Preek van ds.J.W.Tunderman
gehouden op 6 december 1936
te Vrouwenpolder en Gapinge
over Jesaja 42:1-3
146 : 4
Schriftlezing:
Matth. 12 : 14 - 21
14 De Farizeeën gingen weg en beraadslaagden tegen Hem, hoe zij Hem om zouden kunnen brengen.
15 Maar Jezus wist dat en vertrok vandaar, en veel menigten volgden Hem en Hij genas hen allen.
16 En Hij gebood hun streng dat zij niet bekend zouden maken Wie Hij was,
17 opdat vervuld zou worden wat gesproken is door de profeet Jesaja toen hij zei:
18 Zie, Mijn Knecht, Die Ik uitverkoren heb, Mijn Geliefde, in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn Geest op Hem leggen en Hij zal aan de heidenen het oordeel verkondigen.
19 Hij zal niet twisten en niet roepen, en ook zal niemand Zijn stem op de straten horen.
20 Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal Hij niet doven, totdat Hij het oordeel uitvoert tot overwinning.
21 En op Zijn Naam zullen de heidenen hopen. (Herziene Statenvertaling, 2010)
74 : 2
Tekstlezing:
Jes. 42 : 1 - 3
42:1 Zie, Mijn Knecht, Die Ik ondersteun,
Mijn Uitverkorene, in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft;
Ik heb Mijn Geest op Hem gelegd.
Hij zal tot de heidenvolken het recht doen uitgaan.
2 Hij zal niet schreeuwen, Hij zal Zijn stem niet verheffen,
Hij zal Zijn stem op straat niet laten horen.
3 Het geknakte riet zal Hij niet verbreken,
de uitdovende vlaspit zal Hij niet uitblussen;
naar waarheid zal Hij het recht doen uitgaan. (Herziene Statenvertaling, 2010)
22 : 13 en 14
119 : 83
84 : 4
ADVENT
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Over enkele weken zullen we weer het Kerstfeest vieren en met heel de Kerk ons verheugen in de genade van God die ons verschenen is in Christus. In de Adventsweken die aan dat Kerstfeest voorafgaan zullen we uit het Woord van God horen hoe die Christus in de eeuwen van het Oude Testament van te voren is verkondigd door de profeten en is afgebeeld door offeranden en andere ceremoniën van de wet.
We moeten zien hoe alles in de wereld en alles in de kerk van te voren al om Hem geroepen heeft, hoe in die dagen nog gemist werd het vlees van de Zoon van de Mensen, hoe de belofte er wel was maar de vervulling nog werd gemist.
Dat is het dubbele thema van de Adventsprediking: Hij was beloofd, maar Hij werd nog gemist. Hij zou komen, maar Hij was er nog niet.
De belofte was er. Profeten en priesters hebben van Hem gesproken. Maar Hij moest nog komen. De grootsten van het Oude Testament hebben van verre de belofte gezien.
Dwars door al die wachtende eeuwen heeft God een weg gebaand voor Zijn Zoon. En al de profeten en de priesters hebben zich langs die weg geschaard opdat ze voor Hem Hosanna zouden roepen.
Aan de ene kant leefden ze onder de belofte: de Messias zou komen. Maar aan de andere kant leefden ze nog in het gemis: de Christus was nog niet verschenen. Het allergrootste van het Oude Testament was nog maar heenwijzing en aankondiging.
De grootste profeet moest nog zeggen: een profeet als mij zal U de Heere uw God verwekken, naar Hem zult u horen. De grootste moest nog zeggen: Hij komt na mij. Daarom was het soms een roepen uit de nood: uit de diepten roep ik tot U. Maar dan was het ook weer een roemen in de belofte: Zingt de Heere een nieuw lied. Soms een gekerm uit het gemis: Och, dat U de hemel zou openscheuren, dat U zou neerdalen.
En soms een blijdschap in de verlossing: juicht, gij hemelen en verheug u, gij aarde, en gij bergen, maakt gedreun met gejuich, want de Heere heeft Zijn volk vertroost en Hij zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen.
Zo zien we ze dan staan: aartsvaders, koningen, profeten, priesters, richters en verlossers, knechten van de Heere en dienaren van God en ze wijzen allen naar die grote Profeet, naar die Hogepriester, naar die Knecht van de Heere Die komen zou.
Onze tekst spreekt nu in het bijzonder over de Knecht van de Heere. God spreekt daar tot Zijn volk: Ziet, Mijn Knecht Die Ik ondersteun, Mijn uitverkorene, in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft, Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven. Hij zal tot de heidenvolken het recht doen uitgaan. Hij zal niet schreeuwen noch Zijn stem verheffen noch Zijn stem op de straat horen laten. Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen. Met waarheid zal Hij het recht voortbrengen. Deze tekst zegt ons dat de Knecht van de Heere komen zal opdat de Heere op aarde zal worden gediend.
en we zien twee punten:
dat Hij Zelf zal dienen en
dat Hij anderen tot die dienst brengen zal.
In het Oude Testament ontmoeten we telkens profeten en priesters en koningen. Ze zijn allen door God aangesteld om de komende Christus uit te beelden. Dat was de zwaarte van het ambt. Ze moesten in heel hun ambt uitdrukking geven aan wat straks in de Messias komen zou.
Vreselijk was het daarom als ze die zwaarte van het ambt niet voelden, als ze voor die verantwoordelijkheid wegliepen. Dan ontheiligden ze hun eigen ambt. Vreselijk was het daarom als er koningen in Israël waren die het volk verdrukten en nog vreselijker was het, als er priesters waren die het heiligdom verontreinigden, rechters die geschenken aannamen, ambtsdragers die hun ambt vergaten. Want dat betekende dat ze de Christus vergaten, dat ze weigerden om Hem uit te beelden, dat ze geen schaduw wilden zijn, dat ze in zichzelf de vervulling gekomen achten, dat ze geen voorlopers wilden zijn, geen herauten, geen wegbereiders van Hem Die komen zou.
Maar nu waren er ook anderen die wel begeerden om herauten van de Christus te zijn: Mozes en Aäron, David en Elia. En toch zien we dat ook die gewillige ambtsdragers struikelen in hun ambt. Ze kunnen hun ambt niet tot een einde brengen. Ze breken het af door hun zonde, ze moeten het half laten liggen. En dan moesten ze bij de scherven van hun levensroeping heenwijzen naar de Christus.
Die zou dat afgebroken werk weer opnemen en voleindigen, Die zou het geschonden en verbeurde ambt vervullen tot het laatste toe. Die zou de grootste Profeet zijn, de enige Hogepriester, de hoogste Koning.
Zo staat daar Mozes als de grote profeet van het Oude Testament in de woestijn. Hij moet profeteren tegen de steenrots. Hij moet spreken, maar hij spreekt niet, hij struikelt in zijn ambt, hij laat de profetie liggen, hij slaat op de steenrots.
Daarom moet de grote Mozes belijden dat hij de mindere is en dat zijn afgebroken ambt door de Christus zal worden opgevat en voleindigd. Daarom komt Mozes op zijn grootste hoogte als hij van zichzelf afwijst en profetisch de Christus aanwijst: een profeet uit het midden van u, uit uw broeders, als mij, zal u de Heere uw God verwekken, naar Hem zult u horen.
En zo is Aäron geroepen om priester van God te zijn. Hij moet in heel zijn dienst een schaduw geven van de Christus. En daarom moet hij zijn ambt tot het eind toe volbrengen. Maar hij struikelt. Hij staat daar aan de voet van de Sinaï. En hij offert voor het gouden kalf. Hij moest strijden en ijveren voor de Heere. Hij strijdt en ijvert niet. Hij is bang voor de conflicten. Hij rekent met de mensen. Hij geeft toe en vertoornt de Heere met de beeldendienst.
En dan breekt de toorn van God ook over Aäron los. Nu moet Aäron zijn ambt afbreken. Want nu moest hij de voorbidder voor Israël zijn. Maar hij kan niet. Mozes moet voor hem bidden. Mozes moet Aärons priester zijn.
En zo was David de man naar Gods hart. Hij heeft als Koning zijn God gediend. Hij was een voorganger van zijn volk. En hij was daarin een afbeelding van de grote koning, de vader van het vaderland, de beschermer van zijn onderdanen.
Maar daar staat hij op van zijn troon. De engel van het verderf slaat de mensen van Jeruzalem. En ze vallen voor Davids ogen neer. Nu moet David koning zijn, zijn volk beschermen, maar hij kan niet. Want Davids volk wordt geslagen om Davids zonden. Hij heeft het volk laten tellen. Hij had zelf wat willen zijn zonder de Messias.
En dan moet daar voor Davids zonde een offer worden gebracht op de dorsvloer van Arauna. Hij kon zijn koningsambt niet volbrengen. Hij bracht het tot de plaats waar het offer nodig was. Hij is in zijn ambt gevallen.
Zo staan daar dan die priesters en profeten en koningen. Geen van hen heeft het gekund, ze vielen voor ze tot het eind toe hun werk gedaan hadden. En zo wijzen ze dan heen, staande bij de scherven van hun werk en ze spreken allen van Christus Die straks de gebroken ambten op zich nemen zal. Die zal ze voleindigen. Die zal liefhebben tot het einde.
En nu lezen we in onze tekst van de Knecht van de Heere. En we zien hier weer hetzelfde. Wie moest de Knecht van de Heere zijn? Israël. God had Israël geroepen om als Knecht Hem te dienen. Daarom wordt er in de Schriften telkens gesproken van Israël, de Knecht van God.
En nog in het vorige hoofdstuk wordt het volk zo aangesproken: Maar u, Israël, Mijn Knecht, u Jacob, die Ik verkozen heb, het nageslacht van Abraham, die Mij liefhad, u die Ik gegrepen heb van de einden van de aarde en uit haar uithoeken geroepen heb en tegen wie ik zei: U bent Mijn Knecht, u heb ik uitverkoren en heb u niet verworpen.
Israël moest de Knecht van de Heere zijn. Daartoe was het uit Egypte geroepen. Israël moest voor de Heere leven, staan voor Zijn troon om Hem te dienen. En zo komt dan Israël voor de Sinaï. Daar zal de Heere tot hen spreken. Zij moeten zijn knechten zijn, zijn priesters, zijn liefhebbers. Maar als de Heere dan spreekt uit het onweer, dan vluchten ze van de Heere weg. Dan komen ze tot Mozes en ze zeggen: Ach, Mozes, de dienst van God is voor ons te zwaar. Spreek u toch tot de Heere.
De bruid is hier bang voor de bruidegom. Ze schrikt ervoor terug op deze huwelijksdag nu Israël zich schikken mag om zijn God te ontmoeten. Ze wil van de bruidegom weg. Mozes draag u maar de last en laat ons vrij. Ontmoet u maar onze God, maar laat ons mogen wegvluchten van de bruidegom.
Hier liggen de aanvangen van Israëls ellende in de woestijn. Hier ligt het begin van de verwerping. Israël denkt dat Gods liefdedienst Hem straks verdrieten zal. Het meent dat Zijn last zwaar is en Zijn juk hard. Het wil van de Bruidegom af. Daar ligt het begin van de afval. Israël wil Gods knecht niet zijn. Daar in de woestijn daar moet een voor allen de Heere dienen, een voor allen moet voor de Heere staan, een voor allen moet spreken en horen.
Maar straks in Kanaän dan breekt die afval door. Telkens zijn er wel die de bruidegomsliefde verstaan hebben, die de Heere willen dienen, die met heel hun hart belijden: uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten. Maar Israël, het volk, het wil Gods knecht niet zijn en de getrouwen die de Heere liefhebben moeten het voor hun ogen zien, dat Israël de vreemde goden zoekt en zijn bruidegom vergeet.
En nu zijn we gekomen in de dagen van Jesaja. Oordeel op oordeel is gekomen. Maar het volk zegt zijn last is zwaar en zijn juk is hard. Het kent zijn God niet. Jesaja heeft daarom geprofeteerd. Hij heeft gesproken van ballingschap en ondergang. Al wat in de wet en de profeten geschreven staat zal aan Israël worden voleindigd.
Straks komen de vreemden en dan voeren ze Israël weg in de gevangenschap. Dan ligt daar afgebroken het ambt, dat Israël vervullen moest. En dan zullen de ware gelovigen treuren om Israëls afval. En dan zullen ze nauwelijks nog durven hopen dat ooit nog de dienst van de Heere zal worden vervuld. En dan zullen ze onder Gods oordelen vragen of Israël ooit nog de knecht van de Heere worden mag.
Maar nu heeft Jesaja niet alleen van God de opdracht gekregen om de oordelen aan te zeggen. 39 hoofdstukken zijn vol van de grimmigheid van de Heere. Maar in het 40e hoofdstuk spreekt God van de terugkeer van Zijn gunst: Troost, troost Mijn volk, zal uw God zeggen, spreek naar het hart van Jeruzalem en roept haar toe dat haar strijd vervuld is en dat ze van de hand van de Heere dubbel ontvangen zal voor haar zonden.
Israël mag weer terug uit de ballingschap. Maar zal dan weer de liefdedienst van de Heere het volk verdriet doen? Zal er dan weer zijn het weglopen van de bruidegom? Zal het dan weer weigeren om knecht van de Heere te zijn?
God spreekt hier tot het overgebleven Israël: Zie, Mijn knecht, Die Ik ondersteun, Mijn uitverkorene, in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven. Hij zal het recht van de heidenen voortbrengen.
Er zal een knecht van de Heere komen Die Zijn ambt tot het einde toe vervullen zal. God spreekt hier van de Christus. Die Christus zal de knecht van de Heere zijn.
En zo zal hier op aarde de dienst van de Heere volbracht worden. Israël mag bezwijken, Zijn Messias bezwijkt niet: Hij zal als knecht van de Heere Zelf heel de dienst van de Heere doen. En daarom zal Hij straks als mens geboren worden uit een vrouw, onder de wet. En dan zal Hij heel de wet en de profeten vervullen, Hij zal al het dienstwerk doen, Hij zal het werk tot het eind toe volbrengen, totdat Hij het zal uitroepen: het is volbracht.
Zo wordt hier Christus aangekondigd als de Knecht van de Heere. Hij is Mijn Knecht, zegt God, Mijn Knecht Die Ik ondersteun. God zal Hem leiden en richten en Zijn wil bekend maken. En daarom zal Gods
Geest op Hem zijn. Hij Die de Zoon is, Hij zal als Maria's kind de Geest ontvangen niet met mate.
En door die Geest zal Hij het volbrengen om Middelaar te zijn om de mensen in alles gelijk te wezen, uitgezonderd de zonde, om vernederd te worden zelfs tot de dood, ja tot de dood aan het kruis, om in de gestalte van een Dienstknecht te verbergen de heerlijkheid die Hij bij de Vader had eer de wereld was. En om zo dan als een Dienstknecht bezig te zijn in de dienst van Zijn God. Daarom zegt God dan ook van Hem: Mijn Uitverkorene.
In dit woord schijnt al het licht van de vrije genade door. In Zijn eniggeboren Zoon heeft de Vader ook ons gegrepen en de hoop van het eeuwige leven die wij ontvangen hebben, is maar een weerkaatsing van de verkiezing van Christus.
Daarom heeft God een welbehagen in Hem. In Hem openbaart God al Zijn liefde over Zijn verloren volk, neemt Hij de schuld weg en neemt Hij ons tot kinderen aan, mogen wij toch weer de bruid zijn, is God toch ook voor ons de God van het eeuwig welbehagen. Want in Hem is alle schuld verzoend, in Hem is alles volbracht. In Hem hebben we alles wat voor onze zaligheid nodig is. In Hem hebben wij weer de liefde van God.
Zo komt de Knecht van de Heere straks de Heere dienen, straks dienen de liefdedienst die ons geen vreugde gaf, straks dienen de Heere alleen. En omdat Hij komt dienen zal Hij ook niet schreeuwen noch Zijn stem verheffen noch Zijn stem op de straat horen laten. In het Evangelie van Mattheüs wordt ons verhaald hoe deze profetie vervuld is. Christus geneest daar de zieken. Vele scharen volgden Hem en Hij genas ze allen.
Daar is Hij bezig in de dienst van God. En Hij wil niet meer dan dienen. Daarom schreeuwt Hij niet en laat Hij Zijn stem op de straten niet horen. Maar als Hij de scharen genezen heeft, dan gebiedt Hij hun scherp dat ze Hem niet zouden openbaar maken.
Hij komt niet schreeuwen op deze wereld, maar Hij komt dienen. Hij heeft de reclame niet nodig. Hij maakt geen vertoon. Het is Hem niet te doen om een wereldberoemde wonderdoener te worden. En Hij is er niet op uit om door de scharen gevolgd te worden opdat ze een teken van Hem mogen zien. Hij dient, want daartoe is Hij in de wereld gekomen. En zo weinig is het Hem te doen om de bijval van de massa, dat Hij niets doet om de grote hoop aan zich te binden.
Hij maakt het de mensen niet makkelijk en aangenaam om Zijn discipelen te worden. Hij probeert het niet de mensen naar de zin te maken. Hij speculeert niet op de instemming. Hij ziet niemand naar de ogen. Hij spreekt niemand naar de mond.
En als op zekere dag alle mensen van Hem zijn weggelopen in de synagoge van Kapernaüm, als bank na bank verlaten is en nog alleen de twaalf zijn overgebleven, als allen zich aan Hem geërgerd hebben, dan vraagt Hij aan die twaalf nog: willen jullie ook niet weggaan?
Nee, Hij doet dat niet om mensen af te stoten. Hij doet dat niet om hard te zijn. Hij doet dat opdat alle discipelen en discipelinnen zullen verstaan, dat ze bij Hem mogen blijven, dat ze van de kerk mogen zijn, dat zij Hem niet hun gunst, maar dat Hij aan hen Zijn gunst heeft weg te schenken.
Zo dient Hij Zijn Vader. Zo vervult Hij de dienst die Israël zo schandelijk had laten liggen. Zo is Hij de Knecht van de Heere in onze plaats. Zo neemt Hij waar de liefdedienst waarin wij geen vreugde hadden. Zo is Hij onze zaakwaarnemer.
Al gaat de kerk in de afval onder, dan wordt toch de Heere op aarde gediend, dan is er toch een mens van vlees en bloed, Die zeggen kan: Ik kom, in de boekrol is van Mij geschreven. Ik heb lust, o God, Uw welbehagen te doen en Uw wet is in mijn ingewanden geschreven.
Zo heeft Hij de dienst volbracht ten einde toe, omdat Hij heeft liefgehad tot het einde, omdat Hij tot aan het kruis toe gevraagd heeft naar wat geschreven stond in de wet en de profeten, omdat Hij de Vader gediend heeft, zelfs toen Hij van de Vader was verlaten. Hij heeft Zijn werk gedaan, totdat het alles was volbracht en al de Schriften waren vervuld.
Dat is de Knecht van de Heere Die God aan Israël heeft toegezegd, dat is de Knecht van God van wie het overblijfsel mocht horen. Israël mocht bezweken zijn in de liefdedienst van God, Israël mocht Zijn ambt als Knecht van de Heere hebben afgebroken, Hij de Knecht van de Heere pakt het op, Hij kruipt over de aarde en Hij laat Zich als een worm vertreden, Hij is Dienstknecht tot het einde toe.
Hij de Bruidegom, Hij doet het versmade werk van Zijn bruid, opdat toch de bruidsdag komen zal, niet uit haar liefde, maar uit de Zijne. Maar nu is het niet alleen Zijn roeping om Zelf het dienstwerk te verrichten, maar Zijn werk is pas volbracht als Hij Zijn volk weer tot de dienst van de Heere heeft gebracht.
Hij kan God niet dienen in de eenzaamheid. Hij wil God prijzen in een grote vergadering. Hij heeft een eeuwige verzoening teweeggebracht. Hij voert de bruid die in haar ontrouw alles heeft vergeten, weer naar het Huis van de Vader.
Tweemaal in onze tekst wordt gesproken van dit werk van onze Middelaar; in vers 1 en vers 3. Daar staat: Hij zal tot de heidenvolken het recht doen uitgaan. En: naar waarheid zal Hij het recht doen uitgaan.
Israël heeft het recht van zijn God vergeten. Het was geroepen om knecht van de Heere te zijn, maar het had zich goddeloos van God afgekeerd. Maar nu zal die Knecht van de Heere dat vergeten recht weer doen uitgaan. Hij zal Gods Naam Zijn broeders vertellen, in het midden van de gemeente zal Hij God prijzen.
Hij zal Zelf Zijn God dienen, maar Hij zal ook Gods volk brengen tot de dienst van de Heere. Er zullen weer dienstknechten en dienstmaagden van de Heere zijn. Hij bereidt weer een gewillig volk, die in de liefdedienst vreugde vond. Hij maakt en kiest Zich weer een volk, dat zich niet onttrekt aan de dienst van God en niet wegloopt en weg wil van de wet van de Heere, maar al Zijn liefde en al Zijn weelde daarin vindt dat het de Heere dienen mag onder de grote Knecht van de Heere, onder de heerschappij van Jezus Christus, Knecht van God, Koning van Zijn volk.
En zo horen we hier dan hoe aangekondigd wordt het Koninkrijk van God, dat met de Christus gekomen is, het Koninkrijk waarin wij door de Geest weer aan de Vader onderworpen zijn.
Gemeente, die Christus is u gegeven. Eeuwen hebben naar Hem uitgezien. Maar nu is Hij ons voorgegaan om God te dienen. Zijn geboden zijn niet zwaar. Zijn last is licht en Zijn juk is zacht. Zijn Koninkrijk is een heerlijk Koninkrijk. Wij mogen Hem nu dienen, niet in de dienstbaarheid van de wet, maar in de vrijheid van het evangelie. Wij mogen nu de bruidsgemeente zijn.
En nu Christus ons is voorgegaan om in ons vlees en bloed de Heer te dienen, nu is de vrucht van Zijn gehoorzaamheid, dat wij vandaag gehoorzaam mogen zijn. Wij mogen nu de Heere dienen. Dat is nu de grootste weelde, want zoals de Geest op Hem is, zo is die Geest nu ook op ons. Hij heeft die Geest niet voor Zich gehouden, maar de Geest van de Zoon is uitgestort in onze harten.
En nu die Geest in de gemeente is, die Geest Die mensen gewillig maakt om Knechten van de Heer te zijn, nu komt de roeping tot u allen, dat u uw Nieuwtestamentische voorrechten niet wegwerpt. Wat u nu vanmorgen gehoord hebt, dat is de heerlijkheid van de Middelaar Jezus Christus. De Schriften zijn over u opengegaan, niet opdat u zult toestemmen dat het zo naar de Schriften is, maar opdat u in waarachtige gewilligheid het hoofd zult buigen onder Hem Die ons Hoofd is.
Eeuwen hebben zich uitgestrekt naar die Knecht van de Heere, naar Hem Die niet zou wankelen en vallen, naar Hem Die bij God zou dienen tot het was volbracht. U hebt nu die Ene gekregen, vlees van uw vlees en been van uw gebeente, bloed van uw bloed. En hij heeft Zijn vlees en bloed gegeven opdat u de Heere dienen zult zolang u in het vlees bent.
Hij heeft de dienst voor ons vervuld, Hij heeft het werk gedaan van een ongehoorzame bruid, opdat wij toch Zijn bruid zouden zijn, die in bruidsliefde de Bruidegom begeert, opdat wij niet zouden weglopen onder die lichte last, opdat wij niet zouden zeggen: ik kan niet, nu wij tot bruid zijn aangenomen. Laat ons dan Zijn heerschappij belijden en in Nieuwtestamentische bruidsweelde zingen:
Wat vree heeft elk die Uwe wet bemint;
Zij zullen aan geen hinderpaal zich stoten.
Ik, Heer, die al mijn blijdschap in U vind,
Hoop op Uw heil met al Uw gunstgenoten.
'k Doe Uw geboon oprecht en welgezind,
Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.
119 :83
Wij zullen nu horen wat de Schrift bedoelt met die toevoeging uit vers 3: Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen.
U zult dat beeld wel verstaan. Het riet is al een teken van zwakheid. Maar als dat zwakke riet nu nog geknakt, gekrookt is, dan is dat wel de uiterste zwakte. Een vlaswiek werd gebruikt om te verlichten. Men drenkte dan een vlaspit in de olie en dan had men een walmende vlam. Maar als de olie was opgebruikt, dan doofde de vlam en rookte de lont nog wat na.
Nu, die Knecht van de Heere zal zo'n geknakte rietstengel niet verbreken en zo'n rokende lont niet uitdoven. Wat zwak is dat houdt Hij in stand en wat dreigt uitgeblust te worden, dat doet Hij weer opvlammen.
Deze tekst is dikwijls gebruikt om de zwakken in het geloof te sterken. Al is ons geloof nog zo zwak, dan zal de Heere het nog niet doen ondergaan. Maar we zouden dit woord toch wel heel slecht begrijpen als we meenden, dat hier een geruststellend woord over onze traagheid zou worden gesproken.
U moet vooral niet deze klank erin horen: het is zo erg niet als u niet gelooft en in het geloof leeft, het zal toch wel met u terecht komen. Zulke teksten staan er in de Schrift niet en dat willen deze woorden ook niet zeggen.
Het wil dus niet zeggen: het is zo erg niet als u twijfelt en misschien jaar in jaar uit in twijfel leeft. Want twijfel is een heel grote zonde. Het gaat er hier nog minder om, dat een geruststellend woord zou worden gesproken tot hen die alleen maar de dood vrezen en nu wel godsdienstig willen zijn om hun consciëntie gerust te stellen.
U moet er op letten hoe die Knecht van de Heere in deze woorden wordt voorgesteld. De Knecht van de Heere is Christus, Die Zijn Vader dient en Die Zijn volk wil brengen tot de liefdedienst van God, Die Zijn gemeente wil voeren tot de echte, gewillige bruidsliefde. Zo is die Christus in het vlees gekomen en zo heeft Hij Zijn gemeente uit het stof opgericht, Zijn Kerk hersteld en door Zijn werk een gemeente geformeerd, een volk tot Zijn dienst bereid.
Maar als Christus dan ziet al die beladenen die de vrijheid begeren, al die mannen en vrouwen die uit de afval weerkeren tot de Heere, heel die gemeente die zich bekeert, al dat volk van God dat voor het aangezicht van God begeert te leven, dan zijn daar velen onder die zwak zijn in hun geloof.
Het gaat hier niet over de tragen die maar weinig last hebben van hun zonde en maar weinig liefde tot de dienst van de Heere. Nee, het gaat hier over hen, die onder het recht van God zich willen buigen, die gaarne gewillig zijn om God te dienen, Die met bruidsverlangen de bruidegom willen behagen en die toch niet kunnen.
Het gaat over hen die dienstknechten en dienstmaagden willen zijn, maar door de menigvuldige zwakheid daarin telkens worden belemmerd en gehinderd. Die Knecht van de Heere Die Zelf alles heeft volbracht en het recht met waarheid zal voortbrengen, ziet dan zijn zwakke mededienstknechten.
Nu, als Hij, onze sterke Held, ons, Zijn zwakke broeders en zusters ziet in onze worsteling om toch te komen tot de volkomen bruidsliefde, als Hij ons ziet in onze strijd, nu eens onderliggend en dan weer triomferend, dan stoot Hij ons niet weg en dan zegt Hij niet: wat heb ik met u te maken?
Dan mogen wij in de zwakheid van ons geloof de Heere Jezus Christus bidden om de doorwerking van Zijn genade, om de vernieuwing van Zijn Geest, om Zijn bewaring en versterking. Daarom is dit woord een rijke troost voor de oprechten van hart. Hij zal ons niet verstoten. Hij heeft het volbracht en Hij zal het ook in ons volbrengen.
Hij komt niet tot ons met harde woorden en Hij slaat de zwakken niet onbarmhartig van Zich weg en Hij zegt niet: eerst moet u voor de volle 100% gehoorzaam zijn. Nee, Zijn last is licht en Zijn juk is zacht. En Hij zal de zachtmoedigen zachtjes leiden. Hij zal de geringste beginselen in ons versterken en aankweken. Hij zal onze tegenwoordige zwakheden dragen. Hij zal zelfs het minste vonkje van de genade in ons niet uitblussen, maar uiterste zorg dragen dat het weer opleeft. Hij zal ons in zachtmoedigheid regeren.
Wij hebben in Hem niet een strenge meester, die harde eisen stelt en bittere woorden spreekt, maar Hij zal ons als een Herder leiden, de schapen en de lammeren. Daarom moet u erop letten tegen welke mensen dit woord is gesproken: tegen mensen die zijn als een geknakt riet en een rokende vlaswiek, niet tegen de halsstarrigen die hun ongeloof verkiezen of tegen de liefhebbers van de wereld.
Nee, dit woord is voor de zwakken in het geloof, voor hen die willen liefhebben en geloven, die als Gods kinderen willen leven, die verzoening begeren en de Heere willen dienen. Zo heeft de Knecht van de Heere het geknakte riet verzorgd en de rokende vlaswiek niet uitgeblust.
Het was daar in de dagen van Jesaja maar een geknakt riet, dat leven van het waarachtige Israël. Maar het is niet gebroken. De vreze Gods is nooit helemaal ondergegaan. En zo heeft die Knecht van de Heere altijd de zwakken gesterkt. Zelfs onder Zijn apostelen waren er die telkens kleingelovig waren. Die sterke Petrus kijkt even op de golven en hij begint al te zinken. Maar dan komt daar die Knecht van de Heere die het geknakte riet niet zal verbreken en Hij grijpt Petrus bij de hand: jij, kleingelovige, waarom heb je gewankeld?
Daarom zegt Calvijn: sterke, hardnekkig weerstrevende mensen zullen onder de hamer van het Woord breken. Zachtheid en mildheid moet in ere zijn, maar te rechter tijd, op de rechte wijze en tegen de rechte personen; niet tegen de harden, maar tegenover het buigzame riet, niet tegen de volkomen uitgebluste, maar tegen de rokende vlaswiek, tegen de mensen die voor de vermaning van Christus toegankelijk zijn en ze geneigd zijn aan te nemen.
Daarentegen kan de verschonende behandeling b.v. tegenover bestaande zonden slechts tot verderf leiden. Hoe hard kon Christus tegen Zijn verachters zijn. Met ijzeren scepter ging Hij over hen, die voor Zijn zachte herderstaf niet bogen. En Diezelfde Die tot Zijn jongeren gezegd heeft: Mijn juk is zacht en mijn last is licht, heeft ook een zwaard van ijzer om zijn vijanden te verpletteren.
Gemeente, zo heeft Christus zachte woorden van vertroosting voor hen die gewillig zijn om Hem te dienen, maar toch telkens met droefheid moeten belijden dat ze in hun zwakheid weer onderliggen. Hij zal het geknakte riet niet verbreken en de rokende vlaswiek niet uitblussen. Die tot Hem komt zal Hij geenszins uitwerpen. Die onder Zijn heerschappij wil buigen, mag ingaan in het Koninkrijk van God.
En zo bereidt Hij al de schapen van de kudde toe om Zijn volk te zijn, om niet weg te vluchten van onder de heerschappij van God. Hij voert Zijn bruid tot de volkomen liefde. En Hij wil het ons leren: dienstknechten en dienstmaagden te zijn van de Allerhoogste God. Hij wil ons leren liefhebben de Heere onze God met geheel ons hart en met geheel onze ziel, met geheel ons verstand en met alle krachten.
Zo is het Zijn werk dat God op aarde wordt gediend, nu nog in de gebrokenheid en straks volkomen.
Amen.