Preek van ds. J.W.Tunderman
Gehouden te Vrouwenpolder op 4-3-34
en te Gapinge op 11-3-34
100:3
25:2
109:1 en 2
107:11
85:1
Schriftlezing:
Exodus 12:21-30
21 Toen riep Mozes al de oudsten van Israël bijeen en zei tegen hen: Kies uit, en neem voor uzelf kleinvee voor uw gezinnen, en slacht het paaslam.
22 Neem dan een bosje hysop en doop het in het bloed dat in een schaal is, en strijk van het bloed dat in de schaal is, op de bovendorpel en op de beide deurposten. Maar wat u betreft, niemand mag de deur van zijn huis uit gaan, tot de volgende morgen.
23 Want de HEERE zal het land doortrekken om Egypte te treffen, maar als Hij het bloed zal zien op de bovendorpel en op de beide deurposten, dan zal de HEERE de deur voorbijgaan en de verderver niet toestaan om uw huizen binnen te komen om u te treffen.
24 Houd dit als verordening voor u en uw kinderen, tot in eeuwigheid.
25 En het zal gebeuren, als u in het land komt dat de HEERE u geven zal, zoals Hij gesproken heeft, dan moet u deze dienst in acht nemen.
26 En het zal gebeuren, als uw kinderen tegen u zullen zeggen: Wat betekent deze dienst voor u?
27 dat u moet zeggen: Dit is een Pascha-offer voor de HEERE, Die in Egypte de huizen van de Israëlieten voorbijging, toen Hij de Egyptenaren trof en onze huizen bevrijdde. Toen knielde het volk en boog zich neer.
28 DeIsraëlieten gingen weg en deden zoals de HEERE Mozes en Aäron geboden had, zo deden zij.
29 En het gebeurde te middernacht dat de HEERE alle eerstgeborenen in het land Egypte trof, vanaf de eerstgeborene van de farao, die op zijn troon zou zitten, tot aan de eerstgeborene van de gevangene, die zich in de gevangenis bevond, en alle eerstgeborenen van het vee.
30 Toen stond de farao 's nachts op, hij en al zijn dienaren en alle Egyptenaren. En er was een luid geschreeuw in Egypte, want er was geen huis waarin geen dode was. (Herziene Statenvertaling 2010)
Tekstlezing:
Johannes 18:28
28 Ze brachten dan Jezus van Kajafas naar het gerechtsgebouw, en het was 's morgens vroeg. En zij gingen het gerechtsgebouw niet in, opdat zij niet bezoedeld zouden worden, maar het Pascha konden eten. (Herziene Statenvertaling 2010)
VOORBEREIDING
Vrouwenpolder 4-3-34, Gapinge 11-3-34
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Wij zullen ons nu weer stellen onder de boodschap van het lijden van Christus. En we zullen ons onder de verkondiging van deze volle Raad van God voorbereiden tot de viering van het Heilig Avondmaal van de HEERE. Daarom mogen we onze harten gevangen geven aan onze lijdende Heere Jezus Christus, opdat we de volgende week met vrijmoedigheid mogen toegaan tot de tafel van de Heere.
Wij hebben de vorige week gezien, dat ook de kerk tegenwoordig was, toen de Heere Jezus doorging door de donkere poort van Zijn lijden.
Want een van ons, gemeente, een van de Nieuwtestamentische gemeente is langs die lijdende Christus heengegaan en die ene heeft Hem een woord van aanbidding en hulde gebracht, maar die ene, die Petrus, heeft Hem verloochend en daarmee het lijden van Christus op het allerbitterste verzwaard.
Maar al trapt in die ene de Nieuwtestamentische gemeente Christus op het hart, als de Oudtestamentische Hem uitwerpt, al wordt de Herder geslagen nu door een van Zijn eigen schapen, toch blijft Hij Dezelfde, toch vervolgt Hij Zijn lijdensweg. Want Hij, de Heere, wordt niet veranderd, ook niet door een verloochening en daarom zijn wij, kinderen van Jacob niet verteerd.
Daarom gaat Christus voort met Zijn lijdenswerk. Hij gaat verder de diepte in. Hij daalt de trappen van Zijn vernedering af, van de ene trede tot de andere, zo het donker en de dood in. En Hij heeft geen trede van die vernederingstrap overgeslagen, want we zien Hem in onze tekst de voet zetten op de trede van het recht om zich ook daarin te vernederen.
En zo komt Hij, de Rechter van de hele aarde, als verdachte terecht te staan voor de rechtbank van Pilatus. Maar zie nu ook Zijn heerlijkheid, die Hij wint in die gehoorzaamheidsdaad. Want Christus heeft als Israëliet, als particulier, als ambteloos burger Zich niet ingelaten met de zaken van het recht. Want Hij heeft Zijn belasting op tijd betaald en Hij heeft geweigerd zich met een erfeniskwestie tussen twee broers in te laten.
Maar als Christus Zijn voet zet over de drempel van Pilatus' rechthuis, dan heeft Hij daarmee alle eigendomsrecht ook in de zaken van het recht verworven, dan is van die dag af alle recht van Hem, dan krijgt Hij het oordeel over de wereld en dan wordt de aarde vol van de rechten van Zijn Naam. Daarom moeten we Hem overal gehoorzaam zijn: in de wereld en in de kerk. En daarom wordt er geen Avondmaalstafel bereid of het is Zijn recht, dat we tot die tafel naderen als Zijn verootmoedigd volk.
Maar dan mogen we ook gaan in de volle vrijmoedigheid van het geloof, want we mogen weten, dat Hij voor ons gegaan is onder het gericht van God, opdat Hij ons van het rechtvaardig oordeel van God, dat over ons gaan zou, bevrijdde. Wij zullen ons dus in dit uur verblijden, dat ons in het lijden van Christus de weg tot het Heilig Avondmaal is geopend, nu we uit het Woord Gods horen,
DAT CHRISTUS ZICH GEEFT ALS HET WARE PAASLAM
en we letten er op, dat Christus hier drie schreden van Zijn lijdensweg aflegt om daarin voor ons de vrucht te winnen:
DE EERSTE SCHREDE: CHRISTUS BUITEN HET RECHT VAN ZIJN VOLK
DE TWEEDE SCHREDE: CHRISTUS BUITEN DE GEMEENSCHAP VAN ZIJN VOLK
DE DERDE SCHREDE: CHRISTUS BUITEN HET FEEST VAN ZIJN VOLK
ten slotte:
DE VRUCHT: CHRISTUS BEREIDT DAARIN HET PAASMAAL VAN ZIJN VOLK.
We zien dus allereerst Christus de eerste schrede maken: Hij wordt gestoten buiten het recht van Zijn volk.
Want, zo lezen we, zij dan leidden Jezus van Kajafas naar het rechthuis. De procedure tegen Jezus was dan eindelijk toch afgelopen. Toen men Jezus dan toch in handen had, wist men eigenlijk niet goed, wat men moest beginnen. Men zocht naar getuigen tegen Hem. Maar men kon geen getuigenis vinden. Men zocht de hele verzameling wetten van Mozes na, maar men kon met de wet van Mozes in handen geen beschuldiging tegen Hem vinden. En daarin moest het Sanhedrin stilzwijgend erkennen, dat Christus niet gekomen was om de wet en de profeten te ontbinden maar om die te vervullen.
Kajafas wist ten slotte een uitweg: Ik bezweer u bij de levende God, dat U ons zegt of U bent de Christus, de Zoon van de levende God. En als Jezus dan zegt: u hebt het gezegd, dan hebben ze geen getuigenis meer nodig. Jezus had Zich Gods Zoon genaamd, Hij had Zich aangediend als de beloofde Vervuller van de wet van Mozes.
Maar de hogepriester en zijn volgelingen wilden geen vervulling van de wet van Mozes, ze wilden de wet van Mozes tot in het oneindige onvervuld laten, opdat ze die wet tot in het oneindige konden krachteloos maken door hun gebod op gebod en regel op regel. En daarom braken ze los: wat, zegt u, dat de wet van Mozes in u vervuld is? Noemt U Uzelf Gods Zoon?
Dat is een Godslastering, want de wet van Mozes wordt niet vervuld. Wacht maar, wij zullen de wet van Mozes u wel eens duidelijk maken. U hebt de doodstraf verdiend, want u moet volgens de wet van Mozes gestenigd worden.
Och, dat was een grote schat, die wet van Mozes. Die had de Heere gegeven op Sinaï. Als het volk zich hield aan die wet van Mozes, dan was de verhouding met God in orde, dan vond Israël daarin Zijn gerechtigheid. Daarom zorgde het Sanhedrin voor de precieze handhaving. Onder die rechtsbedeling van Mozes was Jezus geboren en aan die rechtsbedeling had Hij Zich onderworpen. Hij heeft Zich geen ogenblik tegen de wetten van Mozes verzet. Hij kwam niet om de wet en de profeten te ontbinden, maar om die te vervullen. Daarom hield Hij Zich aan die wet als niemand anders, want Hij kende geen zonde. En toch is Jezus onder de wet van Mozes veroordeeld en daarmee buitengeworpen buiten de gerechtigheid van Zijn volk. Hij is ter dood veroordeeld onder de wet van Mozes. Niet omdat Hij die wet had overtreden, maar omdat Hij Zichzelf Gods Zoon genoemd had en Zich had aangediend als de Vervuller van die wet.
Toen grepen de Joden naar de wet van Mozes en toen hebben ze die wet, huns ondanks, aan Jezus vervuld. O, wat moet dat voor Jezus een grievend leed geweest zijn. Die wet van Mozes was de wet van Zijn Vader, dat was Christus' eigen wet, die Hij door de dienst van Mozes aan Zijn volk had gegeven, de wet die in alles naar Hem heen wees, die vol was van Zijn Naam.
En nu werd Hij door Zijn eigen wet veroordeeld, omdat de Joden de vervulling van de wet niet begeerden, omdat ze Hem als Vervuller van de Wet verwierpen, omdat Zijn volk Hem niet als de Messias, als het ware Paaslam wilde erkennen.
Zo is Jezus als Godslasteraar veroordeeld, zo is het doodvonnis over Hem uitgesproken. Zo werd Zijn eigen recht en Zijn eigen wet met voeten getreden om met Zijn wet Hem buiten de gerechtigheid van Zijn volk te zetten. Zo werd Hij een Verworpeling.
Volgens de wet van Mozes naar Farizese opvatting moest Jezus nu worden gestenigd. Maar dat was verboden door de Romeinse overheid. Het Sanhedrin wist echter raad. Als de wet van Mozes, het recht van God geen uitwerking had, dan waren er nog wel andere wegen. Als het recht van Israël niet helpen kon, dan maar het recht van de heidenen.
Daarom stonden ze op en leidden Jezus naar het rechthuis van Pilatus, naar het rechthuis van de heidenen. Dat was tegen Jezus wel geoorloofd. Want Jezus stond nu toch immers buiten die wet.
Dat recht van de heidenen was een recht, dat met de openbaring Gods in Israël niet rekende. Dat ging uit van de mens en rekende alleen maar met wat die mens-zonder-God als recht voorkwam.
Zo werd Jezus eerst buiten geworpen buiten de wet van Mozes, buiten het recht van God en daarop overgegeven aan het recht van de heidenen, aan het recht-zonder-God, aan het recht, dat niet was opgekomen uit de gebondenheid aan Gods wil, maat dat was opgekomen uit de afval en de verwerping van de openbaring van God aan de vaderen, uit de ongehoorzaamheid en de ongebondenheid van de mens-zonder-God.
O, wat is dat een bitter en grievend leed voor Christus geweest. Ja, als Hij veroordeeld was naar de wet van Mozes, als Hij gestenigd was zoals de wet dat eiste, dan was dat voor Hem geweest het allerbitterste lijden. Maar dat was Zijn eigen recht en dan zou Hij onder de stenen van Zijn eigen recht gedood zijn.
Maar nu wordt Hem dubbele smart aangedaan. Eerst werd Hij veroordeeld onder de wet van Mozes en al mocht het vonnis niet worden uitgevoerd, toch was de smaad groot. En Jezus heeft dat diep gevoeld: Hij had de dood verdiend onder de stenen van Zijn eigen recht. Maar nu gaat het nog dieper. Want als Hij eerst veroordeeld is onder Zijn eigen recht, dan wordt Hij overgegeven aan het recht van de heidenen, het recht dat Hem niet kende en de wet, die Hij niet kwam vervullen.
Eerst veroordeeld om gestenigd te worden en dan overgegeven tot de dood aan het kruis, onder de Romeinse rechtsbedeling. Als Jezus deze eerste trede is afgedaald dan volgt de tweede. Want nadat Hij gestoten werd buiten het recht van Zijn volk, wordt Hij nu ook weggedaan uit de gemeenschap van Zijn volk.
En zij gingen, vertelt vers 28, niet in het rechthuis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden. Israël stond in gemeenschap met God. Israël was het volk van de Heere en de Heere was de God van Israël. Die gemeenschap tussen God en Zijn volk was geregeld in het Verbond.
Als Israël zich hield aan dat Verbond, dan stond het met God in gemeenschap, maar als Israël het Verbond verbrak, dan was er geen gemeenschap meer, dan brak de toorn van God los.
Jezus was ook in dat Verbond opgenomen. Hij was Zijn broeders in alles gelijk. Dat Verbond was Hem bezegeld in Zijn besnijdenis. Als iedere andere Israëliet deelde Hij door die besnijdenis in de gemeenschap met Zijn volk en in de gemeenschap met God. Hij hoorde bij het heilige volk en deelde in de heilige gemeenschap.
In de Paasdagen moest Israël zich op een bijzondere wijze heiligen. Want in die dagen at Israël ongezuurde broden. Als men deeg maakte om brood te bakken dan liet men steeds een klein overschot van dat deeg verzuren. Dat verzuurde deeg gebruikte men als gist om er het volgende deeg mee te bereiden. Dat zuurdeeg was dus eigenlijk iets, dat in staat van bederf was overgegaan. En volgens de wet van Mozes moest Israël in alles wat in staat van bederf was overgegaan een symbool zien van het verderf van de zonde. Zo werd men b.v. onrein als men een dode aanraakte.
Bij de uittocht uit Egypte had Israël ongezuurde broden gegeten, dus brood zonder dat bedorven stukje zuurdeeg erin. Daarin lag de gedachte uitgedrukt, dat Israël de onreinheid van Egypte moest achterlaten. En nu werd als herinnering aan de uittocht uit Egypte die ceremonie elk jaar met het Paasfeest herhaald.
Israël at dan zeven dagen ongezuurd brood. En niet slechts moest het brood zonder zuurdeeg gebakken worden, nee het zuurdeeg moest uit alle huizen worden weggedaan. Zo was Israël alleen heilig om het Paasfeest te vieren. Hij die het zuurdeeg niet wegdeed was een onreine en onheilige. Die moest daarom uit het Verbond van God en de gemeenschap van God verbannen worden.
Op de dag dat Jezus terecht stond, waren de dagen van de heiliging van de ongezuurde broden reeds ingegaan. Heel het land was de Heere geheiligd voor het feest, één grote heilige kring, één heilige gemeenschap. In dat hele land waren echter de huizen van de heidenen onrein, omdat daar het zuurdeeg niet was weggedaan. En nu hadden de Farizeeërs een bepaling gemaakt, dat hij, die een woning van een heiden betrad daardoor onrein werd. Op die dag, dat Israël Zijn Messias overleverde aan het recht van de heidenen, werd Hij ook overgegeven aan de onreinheid van de heidenen.
Als de troep Joden met Jezus gebonden in hun midden voor het rechthuis aankomt, duwen ze Hem naar binnen, maar zelf blijven ze buiten. Hem stoten ze uit de heilige gemeenschap, Hem geven ze aan de onreinheid van de heidenen prijs. Jezus wordt gezet buiten de heilige gemeenschap, verbannen uit de gemeenschap van de heiligen en uit de gemeenschap met God. Hij wordt de Satan overgegeven, Hij wordt verdoemd door de oversten van Zijn volk, Hij werd ze als een heiden en een tollenaar, Hij werd te gronde gericht, afgesneden uit de gemeente, Hij werd geëxcommuniceerd. Zo gaat Jezus het rechthuis in als een uitgeworpene, als een uitgestotene uit de heilige gemeenschap, als een van God vervreemde, als een kind van de hel.
O, hoe kon het, Hij de grote Zoon van Abraham, hij was geen Israëliet meer, geen kind van Abraham, geen bondeling, maar een onreine.
En zo staat hij daar voor Pilatus als aller afschrapsel. En dan gaat het weer dieper. Want als Jezus daar voor Pilatus staat, dan weet Hij het: Nu ben Ik verbannen van het feest.
Hij was daar het huis van een heiden binnengeleid en dat in de heilige dagen. En nu was Hij een onheilige geworden. Nu stond Hij met Pilatus en zijn onheiligheid in gemeenschap. Nu mocht Hij tot Pilatus zeggen: U bent Mijn broeder, want ook ik ben een hond geworden en Ik mag niet eens eten van de brokjes, die daar vallen van de tafel van onze heren. Want het heilige volk, dat daar aan de andere zijde van de drempel van uw huis om Mijn kruisdood staat te schreeuwen, heeft me uitgeworpen. En al laat u Mij, broeder in de onreinheid, los dan mag ik toch niet vieren het Heilige feest, want Ik ben onrein.
Dat Heilige feest was het feest van Pascha. Pascha betekent voorbijgang. Want in de laatste nacht van Egypte zou de engel de eerstgeborenen doden. Maar overal waar Hij net bloed aan de posten van de deuren zou gesprenkeld zien, zou hij voorbijgaan. Daarom vierde Israël elk jaar het feest van Pascha; dat is het feest van de voorbijgang.
Dat feest werd ieder jaar gevierd. Nee, het was niet meer nodig, dat iedere Israëliet het bloed van het Paaslam aan de posten sprenkelde.
De priester in Jeruzalem deed dat op het altaar en dan gold dat bloed van het Paaslam voor heel Israël. En als dan het bloed op het altaar gesprenkeld was - en dat gebeurde met zonsondergang - dan vierde heel Israël Pascha. En zo was in dat Paasbloed op het altaar te Jeruzalem heel Israël vrij.
Daarin lag dan deze gedachte, dat de verderfengel om dat bloed op het altaar Israël voorbijging, zoals hij ieder huis in Egypte met bloed aan de posten eenmaal voorbijgegaan was. Dat bloed van het Paaslam wees heen naar het bloed van het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt, naar het bloed van Jezus Christus, de Messias.
Pascha was het feest van de voorbijgang daar in de laatste nacht van Egypte, maar daarin was het het feest van Israëls behoud in alle tijden. Want ieder jaar sprak het Paaslam weer van de genade van God, want ondanks de ongerechtigheden van Israël, was Israël weer gespaard, had God weer Israël ontzien, was Hij dat volk met Zijn oordeel weer voorbijgegaan.
Dat was Israëls feest op ieder Pascha: De Heere is ons weer sparend voorbijgegaan, hoewel wij het met duizend dingen ons onwaardig gemaakt hebben. Immanuel: God met ons, want wij zijn het volk dat beschutting vindt onder het Paasbloed, het volk, dat vrij is door het bloed op het altaar. En in dat bloed op het altaar schuilen wij onder het bloed van de Messias, het Lam van God, waarnaar de geslachten hebben uitgezien van het ene Paasfeest tot het andere.
Van dat Pascha, van dat feest van de voorbijgang, is Christus verbannen. Nu had Jezus dat feest weliswaar de vorige avond reeds gevierd, maar een groot gedeelte van het volk vierde met de partij van de hogepriester dat feest een dag later, dus aan de avond van de vrijdag dat Jezus voor Pilatus stond. U moet hier op de rechtshandeling letten. Al had Jezus met het eenvoudige volk het Paasmaal reeds de vorige dag gevierd, de rechtshandeling bleef er dezelfde door, even grievend en pijnlijk voor Christus.
Want de overpriesters zeiden: U hebt geen deel aan het bloed, dat vanavond op het altaar zal worden gesprenkeld. En daarom mag u vanavond geen Paasmaal vieren, want u bent een onreine. Wij houden u daarom af van het Heilig Avondmaal. Dat bloed daar in Jeruzalem was voor heel Israël, behalve voor die Ene, die bij de onreinheid van Pilatus gerekend moest worden. Hij was gesteld buiten de heilige gemeenschap, die leeft onder het bloed van het Paaslam en daarin toch eigenlijk buiten de gemeenschap met Zijn eigen bloed, dat in dat Paasbloed zijn voorafschaduwing vond.
Voor Hem dus geen Paasbloed, geen Pascha, geen voorbijgang. Het oordeel moest Hem treffen, want Hij had geen deel aan het gesprenkelde bloed, geen deel aan de voorbijgang van de toorn van God. Omdat er voor Hem geen Pascha was, daarom is Hij voor Zijn volk het Pascha, de voorbijgang geworden.
Het oordeel van God is Hem niet voorbijgegaan, maar het heeft Hem getroffen, want er was voor Hem geen bevrijdend Paaslam. Hij had geen deel aan het bloed van het altaar, en daarom moest Zijn bloed vloeien. Daarin was Hij het Paaslam, naar Wie alle Paaslammeren gewezen hadden. Daarin was Zijn bloed het bloed, het bloed van de verzoening, voor heel Zijn volk, want in dat bloed van Christus vinden wij nu onze voorbijgang van het oordeel van God.
Wij zijn vrij. Er is Pascha. God gaat ons sparend voorbij. Er is verzoening, er is bevrijding, er is uitkomst door het bloed van Christus, door het bloed van het Lam van God. Want ons Pascha is voor ons geslacht namelijk Christus. Ja, Christus heeft daar gestaan. En het was voor u en het was voor mij. Hij heeft Pilatus in de ogen gezien en Hij wist het: nu ben Ik een met u, want Mijn volk heeft Mij uitgeworpen, ik ben voor hen als een heiden en een tollenaar.
Want Ik ben gestoten uit de kring van het heilige recht, uit de kring van de wet van Mozes, uit de kring van Mijn eigen wet. En toen hebben ze Mij gesloten buiten de heilige gemeenschap, Ik ben met u onrein. En nu sta Ik ook buiten het feest, buiten het bloed op het altaar. En daarom moet ik Mijn bloed geven en Ik moet sterven. Pilatus, Pilatus, hier ben ik en wat hebt u voor Mij? Hier sta Ik, Ik sta buiten de genade. Neem Mij nu, want Ik heb geen heil te wachten, hoort u ze daar buiten niet roepen om Mijn gerechte straf? Ik moet nu aan uw kruis.
Ja, daar stond Christus voor Pilatus en Hij wist het: het is de Vader, die Mij stelt buiten de heilige kring van het heilige volk. Het is de Vader Die Mij al Mijn heiligheden ontneemt, Die Mij straks tentoon zal stellen als een schouwspel, als een Mens, aan Wie het oordeel niet voorbijgaat, als een Mens, Die geen deel heeft aan de genade van het volk van God.
Ja, hier ziet u Christus in Zijn lijden, Christus die de diepten afdaalt, Christus, Die ter helle nederdaalt. Maar hier ziet u ook de genezing van al onze verkeerdheden, hier ziet u onze hellestraf losbreken boven het enige Lam van God, hier hebt u de toegang tot Uw recht, gemeente, hier hebt u de ontsluiting tot de gemeenschap van God, hier hebt u uw paaslam, uw voorbijgang, uw eeuwig behoud. Het is voor u, die gelooft, of u sterk bent of zwak, of u het u durft toeëigenen of niet, het is voor ieder, die beschutting zoekt in het bloed van de Heere Jezus Christus.
Daarom mogen wij vandaag zingen van de genade en van de toegang die ons is geopend tot de Vader en mogen we de volgende week met vrijmoedigheid toegaan om aan te zitten aan de tafel van de Heere Jezus Christus, om te eten Zijn vlees en te drinken Zijn bloed.
Hier is de genade ons geopenbaard. Hier is de eeuwige vrede met God voor allen, die het bij Christus en Zijn bloed zoeken. En daarom:
Laat zulken eer bewijzen,
aan 's Heeren gunst en macht
en al Zijn wondren prijzen
voor 't menselijk geslacht
't Lofoffer word' om strijd
Hem juichend opgedragen
terwijl zij wijd en zijd
van al Zijn werk gewagen
Ps. 107:11
Ten slotte letten wij op de vrucht van het werk van de vernedering: Christus bereidt Zijn volk het Paasmaal.
We lezen in onze tekst, dat de Joden niet in het Rechthuis gingen, opdat ze niet verontreinigd werden maar het Pascha eten mochten. Aan de avond van die dag zou de priester in de tempel het bloed sprenkelen op het altaar en dan zouden de Joden het Pascha eten, want er was voorbijgang.
Met een gerust hart konden de Joden feestvieren. Jezus was immers van de aarde verwijderd, die onreine en onheilige was weggedaan uit Israël. De godslasteraar was gestraft en en de ban uit de gemeente weggenomen. Zo opent Jezus, de onreine en vervloekte, de geëxcommuniceerde, de van het Avondmaal afgehoudene de Joden het Paasfeest.
De Joden mochten Pascha vieren, want er was immers voorbijgang, er was immers genade, er was immers aanneming tot kinderen. Het Paaslam Jezus was geslacht en nu was er Paasfeest, nu was er voorbijgang, eeuwen geleden reeds in Egypte en door al de geslachten heen.
Wat een Paasfeest hebben de Joden gevierd. Zo'n Paasfeest was er nog nooit geweest. Want ze hadden het eigenlijke Lam van God niet op het altaar in Jeruzalem, maar buiten de heilige gemeenschap in het rechthuis aan de geselpaal van Pilatus.
De Joden hebben in Christus het Paaslam niet herkend. Straks wordt Zijn rug ontbloot. En dan slaan de bloedstriemen open groeven in Zijn vlees. Maar dan herkennen de Joden in dat bloed het echte, ware Paasbloed niet, dan zien ze niet: dit is nu het Lam van God. Nee, ze stoten Hem van Zich af. En dan staat daar Jezus. Pilatus brengt Hem naar buiten. En dan moet Jezus Zijn bloed laten zien. Dan biedt Hij Zijn open wonden aan. Zie, Joden, hier is het bloed, dat voor u vergoten wordt. Maar dan roepen zij: Weg met zo iemand, hij hoort niet te leven.
Zie hier nu, gemeente, hoe het Paasfeest van het Oude Testament in zijn tegendeel overslaat juist op de dag, dat het zijn vervulling vindt en zijn hoogtepunt bereikt. De dienst van de schaduwen bezwijkt, nu het Lam, dat in de schaduwen werd afgebeeld, aan de poort van Israël werd weggestoten.
Ja, het Paasfeest slaat in Zijn tegendeel over. Want op dit Pascha is er weer een voorbijgang voor Israël, niet een voorbijgang van het oordeel, maar een voorbijgang van het ware Paaslam, een voorbijgang van Hem, die het oordeel deed voorbij gaan. Het eigenlijke Paaslam gaat nu Israëls poorten voorbij, weggestoten door Zijn eigen volk.
Zo wordt het feest van de Heere een feest van satan, een feest van de verwerping van God. Maar een feest dat geheiligd is door het bloed van Christus kan niet bezwijken.
Want Jezus Christus vernieuwt en herstelt het Paasfeest, juist op de dag dat het overslaat in een feest van satan, een feest van de verwerping van Christus. Ja, de Joden verheugen zich, dat de priester 's avonds het Paaslam slacht. Maar ze begrijpen niet dat in dat Paaslam van die Paasdag de eerste voorafschaduwing gegeven wordt van de Antichrist, een voorbode van de Leugenaar, die loochent dat Jezus is de Christus.
Maar u, gemeente van het Nieuwe Testament, verheug u in de Heere Jezus Christus. Want nu is er voor u voorbijgang. En nu gaat aan u in vervulling al de heerlijkheid van het Paaslam. Want de Joden gingen niet naar binnen, opdat zij het Pascha eten mochten.
Welnu, u, die de Heere zoekt, Christus is overgeleverd, opdat u het Pascha eten mag, opdat u in volle vrijmoedigheid van het geloof mag komen tot het feest van het Lam van God, opdat u Zijn dood mag verkondigen, opdat u mag roemen in de genade. Och, ik weet niet wat uw gedachten zijn bij het komende Avondmaal. Maar ik weet alleen dit: Christus is het rechthuis binnengegaan en nu is ons hele leven vol geworden van Zijn rechten.
En daarom predikt het komende Avondmaal, het komende feest van Pascha het Nieuwtestamentisch feest van het Lam van God het recht, dat de Heere Jezus Christus gewonnen heeft in die ene daad van gehoorzaamheid, toen Hij het rechthuis binnenging. En daarom: u kunt niet loskomen van die man in het rechthuis. En u zult ook deze week voor Hem weer moeten buigen.
U allen, tot wie de Nieuwtestamentische boodschap uitgaat, u, die volgende week uw plaats aan het Avondmaal leeg laat en u, die begeert te komen. Buig u voor het recht van die Mens, die in het rechthuis stond om daarmee alle rechten in de wereld en in de kerk te winnen. Erken Zijn recht en verootmoedig u voor Hem, want u kunt niet doen alsof u niet weet, dat Christus voor Zijn volk in het rechthuis stond. Ontzie Hem dan en veracht Zijn offer niet. Beef voor Zijn Woord en versta, dat Hij werd buiten gestoten opdat Hij ons de toegang zou bereiden. En daarom: de Man in het rechthuis laat u niet los en Hij zal u deze week weer waarnemen of u Zijn rechten erkent en u voor Hem wil buigen.
En dan: wat zal ik verder zeggen? In Christus vind ik nu ook alle vrijmoedigheid. Want Hij is om mijnentwil afgehouden van het Heilig Avondmaal, en daarom zal ik volgende week aan de tafel aanzitten met een vrije en goede consciëntie. Hij is om mijnentwil uitgestoten buiten de heilige gemeenschap en weggejaagd van het feest en nu zal ik komen tot de gemeenschap van God en de gemeenschap van de heiligen en wij zullen de dood van de Heere verkondigen en we zullen eten en drinken het Paaslam, dat voor ons is geslacht.
En zo zullen we feest vieren, het feest van Pascha, het feest van de voorbijgang. En we zullen Avondmaal vieren in de erkenning van Zijn recht en de eerbiediging van de vrucht van Zijn lijden, opdat we straks zullen ingaan in de eeuwige gemeenschap van het feest van God, waar we zullen zingen het lied van Mozes, in wiens naam Christus werd uitgestoten, en van het Lam,
U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam, taal, volk en natie. En U hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen regeren over de aarde.
Ja, wij zullen Avondmaal vieren en wij zullen met vrijmoedigheid eten van het Sacrament van de Heere tot Zijn gedachtenis.
Totdat Hij komt.
Amen.