Preek door ds. J.W.Tunderman
Gehouden op 2 mei 1937
Te Vrouwenpolder en Gapinge
Psalm 84 : 3
Schriftlezing:
2 Thessalonicenzen 2 : 1-12
De openbaring van de mens der wetteloosheid
1En wij vragen u dringend, broeders, met betrekking tot de komst van onze Heere Jezus Christus en onze vereniging met Hem,
2 dat u niet snel aan het wankelen wordt gebracht of verschrikt, niet door een uiting van de geest, niet door een woord, en ook niet door een brief die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag van Christus al aangebroken zou zijn.
3Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is,
4de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet.
5Herinnert u zich niet dat ik u deze dingen zei, toen ik nog bij u was?
6En u weet wat hem nu weerhoudt, opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt.
7Want het geheimenis van de wetteloosheid is al werkzaam. Alleen is er iemand die hem nu weerhoudt, totdat hij uit het midden verdwenen is.
8En dan zal de wetteloze geopenbaard worden. De Heere zal hem verteren door de Geest van Zijn mond en hem tenietdoen door de verschijning bij Zijn komst;
9hem, wiens komst overeenkomstig de werking van de satan is, met allerlei kracht, tekenen en wonderen van de leugen,
10en met allerlei misleiding van de ongerechtigheid in hen die verloren gaan, omdat zij de liefde voor de waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden.
11En daarom zal God hun een krachtige dwaling zenden, zodat zij de leugen geloven,
12opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben, maar een behagen hebben gehad in de ongerechtigheid.
(Herziene Statenvertaling, 2010)
Psalm 80 : 1
Tekstlezing:
Johannes 16 : 7- 11
7Maar Ik zeg u de waarheid: Het is nuttig voor u dat Ik wegga, want als Ik niet wegga, zal de Trooster niet naar u toe komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe zenden.
8En als Die gekomen is, zal Hij de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel:
9van zonde, omdat zij niet in Mij geloven;
10van gerechtigheid, omdat Ik heenga naar Mijn Vader en u Mij niet meer zult zien;
11en van oordeel, omdat de vorst van deze wereld veroordeeld is.
(Herziene Statenvertaling, 2010)
Psalm 22 : 14 en 16
Psalm 96 : 6
Psalm 68 : 2
Johannes 16 : 7-11
Vrouwenpolder
Gapinge
2-5-1937
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Het leven van de Bruid van Christus op aarde is een leven in de spanningen. Want haar leven is een voortdurende strijd, een strijd, waarin Christus Zijn volk wel telkens de victorie bereidt, meer waarin toch na iedere overwinning de strijd opnieuw gestreden moet worden.
Zo leeft de Bruid van Christus ook vandaag in dagen van zware worsteling. En als we nu alleen zien op die strijd en die benauwdheden, dan zouden we kleingelovig worden, dan zouden we vergeten, dat we leven in de bedeling van de Heilige Geest, dan zouden we gaan spreken en leven alsof we wezen zijn. Dan schuwen we de strijd en zijn we bang voor de spanningen. Dan trekken we ons terug in de vermeende schuilplaats van ons persoonlijk leven alsof het daar rustig zou kunnen zijn, zolang de bruid in de worsteling verkeert of wij halen oude herinneringen voor de dag uit een tijd toen er minder strijd scheen te zijn en het leven rustiger was.
En dan laten we de bruid in haar angsten alleen, dan zijn we niet ijverig voor de gemeente van Christus, dan denken we maar niet aan de worsteling die de Kerk in het Oosten te voeren heeft en ook in ons eigen werelddeel met al de moderne machten die zijn opgekomen, dan laten we de jeugd van de gemeente los en vervreemden ons van het opkomend geslacht, dan kunnen er ouders zijn die hun eigen kinderen alleen laten in hun vragen.
Dan voelen wij ons in korte woorden gezegd als wezen, dat is als ontstelde kinderen, die beroofd zijn van een grote schat, die al maar denken aan een verleden, dat voorbij is, dan doen we alsof we in de steek gelaten zijn en dan zoeken we rust voor ons eigen hart en kunnen die nergens vinden. Maar nu heeft Christus ons gezegd: Ik zal u geen wezen laten, Ik zal u niet achterlaten als mensen die geen raad weten met de strijd en bang zijn voor de toekomst en in ijdele begeerten terugverlangen naar de hoogtepunten van het verleden.
En in dat woord van de Heere Jezus mag de bruid getroost zijn ook in de moeiten van vandaag: wij zijn geen wezen, wij zijn niet hulpeloos en hopeloos, wij zijn het volk van God in de bedeling van de Heilige Geest, wij weten en wij hebben en wij zijn verzekerd en dat midden in een wereld van onrust en twijfel. Wij hoeven niet onder de hedendaagse zware dingen terug te begeren de mooie ogenblikken van de dagen die voorbij zijn. Wij mogen met al wat in ons is ons uitstrekken naar
het geen voor ons list en met heel onze ziel ons richten op de toekomst.
Wij zijn nooit oud en afgeleefd naar de Geest, maar altijd vol verwachting en vol hoop, nooit bevreesd voor de donkerheid van morgen, maar altijd verblijd, omdat voor ons is weggelegd de grote toekomst van Jezus Christus. Vreest niet, gij klein kuddeke, want het is Vaders welbehagen u het Koninkrijk te geven. Daarom mogen wij de Heilige Geest niet bedroeven en doen alsof we in deze dagen hulpeloze wezen zijn niet doen alsof de troost en de belofte van God niet voor ons zijn vastgelegd, niet vertwijfelen, maar weten dat de Heere met ons is en dat Hij met Zijn discipelen heeft gesproken over de toekomst om ook ons te
troosten.
Want toen de laatste uren voor het lijden waren aangebroken heeft de Heere Zijn discipelen getroost: Ik zal u geen wezen laten, Ik kom weder tot u. Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding van de wereld. En: het is u nut, dat Ik wegga, want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen, maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden.
Wij willen nu horen van de troost voor de kerk van alle eeuwen, die Jezus in dit Woord ons heeft gegeven nu wij horen van het nut van Jezus' weggaan
en wij zien hierbij tweeërlei:
dat Jezus wegging, opdat de Geest zou komen en
dat de Geest kwam om van Jezus te getuigen.
Onze tekst is genomen uit de afscheidsredenen van onze Heere Jezus. Christus zit daar te midden van Zijn discipelen. Hij is daar bezig met de toekomst. Want Hij weet, dat nu de toekomst opengaat. Zijn ure is gekomen en de Zoon van de Mensen moet veel lijden van de mensen en overgeleverd worden en gekruisigd, gedood en begraven.
Dan zal Hij alleen gelaten worden en zullen alle discipelen Hem verlaten. En dan zal Hij straks wel opstaan en Zijn discipelen vergaderen, maar dan komt straks toch de dag van de hemelvaart, dan zal Hij voor hun ogen van hen worden weggenomen.
Dan komt de tijd, waarin zij de Heere niet meer zullen zien en niet meer met Hem wandelen en spreken, niet meer gesterkt worden door Zijn lichamelijke
tegenwoordigheid.
Zo is Jezus met de toekomst bezig. Hij weet dat de bedeling van de Geest aanstaande is en dat Hij nu van Zijn discipelen moet weggaan. En dan zit Hij daar in de opperzaal in een kring van mannen, die van die nieuwe bedeling nog niets
verstaan hebben. Zij zijn ook met de toekomst bezig. Zij hebben misschien
nog nooit zoveel over de toekomst gesproken als juist in die nacht. Zij zullen zwaarden trekken en voor de Meester strijden, zij zullen Hem misschien op de schouders heffen en Hem zetten op de troon van David.
Ze zijn vol van de verwachting van het aardse Koninkrijk. Ze hebben de nieuwe bedeling nog niet in het oog gekregen. En als zij dan met hun toekomstverwachting bezig zijn, dan garen ze al de glanspunten van het verleden samen en dan denken ze aan de wonderen die de Meester gedaan heeft en dan horen ze nog het gejuich van de scharen in het oor en dan zeggen zij: zo moet het worden en nog schoner en nog heerlijker: de Heere moet gaan zitten op de troon van Zijn Vader David en dan moeten zij met Hem als koningen heersen.
Zij hebben al hun plannen gereed en zij strijden zelfs nu in deze nacht van het verraad over de vraag wie toch wel de voeten wassen zal, wie de minste en wie de meeste zijn zal. Judas' ogen zijn verlicht door de verlichting van de satan. Hij heeft de woorden van de Meester beter verstaan dan iemand van de discipelen, hij zag
heel de verwachting van de toekomst breken en ten ondergaan. En daarom breekt hij nu met Jezus. Hij gaat weg in de nacht en hij ziet geen dageraad meer.
Maar terwijl Judas' ogen opengaan, zitten de discipelen nog bij de Meester en ze denken aan een toekomst die vol zal zijn van de hoogtepunten van het verleden.
Zo hebben ze telkens tegenover elkander gestaan: Jezus, Die grote begeerte had naar de bedeling van de Heilige Geest en Zijn discipelen, die aan de oude bedeling vasthielden en op de weeropleving van die oude bedeling hoopten en ze horen uit Galilea en Judea het gejuich al aanstormen en ze zien de scharen al samenlopen, ze horen de troon van de Keizer al kraken, ze zien voor hun ogen oprijzen uit de worsteling van de heilige oorlog: de troon van David te Jeruzalem, ze dromen van de oude bedeling.
Zo was het al geweest op de berg van de verheerlijking. Petrus had daar de heerlijkheid van Jezus ingeademd als een welriekende olie. Hij had dat schone ogenblik willen vasthouden, hij wilde dat moment vereeuwigen. En daarom wilde hij tabernakelen bouwen, niet slechts voor Jezus, maar ook voor Moses en Elia, voor de grote helden uit de vorige eeuwen. Maar Jezus hoort daar uit de mond van Mozes en Elia, dat Hij juist verder moet. Ze spreken met Hem over Zijn uitgang te Jeruzalem.
Jezus weet, dat Hij door de angst en door het gericht heen moet om de nieuwe bedeling te doen doorbreken over Zijn gemeente. En terwijl Petrus al bezig is om het bestek van de tabernakelen uit te denken, scheurt Jezus de heerlijkheid weer vaneen. Hij treedt uit de schittering en Hij daalt de berg af waar een vader met een bezeten kind al op Hem staat te wachten. En als Hij de beneden komt, dan ziet Hij als het ware een doorsnede van de strijd die in de nieuwe bedeling komen zal: Hij ziet daar wereld tegenover kerk, twistende Schriftgeleerden tegen weerloze discipelen, Hij ziet daar Zijn gemeente in nood, omdat de Geest nog niet gekomen is.
Telkens heeft Jezus Zijn discipelen gesproken over de toekomst, maar telkens is het afgestuit op hun ongelovigheid. En nu zijn ze al in de Paaszaal en ze beleven daar de laatste uren. Jezus moet weg en de discipelen zien het niet. En dan spreekt Hij Zijn troostwoorden. Drie hoofdstukken worden in het Evangelie van Johannes daarmee gevuld. Later hebben de discipelen dat beter verstaan en hebben ze met gretige begeerte zich al die woorden weer herinnerd en dat alles met zuinige handen opgeschreven om er geen woord van te vermorsen en het alles te bewaren tot onze troost en tot stichting van de gemeente, tot de opbouw en de vertroosting van de ganse wereldkerk.
Zo zegt Hij daar dan die woorden: Het is u nut, dat ik wegga. Ach, dat was in de
oren van de discipelen een grote ramp: Jezus zou van hen weggaan. Het zou niet komen tot een weeropleving en herstelling van de oude bedeling en al de schitteringen van David en Salomo schenen te verbleken. Maar nu zegt Jezus: Broeders, het is geen ramp als ik van u wegga. Ik zal u geen wezen laten en gij
zult straks niet met hete begeerte terug; verlangen naar de dagen van de omwandeling.
U zult er niet armer door worden, maar Ik ga u rijk maken; het is u nut, dat Ik weg ga, want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen, maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. Jezus wist wat de Vader besloten had en Hij onderwerpt Zich gewillig aan de beschikkingen van God. Hij moet van Zijn discipelen weg. Hij mag de oude bedeling niet herstellen, niet te Jeruzalem een aards Koninkrijk oprichten, niet de troon van David beklimmen onder de bescherming van mensen zwaarden.
Hij moet hoger klimmen. Hij moet zitten aan de Rechterhand van God. Hij moet heersen op de hemeltroon. Hij moet de nieuwe bedeling doen doorbreken en onder
Zijn heerschappij Zijn gemeente vrij maken. En dan moet Hij straks, die dagen na de Hemelvaart de Geest uitstorten van boven en die kleine gemeente op aarde, die zich reeds klaar maakte om als verlaten wezen te wenen en te treuren maken tot de Pinksterkerk, vol van de Geest en vol van blijdschap.
Maar als Jezus niet weggaat dan kan de Trooster niet komen. Eerst moet Jezus weg en dan komt de Geest. Straks op de nieuwe aarde dan zullen zij samen onder de mensen wonen: Jezus Christus in menselijke verschijning en de Geest van God in volheid. Maar nu is nog niet de volkomen heerlijkheid aangebroken. Nu moet Jezus weg en dan zal de Geest tot de gemeente komen.
De vraag wordt wel eens gesteld: waarom moest Jezus weg opdat de Geest zou komen. Calvijn antwoordt: omdat de Heere het zo in Zijn Raad bepaald had. Indien gij met nieuwsgierigheid wil zoeken en jagen naar de verborgen dingen, die de Heere onze God voor Zich gehouden heeft, dan is dat antwoord niet genoeg voor uw nieuwsgierigheid en zou u misschien gaan graven en speculeren om in te dringen in Gods verborgen Raad.
Maar als u bij de Schriften leven wilt, dan is dit eenvoudige antwoord voor u genoeg: de Heere heeft het zo in Zijn Raad bepaald: eerst moet de Zoon zitten
in de hoogste heerlijkheid en dan zal de Zoon van boven af de Geest uitstorten, opdat wij in onze nood en bedrukking altijd omhoog zouden zien naar de troon van Jezus Christus, opdat wij zouden belijden, dat wij alles van Hem gekregen hebben, opdat wij zouden leren altijd en overal te zweren bij de allerhoogste majesteit van Jezus Christus op Zijn troon.
En zo zegt Jezus het tot Zijn discipelen: Ik moet eerst weg, maar Ik zal u geen wezen laten, Ik kom weder tot u, Ik kom door Mijn Geest, indien Ik heenga zo zal ik uit de bovenste heerlijkheid de Trooster tot u zenden. Zo worden ze daar in de Opperzaal onderwezen. Ach, ze verstonden het nog niet. Maar straks leren ze het verstaan, straks leren ze ootmoedig vragen niet naar wat zij willen en naar wat zij hadden gedacht, maar naar alles wat de Heere te voren in Zijn Raad heeft bepaald.
Straks zullen de discipelen leren te leven bij het welbehagen van God. Nog op de Paasdag zelf toont Jezus Christus Zijn grote kracht om uit de kracht van Zijn opstanding de gemeente van de discipelen te reformeren tot de Apostelkerk van de Heilige Geest. Want dan ontmoet Jezus Christus, bekleed met de kracht van Zijn opstanding Maria Magdalena, een vrouw, die met heel haar ziel hing aan de lichamelijke tegenwoordigheid van de Heere Jezus.
Maria, staat aan het graf, wenende, want ze hebben het dode lichaam van haar Heer weggenomen. En ze ziet niet door haar tranen, dat het de Heere is. Maar dan spreekt Jezus Zijn woord: Maria. En dan keert Maria zich om en ze omvat de voeten van de Heere en dan wil ze Hem vasthouden en dan is Maria het met de discipelen eens: dan zegt zij tot dat ogenblik: o ogenblik, blijf toch, gij zijt zo
schoon. En dan zou zij ook wel tabernakelen willen bouwen en dan zou het altijd zo moeten blijven: de Meester bij haar en zij bij de Meester. En dan nog een kleine
kring van discipelen en van vrouwen en dan altijd genieten van Jezus' tegenwoordigheid.
Maar als Maria Magdalena dan een kapel wil bouwen, dan zegt Jezus: Nee, Maria, niet een kapel voor persoonlijk samenzijn van u en Mij, maar een kerk uit
alle geslachten en alle natiën, want Ik heb nog andere schapen die van deze stal niet zijn, een schare die niemand tellen kan. En dan geeft Jezus aan Maria opdracht om op diezelfde Paasdag nog te zijn een profetes van de Hemelvaart: Ga heen, zeg Mijn broeders: Ik vaar op tot Mijn Vader en tot uw Vader, tot Mijn God en tot uw God.
En dan gaat Maria naar de kring van de discipelen en ze boodschapt: Wij hebben de Heere weer terug. Maar Hij gaat weer weg. Het is Pasen, Opstanding, maar het wordt straks hemelvaart. En Hij gaat van ons weg niet om ons als wezen te laten
maar opdat onze blijdschap vervuld worde. Zo krijgt Maria Magdalena, de vrouw die zo hing aan Jezus' persoonlijk nabij zijn, van Christus de kracht om te profeteren van Zijn hemelvaart: Hij is weer met ons, maar Hij gaat weer weg.
En zo is het straks nog krachtiger. Als de discipelen de berg afgaan, dan staat van hen geschreven, dat ze zeer verblijd waren. En als dan de Geest tot Hen gekomen in, dan zitten ze niet neer als wezen, dan treuren ze niet en dan vasten ze niet, dan voelen ze zich niet alleen en verlaten, dan is het hun hoogste vreugde niet om zich weer in te denken de grote ogenblikken van 't verleden, dan verdiepen ze zich niet in wat voorbij ging, maar dan staan ze met hun beide voeten naar de toekomst heen, dan zijn ze vol van het geweldige heden, de Geest is bij hen.
En ja, als ze dan vervolgd worden en in de benauwdheid komen, dan kunnen ze soms zo hartstochtelijk verlangen om te zien een van de dagen van de Mensenzoon,
dan kunnen ze onder de martelingen soms opzien en zuchten naar de hemel. Maar juist dat opzien naar de hemel in de druk van de vervolging is dan vol van het Geestesverlangen naar de toekomst, want als ze dan gegrepen en geketend
worden, als ze dan voor koningen en stadhouders staan, dan zeggen ze niet in hun hart: och, waren we nog maar in Galilea met de Meester, dan keren ze zich
niet naar het verleden heen, zoals een arm geworden edelman soms met heimwee denken kan aan de dagen toen hij nog genoot de weelde van het voorvaderlijke
slot.
Nee, dan weten ze niet wat heimwee is, dan gaat in de nood nog hun begeren naar de toekomst heen en dan zuchten ze het in de pijnen en de angsten eruit: kom Heere, Jezus, ja kom haastig. Dat was de troost van de discipelen tot in hun allerzwaarste dagen: wij zijn in de bedeling van de Geest, wij zijn geen wezen, wij zijn niet hulpeloos, wij hebben geen heimwee naar wat voorbijging, wij heffen onze hoofden op, wetende dat onze verlossing nabij is. Dat was de troost van de discipelen. En dat is de troost van de kerk.
Later is dat geloof zo ingezonken. In de Middeleeuwen was er menigeen die meewarig over zichzelf en over de kerk het hoofd schudde. En dan sloten ze zich in de kloosters op en dan weenden ze soms, nee, niet naar de dag van de wederkomst,
want dat is echt en gelovig, maar dan schreiden ze, soms naar het lichaam van de Heere Jezus terug, dan deden ze als Maria Magdalena in haar wenen bij het graf en dan hadden ze niets meer van die Maria Magdalena, die daar op de dag van Pasen midden in de kring van de Apostelen al stond te profeteren van de heerlijkheid van de hemelvaart.
Laat ons dan onze voorgangers gedenken, laat ons apostolisch zijn en profetisch. Laat ons ons verre houden van die heimweegodsdienst van de Middeleeuwen, ook al staat die ook in onze dagen zo hoog aangeschreven onder de mensen. Laat ons zijn als de profeten en de apostelen, de Geest niet bedroeven en de heerlijkheid van Zijn bedeling niet door ons ongeloof verkorten en versmallen.
Dan zijn wij Getroost ook in de worsteling van onze tijd. Dan trekken wij ons niet terug en mijmeren wij niet terug naar dagen toen het rustiger om de wereld was en de kerk het makkelijker scheen te hebben. U moet nooit naar het verleden u keren met uw wensen en verlangens, maar u moet u altijd uitstrekken naar hetgeen voor is, naar de grote toekomst van Jezus Christus. Want dan zijn wij getroost in alles wat ons overkomen kan, in iedere tijd en in iedere wereldnood, ook in elke benauwdheid van de kerk, in alle angsten van de bruid. Wij zijn geen wezen, wij zijn niet hulpeloos en hopeloos, wij hebben geen oorzaak tot heimwee en droefgeestigheid. Wij hebben de Heilige Geest.
Christus is niet van ons weggegaan om ons arm te maken, maar om ons rijk te maken en sterk en zo vol van Zijn tegenwoordigheid, dat wij niet meer bewogen
worden, maar staande op het vaste fundament van het volbrachte werk van Christus alle stormen kunnen doorstaan en alle worsteling kunnen verdragen, ach,
nee, niet wij, maar de Geest Die in ons woont.
Want die Geest getuigt van Jezus. En Die gekomen zijnde zal de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel. Van zonde omdat zij in Mij niet geloofd hebben en van gerechtigheid, omdat Ik tot de Vader heenga en van oordeel
omdat de Overste van deze wereld al geoordeeld is. De wereld heeft tegen Christus gezondigd, want ze hebben niet geloofd, dat Hij van de Vader sprak en toen hebben ze Hem aan het kruis geslagen en gezegd, dat dat recht was en toen hebben zo over zich gehaald het hoogste oordeel van God.
Maar nu zal dat oordeel nog niet in geweld losbreken. Christus komt nog niet op de wolken van de hemel om de zondaren te oordelen. Het laatste oordeel wordt nog uitgesteld. Niet het laatste oordeel komt, maar wel het laatste genadebewijs van God: de uitstorting van de Heilige Geest, het laatste van Gods grote werken voor de
dag van de wederkomst.
En de gaat die Geest getuigen van Jezus zoals Noach gepredikt heeft het komende oordeel van de vloed, zo predikt de Geest dat God straks de wereld zal oordelen door een Man Die Hij daartoe van de doden heeft opgewekt. Zo gaat in het laatst van de dagen de Geest getuigen en Hij overtuigt de wereld van zonde, opdat ze Christus niet verwerpen en van Gerechtigheid, opdat ze Hem te voet vallen en van oordeel, opdat ze mogen ontvlieden de toekomstige toorn.
Die Geest getuigt door de prediking van de Apostelen. Straks staat Petrus in Jeruzalem en Hij brengt de boodschap van Jezus: gij hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend en hebt begeerd, dat een man, die een doodslager was, u zou geschonken worden en de Vorst van het leven hebt gij gedood, welke God
opgewekt heeft uit de doden, waarvan wij getuigen zijn. Betert u dan en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden.
En dan overtuigt de Geest die mensen van zonde, want er worden op die dag 3000 gedoopt. En dan gaat dat door, heel het leven van de apostelen en nu nog door het getuigenis en de prediking van iedere kerk, die volhardt bij de leer van de apostelen. Zo getuigt de Geest nog altijd van Jezus, heel ver weg in de Zendingslanden en hier om ons heen onder degenen die Christus niet kennen, maar ook onder ons, vanmorgen hier in de kerk en straks als u thuiskomt en aan tafel uit de Schriften leest.
Hij overtuigt ons van zonde. Het raakt ook u en mij en uw kinderen. De Geest vleit ons niet en maakt ons niet trots naar het vlees, maar de Geest bestraft ons en vernedert ons, de Geest overtuigt ons van zonde, opdat wij al ons ongeloof voor God als schuld belijden en geen ongerechtigheden najagen en het oordeel leren vrezen, het oordeel dat gaan zal over degenen, die op zo grote genade geen acht gegeven hebben.
En zo komt dat getuigenis van de Geest nu ook tot ons. Het is vandaag nog niet het laatste oordeel maar we hebben wel het laatste genadewerk van God gehad: Hij heeft Zijn Geest onder ons uitgestort. Wij zijn nu in het laatst van de dagen. Vliedt dan de toekomende toorn van het jongste gericht en laat u overtuigen van zonde opdat u in de gerechtigheid van Jezus Christus verberging vindt voor het oog van God, opdat wij niet meer in onze zonden, maar wij in Hem en Hij in ons leve, opdat wij één plant met Hem worden en Hij gestalte in ons krijgt opdat wij Hem zo vrezen, Hem Die zit op de hoogste troon.
Dit zegt de Geest tot de gemeente en die oren heeft die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt:
Aanbidt Hem ned'rig al uw leven
Hem, Die in ' t heiligdom verheven
een godd'lijk licht van Zich verspreidt.
Leer, aarde, voor Zijn Majesteit,
leer voor Zijn aan gezicht te beven.
Ps. 96 : 6
Zo gaat het getuigenis van de Geest van Jezus Christus in de wereld uit over alle geslachten en volkeren, maar ook over alle gezinnen en alle mensen die horen wat de Geest tot de gemeente zegt, Dat getuigenis van de Geest dat is genade. Want zolang dit getuigenis nog uitgaat wordt het laatste oordeel verschoven. Zolang Noach predikte, zolang bleven de volken gesloten.
Zo is deze bedeling van de Geest een begenadiging van God over deze wereld. Nu kunnen we zending en Evangelisatie, christelijke politiek en christelijke wetenschap beoefenen. Nu is het voor deze wereld nog niet een afgesneden
zaak. De Geestesbedeling is een genadebedeling, het is genade ook voor ons. Want als de Geest met Zijn getuigenis ook niet gekomen was tot de volkeren waartoe wij behoren, dan zouden wij in onze zonden en ongerechtigheid gestorven zijn en straks omkomen onder de vlammen van het laatste oordeel.
Ja, velen zijn er die zich niet willen laten overtuigen van zonde. Er zijn zoveel duizenden die zich verharden tegen de Geest in, die in de laatste genadebedeling nog niet van genade willen horen. En deze die de Zoon van God ongehoorzaam zijn en het bloed van het Nieuwe Testament onrein achten, worden niet slechts gevonden in de wereld die van Hem niet weet, maar ook in de kerk van de Pinkstergeest. Daar worden er ook gevonden die onder de grote genadebedeling van God, in het laatst van de dagen met het grote gericht voor ogen, zich niet laten overtuigen van zonde en in allerlei verborgen en openbare ongerechtigheid voortleven. Voor hen is straks een dubbel oordeel, als ze zich blijven verharden tegen de Geest van God, tegen de genade van de laatste bedeling.
Maar voor de Gemeente van Christus is dit toch de grote troost, dat de Geest ons overtuigt van zonde. Een grote troost, zeg ik, want nu vinden wij hier onze rust midden in alle onrust, midden in de doorgaande wereldworsteling van de bruidskerk van Jezus Christus. Want de bruid is wel in de benauwdheid en in de
angsten en het is wel een bittere strijd om vol te houden in alle verzoekingen, om de waarheid vast te houden, om te volharden in de leer van de apostelen.
Maar wij zijn in deze strijd niet als wezen achtergelaten. De Geest is bij ons en met ons. En Hij reinigt de Bruid van al haar onreinheid om ze straks op de laatste dag aan de Bruidegom voor te stellen als een bruid zonder vlek of rimpel, zonder leugen of onwaarachtigheid. De Geest brandt de zonden eruit. Het is een eeuwenlange worsteling en velen zijn er die moe worden als de strijd weer zwaarder wordt, als er weer nieuwe tijden aanbreken en nieuwe vragen opkomen, nieuwe geslachten opstaan om voor de oude waarheid te strijden.
Ach, dan denken we wel eens, dat het verloren is en dan zien wij geen wegen meer en dan zinkt onze moed en dan doen we alsof we als wezen zijn achtergelaten. Velen in onze dagen zijn zo moe en ze heffen de hoofden niet meer omhoog en ze verwachten niets meer van de toekomst. Maar wij zijn geen wezen en we zijn niet beroofd. We hebben de Heilige Geest in de Kerk en een verhoogde Christus in de hemel.
En nu leidt die Christus en die Geest ons wel door de moeiten heen en de brand van de tijd doorgloeit ook heel het leven van de kerk, maar dit mogen wij weten: de Geest is bezig om de Bruid te reinigen van al haar zonden en haar afwijkingen, de
Geest is bezig de Bruid te leiden in de waarheid, de Geest is bezig de Bruid te overtuigen van haar zonden en haar ontrouw, opdat ze haar Bruidegom al haar ontrouw belijdt, opdat wij hoe langer hoe meer over heel de breedte van het leven leren verstaan, dat al wat uit het geloof niet is zonde is. Daar hebt u het werk van de Geest. Hij overtuigt ons van zonde en al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Hij overtuigt ons opdat wij het steeds meer zoeken bij de gerechtigheid van Jezus Christus, opdat wij met de wereld niet geoordeeld worden.
Wees gij dan niet kleinmoedig, maar wees vol van de Heilige Geest en vertrouw op Hem. Geef u over aan Zijn leiding en laat Hij dan in ons leven steeds meer aanwijzen wat niet is uit het geloof, over heel de breedte van het leven, in heel onze levensopenbaring, opdat we dat alles als zonde belijden en opdat wij het laten. Zo hebben wij dan onze roeping om te volharden tot het einde in deze bedeling van de Geest onder dit regiment van Jezus Christus. Zo hoeven we niet gretig terug te grijpen naar wat voorbijging, maar vol verwachten ons richten op de grote toekomst van Jezus Christus.
En dat blijft ondanks alles wat komen kan. Jezus moest weggaan opdat de Geest zou komen. Jezus' persoonlijke tegenwoordigheid wordt door ons niet gekend. Hij is niet zichtbaar bij ons met Zijn duizenden engelen om Zijn gemeente bij te staan. Maar in de hemel beschermt Hij Zijn gemeente, Hij waakt over de kerk, Hij belet de wereld in de alleruiterste strijd tegen de kerk los te breken.
Maar straks wordt dat anders. Want Paulus schrijft, dat de Antichrist, de mens van de zonde, de mens die zich niet laat overtuigen door de Geest en met heel de wereldcultuur zich tegen die Geest zal inwerpen, nu nog wordt tegengehouden
door de wederhouder, zoals hij die macht in de brief aan de Thessalonicenzen noemt.
We weten niet precies waaraan we te denken hebben als we van deze wederhouder horen. Maar dit weten we: het is de macht, die nu nog de allerergste openbaring
van de zonde tegenhoudt, die nu nog zorgt dat wij in zekeren zin een stil en gerust leven mogen lijden, misschien is het wel een aanduiding van de aardse overheid met haar wetten en haar rechtbanken. Maar zoals Jezus moest weggaan opdat de Geest komen kon, zo moet den wederhouder worden weggenomen, opdat de mens van de zonde zich zal openbaren.
Dan zal Christus door ons niet gezien worden. En dan zal van ons zijn weg genomen het beschermende zwaard van de overheid. Dan zal de mens van de zonde zich openbaren. Dan zal de kerk zijn overgeleverd als een gemeente van arme slachtschapen van Jezus Christus. Dan zal alle uiterlijke bescherming zijn weg genomen, dan zullen ze recht tegenover elkander staan: de Geest tegen het Beest.
Maar zelfs in die hoogste aanvechting van de Bruidsgemeente zal zij zich beroemen in haar Bruidegom en de Heere Jezus uit de hemel verwachten. Want dan komt de Geest tot de klaarste openbaring van de waarheid van God en dan zal het geweld van de Geesteswerking zo sterk zijn in de gemeente, dat zij volharden tot het einde.
Dat is de troost van de gemeente in dagen van nood en benauwdheid.
Dat is onze glorie tot in de hoogste aanvechtingen. Wij zijn de kerk van de Heilige Geest die ons door alle nood zal leiden en wij hebben de Heere Jezus Christus in de hemel en Hij komt straks op de wolken.
Broeders, vertroost elkander met deze woorden.
Amen.