maar
tegelijk wordt dan alles afgebroken wat niet uit Christus
is. Dat wordt verteerd in de brand van de beproeving.
U kunt dan alles kwijtraken en slechts dit
ene overhouden: Christus is gekomen en Hij heeft
Zich met het leven van de wereld verbonden in
Bethlehem. Dan is dat niet iets waarin de kerstfeest-
intimiteit uw hart verwarmd, maar dan is dat een
brandend getuigenis. En dat bent u bereid om voor dat
getuigenis ook te branden.
Hierin moeten we onszelf beproeven. Word ik telkens
weer teruggeworpen op Jezus Christus? En is
dit dan de fakkel die mijn leven in brand zet: het
getuigenis aangaande Hem, Die beloofd was en nu
gekomen is? En wat is er in mijn leven, dat mij
verhindert om louter getuige te zijn van Jezus Christus?
En dan komt u tot het avondmaal met het gebed:
o God, ruim in mijn leven alles op wat dit getuigenis
verzwakt of verhindert. Breek ze dan, opdat ik
zelfs in die breuk en juist om die breuk toch moge
getuigen dat Jezus Christus in de wereld gekomen is.
Dan zien we wel onze zonden, maar tegelijk ligt
daar dan weer de koninklijke roeping open. En dan
is dit de vrucht van het avondmaal, dat u weer
scherper partij kiest tegen de satan. En dan ontvangt
u uit de hand van Christus alles terug, wat u door
uw zonde en twijfel verloor.
En dan is dit de onuitputtelijke bron, dat de
Geest op Christus rust. En op Hem zal de Geest van de
Here rusten, de Geest van de wijsheid en van het verstand,
de Geest van Raad en Sterkte, de Geest van de kennis
en van de vreze van de Here.
Nooit heeft de Geest ten volle gerust om een mens
sedert Adam, de eerste drager van de Geest in zonde
viel. De Geest was er wel en Hij rustte op de gelovigen.
Maar nergens vond Hij plaats om in Zijn volheid
Zich een rust te bereiden. En wie de Geest
dragen mocht ten dele, die werd door eigen zonde
gedrongen tot de bede: neem uw Heilige Geest niet van mij
Hierin is nu alles anders geworden. Want wij leven
onder het nieuwe verbond. Jezus Christus is in
Bethlehem geboren. U moet Hem zien als mens, als de
tweede Adam. Op Hem rust de Geest van de HERE. En op
Hem rust die Geest in Zijn volheid. Hij ontvangt
de Geest niet met mate. Aan Hem is deze profetie
vervuld. Hij is de Drager van de volle Geest van de
Here: want op Hem rust de Geest van de wijsheid en
van verstand, de Geest van Raad en van Sterkte,
de Geest van kennis en van vreze van de Here.
Ik behoef dat niet uit te werken. u verstaat wel
dat hier de Geest in Zijn volheid wordt aangewezen.
Door die Geest is Jezus de Christus, de Gezalfde,
Die afgezonderd werd tot onze Hoogste Profeet en
Leraar en tot onze enige Hogepriester en tot
onzen eeuwige Koning, de overste Leidsman en
Voleinder van het Geloof, de Eerstgeborene uit de doden en
de Leider van heel Zijn volk.
Dit slechts moet u hier verstaan: de Geest rust
nu op Jezus. Hij is de eeuwige Drager van die Geest.
En Hij draagt die Geest niet voor Zichzelf, maar
Hem is de Geest gegeven, opdat wij als lidmaten van
Zijn lichaam Zijn zalving zouden deelachtig zijn.
Zoals de Geest in Christus rust, zo rust Hij ook
in de Zijnen. En zoals Hij de Geest zonder mate
ontving, zo bezitten wij nu die Geest ook zonder
mate. Die Geest zal van ons niet wijken, omdat Hij
van Jezus niet wijkt. Want de Geest vond voor eeuwig
rust in Jezus Christus, ons Hoofd en zo is Hij
eeuwig op ons, Zijn leden.