Ps. 85 : 2

Ps. 79 : 4

 

Matth. 24 : 1 - 14

1  En Jezus ging de tempel uit en vertrok. En zijn discipelen kwamen tot Hem om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen.

2  En Hij antwoordde en zeide tot hen: Ziet gij dit alles niet? Voorwaar, Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken.

3  Toen Hij op de Olijfberg gezeten was, kwamen zijn discipelen alleen tot Hem en zeiden: Zeg ons wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding van de wereld?

4  En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ziet toe, dat niemand u verleide!

5  Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden.

6  Ook zult gij horen van oorlogen en van geruchten van oorlogen. Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet.

7  Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn.

8  Doch dat alles is het begin van de weeen.

9  Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden, en gij zult door alle volken gehaat worden om mijns naams wil.

10  En dan zullen velen ten val komen en zij zullen elkander overleveren en elkander haten.

11  En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden.

12  En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen.

13  Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden.

14  En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.

 

Jes. 26 : 9b-12

9b ... want wanneer uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners van de wereld gerechtigheid.

10  Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert geen gerechtigheid; hij handelt slecht in een land van recht en de majesteit van het Heren ziet hij niet.

11  Here, uw hand is verheven, maar zij beseffen het niet; zij zullen het echter beseffen en beschaamd staan over uw ijver voor het volk. Ja, het vuur over uw tegenstanders zal hen verteren.

12  Here, Gij zult vrede over ons beschikken, want ook al onze daden hebt Gij voor ons verricht.

 

Ps. 2 : 1 , 3 en 6

 

Gez. 5 : 3

 

Jes. 26 : 9b-12

Helpman

23-4-1939

 

 

B I D U U R  V O O R  D E  V R E D E

 

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

 

Wij zijn deze morgen in het bijzonder samengekomen

tot gebed. In al onze kerken zal deze dag gebeden

worden om behoud van de vrede onder de volkeren

en om verlossing uit de stijgende wereldnood.

Wij worden daartoe geroepen op deze Zondag, nu,

na weken van zware spanning, even een rustperiode

 is ingetreden en geen ogenblikkelijk gevaar ons

schijnt te bedreigen, althans gedurende de eerste

uren niet.

Maar een dwaas is hij, die meent, dat de gevaren

zijn afgewend. De vuren zijn aangejaagd, de

atmosferen zijn tot in het krankzinnige opgevoerd; de

ketel staat op springen. Wie ter wereld kan nog

ontspanning brengen?

Niemand is er onder de leiders van de natiën, die

de oorlog wenst. Ieder schrikt er voor terug,

behalve de dronken dwepers. Als ze gaan vechten,

dan gaan ze vechten omdat ze moeten. Dit is de

diepere achtergrond van de oorlogsnood. Er zijn

machten in de wereld, die sterker zijn dan de

sterkste man. De situaties zijn zo geworden, dat

men geen stap meer achteruit kan, zelfs al zou

men dat willen. Is er dan geen hoop meer voor

onze tijd?

Wij zijn bijeengekomen om te bidden voor de vrede

en wij werden geroepen om dit te doen met belijdenis

van zonden. Maar dan zullen we eerst moeten zoeken

het licht van Gods Woord over deze tijd, opdat we

acht geven op de tekenen van de tijden en weten wat

we God te bidden en te belijden hebben.

Wij zijn geroepen als gelovigen in Christus Jezus

in deze Dienst van het Woord van God profeten te zijn

midden in de storm, die over de wereld raast. En

we zouden onze profetische roeping veronachtzamen

als we niets anders zagen dan wat ieder voor ogen

ziet: de spanning onder de volkeren.

Wij raken de wortel niet als we zeggen, dat de

volkeren zijn vervreemd van elkander en dat afgronden

van tegenstellingen zijn opengegaan tussen de

staatslieden. De nood zit dieper dan deze oorlogsdreiging.

 

Achter de politieke nood brandt de

geestelijke.

Dit is de oorzaak: Mijn volk heeft twee boosheden

begaan, spreekt de HERE: Mij, de Springader van het

levende water hebben ze verlaten om Zichzelf

bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water

kunnen houden.

Dit is de oorzaak: het woord van Jezus wordt aan

Europa vervuld: bekeert u en zo niet, Ik zal u

haastelijk bijkomen en zal uw kandelaar van zijn

plaats weren, indien gij u niet bekeert.

In die nood van de volkeren brandt de nood van de

afval, de geestelijke nood van een wereld. die het

Verbond van Gods genade heeft verworpen.

 Ons bidden zal maar niet een bidden om de vrede

kunnen zijn. Wij zijn geroepen deze geestelijke nood

te zien en te belijden.

En dan zijn we er nog niet.

Wij bidden om de vrede, maar niet om de vrede

alleen, zelfs niet om de vrede in de eerste plaats

Wij bidden om de komst van het Koninkrijk van God in de

wereld, om de openbaring van de volheid en de

heerlijkheid van Christus Jezus. Wij bidden, dat Christus, aan

Wie alle macht gegeven is in hemel en op aarde, de

wereld leiden zal naar het wereldeind.

En zo kan ons gebed niet zijn een vlak gebed om

de vrede alleen en om de vrede het eerst, maar

het gebed van de gemeente op aarde is een worsteling

voor de troon, opdat wij biddende rust vinden in

de heerschappij van Jezus Christus over alle dingen,

rust in het geloof, dat alle dingen dienstbaar gesteld

moeten worden aan Zijn Koninkrijk.

 

En bedien u het Woord van God over

 

de heerschappij van Gods genade en de nood van de wereld

 

en ik spreek met u

 

eerst over de verwerping van die heerschappij

dan over de handhaving van die heerschappij in de gerichten

daarna over de bekering, die door de gerichten wordt gewerkt en

ten slotte van de vastheid, die de gemeente in dat alles heeft.

 

Wij horen dus eerst van de verwerping van de heerschappij

van Gods genade.

Jesaja is een profeet die zijn werk te volbrengen

had in een tijd van grote afval. God had Israël

genade bewezen. Hij had dat volk uitgeleid uit

Egypte en het gebracht in zijn eigen land. Daar had

God het volk rust gegeven van Zijn vijanden.

In de tijd van de Richteren is het volk telkens

afgevallen en weer wedergekeerd tot God. Onder de

regering van David en Salomo schijnt het volk zich

voor goed onderworpen te hebben aan Gods genade,

maar na Salomo's dood neemt de geest van de afval

de heerschappij over het volk, zodat al nader kwam

de vloek van het Verbond, waarvan in de wet van Mozes

geschreven stond.

Jeremia is de profeet die van God gezonden werd

om het oordeel van God te verkondigen. Maar voor Jeremia

zond God Jesaja, wiens woord niet slechts sprak

van oordeel en gericht, maar ook van de liefde en

 de trouw van God in het verbond.

Gods rijkste zegen komt niet tot ons in brood

en kleding, in vrede en voorspoed. God geeft ZichZelf

in Zijn verbond. Hij geeft Zichzelf in de liefde

van Zijn hart. Hij bewijst genade.

Dit is de zegen van God over ons leven, dat Hij Zijn

genade tot heerschappij doet komen, dat Hij Zich in

Zijn verbond met het leven verbindt en dat Zijn genade

genezend ingaat in het leven zelf.

Door die genade wordt de gemeenschap met God genoten

daarin dat de macht en het verderf van de zonde

wordt gebroken, dat God herstellend en vernieuwend

door Zijn Geest het leven raakt, de gezinnen, de

rechtsverhoudingen, het sociale leven, het huwelijk,

het leven van overheid en volk.

Dan kreunt niet langer het leven onder een last

van ongerechtigheid, maar dan wordt de zegen van

Gods tegenwoordigheid ervaren in alle verhoudingen

van het leven, dan straalt het licht van het Woord

van God uit over alle dingen en dan wordt het leven

geheiligd door de band met God.

Onze tekst spreekt van een gans richtig land.

Dat wil zeggen: een land waar Gods genade tot

heerschappij gekomen is, waar alle dingen zijn hersteld

en samengebonden door de inworteling van het

leven in de verbondsgemeenschap met God.

 

Dit land is een erfdeel van de Here. Dat is Zijn

eigendom, omdat Hij er Zich in liefde mee verbonden

heeft. Daar blijkt dan ook de trouw van God van

geslacht tot geslacht. Want die zegen van God is

onmogelijk zonder de inplanting van Zijn kerk.

En daarmede is het hart van de zegen geraakt.

Het leven wordt gezegend daar waar God in

Christus wordt gekend, waar het licht op de kandelaar

is gesteld en waar Zijn gemeente een plaats vindt

in het leven.

Zo was het land van Juda in Jesaja's dagen een

gans richtig land. Het was het land waar God Zijn

kerk had, waar Zijn Woord werd gekend en Zijn genade

tot heerschappij gekomen was.

Israël was God geworden tot een geliefde Zoon,

die Hij uit Egypteland geroepen had.

Maar wat God met Israël deed en aan Israël schonk,

dat is schaduw van Zijn genade, die Hij in Christus

aan de ganse wereld bewijst. De grenzen zijn weggevallen

met de Pinksterdag. In alle talen en tot

alle volkeren wordt nu gesproken van Gods genade

en liefde.

 Dat Evangelie heeft de muren omvergestoten. Zegevierend

is de Christus als Koning komen heersen

door Zijn Woord en Geest in het leven van de christelijke

volkeren. Die heerschappij is telkens weerstaan

door uitspattingen in ongerechtigheid. Ook

de geschiedenis van de christelijke volken is een geschiedenis

waarin u de ene zwarte bladzijde na de andere vindt.

 

Maar ondanks dat uitbreken van de zonde heeft de

Christus door Zijn Woord toch gezegevierd, zodat

het licht op de kandelaar werd gesteld en het

licht van het Woord uitstraalde over Europa. En

door dat Woord heeft God Zich een volk vergaderd,

zodat Zijn kerk tot openbaring kwam en Gods verbond

beleden werd.

Zijn genade kreeg de overhand over de zonden die

ons in het bloed zaten. De volkeren werden gekerstend.

Bij duizenden was dit niet meer dan een

uiterlijke schijn, een naam, een klank, een komedie.

Maar dwars door de weerspannigheid en het verzet

heen heeft de Christus toch gegrepen naar de volkeren,

zodat zij een plaats kregen in Gods verbond.

 

Zo heeft Gods genade het leven van de volkeren geraakt,

er de hand op gelegd en de heerschappij verworven.

God is in Christus komen wonen in het hart

van ons werelddeel. Hij heeft hier Zijn troon gevestigd.

En Hij heeft telkens na tijden van afval de harten

van de kinderen willen neigen tot de harten van de vaderen

en Zijn kerk vernieuwd en Zijn heerschappij hersteld.

Zo heeft Gods genade geworsteld met Europa

en Hij heeft getriomfeerd, telkens de ongerechtigheid

weer neergeworpen.

Hij heeft ons ook de heerschappij gegeven over de

wereld. Dat is door een zee van onrecht van onze

kant heengegaan. Maar het was in dat alles toch

Gods hand, die de beheersende plaats in de wereld

schonk aan die volkeren waar Zijn verbond tot erkenning

was gekomen en Hij in het leven de heerschappij

verkregen had.

Maar wordt de goddeloze genade bewezen evenwel

leert hij geen gerechtigheid. In Jesaja's dagen

werkte de afval door in de verlating van Gods verbond.

Het hart van dat volk was dik geworden. Het

sloeg achteruit tegen God. De heerschappij van de genade

werd verworpen. Gods liefde tot Israël werd

niet meer gezocht. En veracht werd die weldaad,

dat God Zich met dat volk verbonden had om daar

Zijn troon te stichten en Zijn heerlijkheid te openbaren.

 Israël verstond niet zijn plaats in het verbond

en het wilde niet zijn het volk van Gods openbaring.

Ze wilden Gods gerechtigheid niet erkennen en ze

vertraden Zijn wet. Dat was die ontzettende verbondsverlating.

De goddeloze was genade bewezen. Die

mannen van Juda en Jeruzalem behoorden tot dat volk

waar Gods genade heerschappij verkregen had.

Maar ze stopten de oren voor die boodschap van

Gods ontferming en ze verwierpen de zegeningen, waarin

Israël een schaduw mocht zijn van de Nieuwtestamentische

inwoning van de Geest in de gemeente.

Ze verwierpen de liefde van God. Ze hebben Zelf dat

licht van Gods gunst verduisterd, ze hebben zich

vervreemd van de beloften.

Die verwerping van de heerschappij van de genade is

de grootste misdaad die bedreven kan worden. Dat

is die dagelijkse ongerechtigheid, die bedreven

wordt in de diplomatie, in de pers, in de volksvergaderingen.

Daar vlamt al tientallen jaren lang

 

een duivelse strijd tegen de heerschappij van

Christus over het leven. Het licht van het Woord

van God wordt geblust. Er worden stenen naar de

Christus geworpen. Hij wordt uitgedreven uit het

leven en stuk na stuk ontworstelt men aan Zijn

heerschappij.

Dat is de geestelijke achtergrond van de nood van

deze tijd. Dat brandt achter de sociale ellende en

de bevolkingsvraagstukken. Dat is de diepere nood,

die daar woedt in het hart van de volkeren. Er is

afval en omdat er afval is, worstelt men in het

ene land met economische moeilijkheden, armoede,

bevolkingsoverschotten en in het andere land gaat

men te gronde aan gebrek aan volkskracht en sterft

het volk moedwillig uit, omdat het zijn kinderen

vermoordt op grote schaal.

En in dien nood heeft men het geweld op de troon

geheven, het geweld, dat is de laatste toevlucht

van de humanistische mens, dat is de noodsprong

omdat men geen anderen uitgang meer ziet.

Daardoor is de spanning gegroeid en zo toegenomen,

dat het nu allen boven de kracht gegaan is

en geen mens het meer in de hand heeft, ook niet

de sterkste, ook niet diegenen, die de spanning

hebben opgedreven.

Er is afval onder de christenvolken. Er is een

worsteling tegen de heerschappij van Christus' genade

Er is opstand tegen de Christus. De beweging van

Psalm 2 is door de volkeren heen gegaan.

 En die afval moet u niet slechts zoeken in de

dictatuurlanden, maar evengoed bij die volkeren die

strijden voor het behoud van het oude. U moet niet

links kijken of rechts. Ons volk heeft zich ook

gegeven in die worsteling tegen de zegen van de

liefde en de gemeenschap van God in het leven van het

volk. Het wendt zich af van de Pinksterzegen

en het zoekt zijn heil in de beheersing van het

leven door eigen geest zonder de heiliging van de

Geest van God. Dat verderft ons volksleven in al zijn

geledingen. Als een onreine zweer heeft zich dat

vastgezet in het volkslichaam. De ontkerstening is

ook in ons land de grootste nood, de geestelijke

achtergrond van al de noden die er zijn; sociaal,

maatschappelijk, moreel wordt het leven verwoest.

 

En nu mogen er hier sterke weerstanden zijn. God

is immers genadig van geslacht tot geslacht. Maar

wij hebben ons aandeel in de zonden van Europa, in

die verlating van Gods verbond en verwerping van de

zegeningen, die God alleen in Christus geschonken

heeft.

En dan handhaaft God Zijn heerschappij in de gerichten,

die Hij doet komen over allen, die Zijn genade

verwerpen.

Daar was afval in Jesaja's dagen. De goddeloze

deed onrecht in een gans richtig land en hij zag

de hoogheid van de HERE niet aan. Hij erkende niet

dat God de stoel van Zijn eer gezet had onder dat

volk.

God heeft toen Zijn hand verhoogd d.i. Zijn macht

geopenbaard. Hij heeft de macht van Assur tegen de

aarde geslagen. Maar de goddeloze zag het niet.

De ogen waren daarvoor verblind. God heeft in dat

alles Jeruzalem geraakt. Juda's macht werd door het

verschuiven en bewegen van de volkerenmachten

aangetast, de positie van het land werd precair.

En straks zullen Gods gerichten over Juda komen

in al de hevigheid van de wraak van het verbond.

God handhaaft Zijn heerschappij door de oordelen

die Hij op de aarde doet. Hij heeft Zijn heerschappij

gehandhaafd in de ballingschap, die straks als

een oordeel van God dat volk kwam treffen. Hij liet

de heidenen wandelen in hun wegen. Maar Israël

sloeg Hij zo, dat een ieder die het hoorde de beide

oren zouden klinken.

Ieder volk en ieder mens, die getekend werd

door het teken van het verbond en het verbond verlaat

wordt geworpen in de nood van het door God verlaten

 worden. Wie zich ontwortelt aan de heerschappij van de

genade, die staat zonder genade in het leven.

En dan worden die oordelen en gerichten, die

God brengt over degenen die Zijn liefde en gemeenschap

verwierpen, niet altijd van buiten af opgelegd.

God kan gericht houden door aardbevingen en pestilentiën.

Maar telkens zien we, dat Hij de oordelen

niet mechanisch van buiten af oplegt. De oordelen

ontspringen telkens uit de afval zelf.

Juda steunde niet meer op het verbond van de HERE

En toen diende het andere goden en zocht het

zijn vastheid in verbonden met grote wereldmachten.

Dat heeft het oordeel over Juda gebracht.

 

Jeruzalem werd nu een magneet voor de wereldrijken. Israël

verstrikte zichzelf in het woelen van de volkeren.

Het werd van God verlaten, omdat het God verliet

en toen werd Israël besprongen. Het wilde niet meer

het erfdeel van de HERE zijn en daarom gingen de

volkeren er om vechten van wie het dan zou zijn.

De gerichten komen niet mechanisch van buiten

af in de tijd van het Nieuwe Testament. De nood van

deze tijd. is zelf ontsprongen uit de geestelijke

crisis van de afval. Waar de heerschappij van Gods

genade verworpen wordt daar breekt de geestelijke

chaos door en daar krijgen verwoestende machten

vrij spel. Daar zijn christenvolken waar de morele

verwoesting reeds eeuwen haar werk heeft gedaan.

Het heil van Christus is uitgebannen. Nu moet

het onheil komen. En het is gekomen in die grenzeloze

geestelijke verwarring, waarin de mensheid.

nu al bijna twee eeuwen worstelt naar uitkomst en

licht.

God, de Springader van het levende waters hebben

zij verworpen. Ze hebben het licht van de Reformatie

niet in ere gehouden. De Revolutie werd gepredikt.

Ze hebben andere goden gediend. Ze hebben zich

geworpen in de armen van het humanisme, het

vertrouwen gesteld op de ideale mens. Gisteren

meende men die ideale mens gevonden te hebben

in de democratische wereldburger en vandaag zijn

er velen die hun man zien in de despoot. En die

tegenstelling is opgedreven, zo hoog, dat de landen

nu tot de tanden gewapend. zijn om te vechten

voor hun ideologieën.

Waar de wereld onder zucht, dat is onder de

verwarring van de humanistische vergoddelijking van de

mens. Gisteren werd de geest vereerd, vandaag

het bloed. En nu loeit de haat en de vervreemding

 tussen volk en volk en kent de verbittering geen

grenzen. En duizenden vragen: waarom doen ze niet

een stap achteruit? Maar dit is nu het gericht van God

dat niet mechanisch van buiten af is opgelegd,

maar zelf ontsprongen is uit de crisis van de

afval: de humanistische mens wil geen stap

achteruit en het is vandaag de vraag of hij het zou

kunnen zelfs indien hij dat wilde.

Er is geen harder slavernij dan de dienst van de

afgoden. Democraten en dictatoren vereren

gemeenschappelijk de afgod van de ideale mens,

dienaren, die zelf zijn orde schept in de wereld en

 

 intussen wegzinkt in de wanorde, die de wereld wil

beheersen door zijn ontembare beheersingsdrift

en intussen beheerst wordt door het gericht,

dat hij door de eigen afval over zich heeft

ingeroepen.

De Joden worden nu vervolgd door de moderne

vereerders van de mens en tegelijk maakt men

gemene zaak met de verbondsverlating van het afvallige

Jodendom en roept men mee: Zijn bloed kome over ons

en over onze kinderen.

Zo is Christus eenmaal een zegen voor de volkeren

geweest, maar door de wet van het verbond waar

onder God de volkeren heeft gesteld wordt Hij nu

tot een oordeel over de wereld. Het bloed van Christus

komt over de blanke naties. God handhaaft

Christus' heerlijkheid in de duisternis, die nu

over de aarde hangt en in de wanhoop die zich

meester gemaakt heeft van de mensen, in de angst

voor een naar menselijke berekening onvermijdelijke

oorlog, die van ons werelddeel geen steen op de

andere laten zal.

God handhaaft Zichzelf. Er is met Hem getwist.

Nu twist Hij met de mens, niet in een aardbeving

of in een natuurramp, maar daarin dat hij de wereld

overgeeft aan de dwaasheid van de mensen, zodat

de vloek ontspringt uit de afval zelf.

En dan geeft Hij midden in de beroering de

bekering, die door de gerichten wordt gewerkt. Jesaja

zegt: wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, zo

leren de inwoners van de wereld gerechtigheid.

Dat wil zeggen: God werkt bekerend onder Zijn

volk. Van onze afdwalingen worden wij weer op Zijn

weg gebracht. Wij staan niet buiten de afval om

ons heen. De geest van de tijd is ook machtig over

ons.

Wij weten van de heerschappij van de genade over het

 leven. Wij belijden de verlossende kracht. Wij geloofden,

dat het leven slechts gezegend kan worden

door de gemeenschap en de liefde van God. En wij hebben

dat beleden midden in het leven van ons volk. We

hebben dat niet verloochend.

Maar is die heerschappij van de genade nog het eerste

wat we zoeken? Hebben we in het geloof geprofeteerd

dat dit alleen de zegen van God over het leven is?

Wij hebben geijverd voor de erkenning van de

heerschappij van Christus over de volle breedte van het

 

leven. Maar hebben we zelf niet een groot stuk van

het leven genaturaliseerd? En was ons werken altijd

een werken in het geloof?

De Classis 's-Gravenhage, die voor het uitschrijven

van Bededagen is aangewezen, riep ons niet slechts

tot gebed, maar ook tot belijdenis van onze zonden.

Dat kan vandaag niet een mooi gebaar zijn. Een

belijden van schuld in het algemeen en in het wilde

weg heeft voor God geen waarde. Wij moeten vandaag

onze zonden met name noemen.

En dan moeten wij erkennen, dat ons spreken en

handelen zich telkens weer inpast in de kaders van

het leven om ons heen. Dat ons leven een christelijke

kleur heeft is nog niets.

Wat u doet, doet het de Here, doet het in het

geloof, in de volkomen onderwerping van alle dingen

aan Zijn heerschappij. Het baat ons niet of we van

een christelijk beginsel spreken, wanneer we in

dat alles niet leven in het geloof, dat alleen God

ziet.

Dit is onze wereldgelijkvormigheid, dat we te

midden van ons volk onze profetische roeping telkens

laten liggen, omdat de heerschappij van Gods

genade niet meer het enige is waarvan we weten.

Er is zo'n breed stuk leven gekomen, waar we

het zonder de genade van Christus menen te kunnen

stellen. We hebben zo'n brede strook natuurlijk

terrein gecreëerd, waar we niet uit de genade leven

maar uit datgene waaruit ieder mens leeft.

Ik wijs nu alleen onze schuld aan in verband met

de grote afval om ons heen. Ik zwijg nu over de

uitwerking van dat alles in ons ganse leven. De

secularisering - dat is de losmaking van de

genade-heerschappij, is ons niet geheel voorbijgegaan.

Wij hebben ons aandeel in de secularisering voornamelijk

van het geld en het economische leven en dat

grijpt over naar ons gezin, ons kerkelijk leven, ons

ganse bestaan. Het drijft ons voort om een scheidslijn

 in het leven te trekken, een scheidslijn tussen

de Zondag en de werkdag, tussen bidden en brood

eten, tussen het zingen van een psalm en het

zingen van een feestlied, tussen de genade en

het leven van de natuur, dat we met alle mensen

gelijkelijk zouden delen.

God leert door Zijn gerichten gerechtigheid aan

 

de inwoners van de aarde. Hij roept ons van onze afdwalingen

terug. En dan mag de tijd benauwend zijn, maar

dan is het goed voor ons verdrukt te zijn geweest.

Want dan worden we er toe geperst om weer in het

geloof alleen God te zien, in het geloof te belijden

dat de heerschappij van de genade alles in ons leven is

niet een stuk en een brok. Wij worden weer gedreven

om te belijden, dat Christus alles is en dat alles

moet worden aangeraakt door de vrijmakende en herstellende

kracht van Zijn genade. En dat aan Zijn Koninkrijk

geen einde is, niet in de tijd, maar ook niet in

de lengte en de breedte, dat het ganse leven van de

Zijnen behouden wordt door de gemeenschap met Hem.

En dan vindt de gemeente in dat alles haar vastheid

in Christus' beloften.

Wij worden gesterkt in het geloof, dat wij in Hem

alles hebben gevonden. En dat wij in gemeenschap met

Hem de toekomst tegengaan.

Het kan nog donkerder worden dan het nu is. Want

Gods Koninkrijk zal zegevieren over de rebellie.

Zij zien niet, dat Gods hand verhoogd is, maar

ze zullen het zien en beschaamd worden vanwege de

ijver over uw volk; ook zal het vuur uw wederpartijders

verteren.

Het Koninkrijk moet triomferen dwars door de

duisternissen van de aarde. God laat de wereld niet

los, maar Hij houdt ze vast ook straks als Hij ze

houdt in de vlam van het jongste gericht. Hij heeft

Zich aan deze wereld gegeven. En die genade wordt

niet meer ongedaan gemaakt.

Daarom moeten wij door verdrukkingen ingaan in het

Koninkrijk. En om dat Koninkrijk wordt de aarde

beroerd.

En daarom roepen wij om dat Koninkrijk ook vandaag

in ons gebed om de vrede. Here, Gij Zult ons de

vrede bestellen, want Gij hebt al onze zaken uitgericht.

God heeft al onze zaken uitgericht d.i. Zijn genade

kwam tot heerschappij in ons leven. Hij hield ons

als Zijn eigen volk in stand tot op vandaag. Hij heeft

de heerlijkheid van Zijn Koninkrijk geopenbaard. Hij

heeft met Zijn hand aangeraakt al wat wij hebben.

 Daarom is dat Koninkrijk ook onze enige hoop.

God zal ons vrede bestellen.

 

Niemand weet hoe die vrede van Gods Koninkrijk

komen zal. Buiten dat Koninkrijk is er geen vrede

voor de volkeren. Alleen als Christus en Zijn genade

weer de overhand krijgt over de overheden en de

volkeren, zal de nood van de wereld ophouden, zal er

uitkomst zijn in de verschrikking van deze geestelijke crisis.

Niemand weet of God dit nog geven zal aan Europa.

Werp het niet weg, want ook in de Reformatie

heeft God bekering gewerkt na grote afval en

ontkerstening. Wij zitten niet in Gods stoel en wij

schrijven de geschiedenis niet.

Maar als dit dan de grote afval mocht zijn en als

er geen wederkeer tot God meer komen zal in de

Christelijke wereld, als dan de benauwdheden van het

einde over ons gekomen zijn, dan blijft Gods Koninkrijk

onze vastheid en hoop.

Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zegt

Jezus, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts,

omdat uw verlossing nabij is.

En daarom zoeken wij niet eerst de vrede van de

volkeren, maar wij zoeken het Koninkrijk van God en Zijn

gerechtigheid, want alleen uit de volheid van dat

Koninkrijk zal ons de vrede opgaan, als het hier

niet is onder de volkeren, dan straks op de nieuwe

aarde.

De vrede komt. Want God zal ons vrede bestellen.

En daarom is dit het eerste en het laatste wat

wij bidden: Uw Koninkrijk kome.

Amen.