Preek door ds. J.W.Tunderman
gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge
op 7 April 1935
Ps. 72 : 7
Joh. 10 : 1-5
1 Voorwaar, voorwaar, Ik
zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere
plaats inklimt, die is een dief en een rover;
2 maar wie door de deur
binnenkomt, is de herder der schapen.
3 Voor hem doet de
deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen
schapen bij name en voert ze naar buiten.
4 Wanneer hij zijn eigen
schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen
volgen hem, omdat zij zijn stem kennen;
5 maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen.
Joh. 18 : 37c
"... een ieder, die
uit de waarheid is, hoort naar mijn stem."
Ps. 52 : 7
Ps. 85 : 1
Joh. 18 : 33-37
33 Pilatus dan keerde
terug in het gerechtsgebouw en riep Jezus en zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning
der Joden?
34 Jezus antwoordde:
Zegt gij dit uit uzelf of hebben anderen u over Mij gesproken?
35 Pilatus antwoordde:
Ben ik soms een Jood? Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij
overgeleverd; wat hebt Gij gedaan?
36 Jezus antwoordde:
Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld
geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden
zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier.
37 Pilatus dan zeide tot
Hem: Zijt Gij dus toch een koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik koning
ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik
voor de waarheid zou getuigen; een ieder, die uit de waarheid is, hoort naar
mijn stem.
Ps. 95 : 4
Joh. 19 : 12-18
12 Van toen af trachtte
Pilatus Hem los te laten, maar de Joden schreeuwden en zeiden: Indien gij deze
loslaat, zijt gij geen vriend van de keizer; een ieder, die zich koning maakt,
verzet zich tegen de keizer.
13 Pilatus dan hoorde
deze woorden en hij liet Jezus naar buiten brengen en zette zich op de
rechterstoel, op de plaats, genaamd Litostrotos, in het Hebreeuws Gabbata.
14 En het was
Voorbereiding voor het Pascha, ongeveer het zesde uur, en hij zeide tot de
Joden: Zie, uw koning!
15 Zij dan schreeuwden:
Weg met Hem! Weg met Hem! Kruisig Hem! Pilatus zeide tot hen: Moet ik uw koning
kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning, alleen de
keizer!
16 Toen gaf hij Hem aan
hen over om gekruisigd te worden. Zij dan namen Jezus,
17 en Hij, zelf zijn
kruis dragende, ging naar de zogenaamde Schedelplaats, in het Hebreeuws genaamd
Golgota,
18 waar zij Hem kruisigden en met Hem twee anderen, aan weerszijden een, en Jezus in het midden.
Gez. 5 : 1
Joh. 19 : 25-30
25 En bij het kruis van
Jezus stonden zijn moeder en de zuster zijner moeder, Maria van Klopas en Maria
van Magdala.
26 Toen dan Jezus zijn
moeder zag en de discipel, die Hij liefhad, bij haar staande, zeide Hij tot
zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon.
27 Daarna zeide Hij tot
de discipel: Zie, uw moeder. En van dat uur af nam de discipel haar bij zich in
huis.
28 Hierna zeide
Jezus, daar Hij wist, dat alles reeds volbracht was, opdat de Schrift vervuld
zou worden: Mij dorst!
29 Er stond een kruik
vol zure wijn; zij staken dan een spons, gedrenkt met zure wijn, op een hysopstengel
en brachten die aan zijn mond.
30 Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zeide Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest.
Ps. 56 : 6 (1e helft)
Joh. 19 :38-42
38 En daarna vroeg Jozef
van Arimatea, een discipel van Jezus, maar in het verborgen uit vrees voor de
Joden, aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen; en Pilatus stond
het toe. Hij kwam dan en nam zijn lichaam weg.
39 En ook kwam Nikodemus,
die de eerste maal des nachts tot Hem gekomen was, en hij bracht een mengsel
mede van mirre en aloe, ongeveer honderd pond.
40 Zij namen dan het
lichaam van Jezus en wikkelden het in linnen windsels met de specerijen, zoals
het bij de Joden gebruikelijk is te begraven.
41 En er was ter
plaatse, waar Hij gekruisigd was, een hof en in die hof een nieuw graf, waarin
nog nooit iemand was bijgezet;
42 daar dan legden zij Jezus neder wegens de Voorbereiding der Joden, omdat het graf dichtbij was.
Ps. 16 : 5
Jes. 53 : 1-5
1 Wie gelooft, wat wij
gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard?
2 Want als een loot
schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had
gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat
wij hem zouden hebben begeerd.
3 Hij was veracht en van
mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand,
voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet
geacht.
4 Nochtans, onze ziekten
heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem
voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte.
5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden.
Ps. 65 : 2
Ps. 103 : 6
Joh. 18 : 37c
"... een ieder, die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem."
Vrouwenpolder
7-4-1935
Gemeente van onze Here Jezus Christus,
Wij staan nu weer gereed om met elkander
Avondmaal te vieren.
Daarin vieren we de gedachtenis van de bittere
en smadelijke dood van Christus aan het kruis.
God heeft ons dit Sacrament gegeven, opdat
Hij ons geloof versterke, opdat Hij ons geloof en
betrouwen op de volkomen offerande van Christus,
die eenmaal aan het kruis geschied is, als op
de enige grond en fundament van onze zaligheid wijst,
waar Hij onze hongerige ten dorstige zielen tot een
waarachtige spijze en drank van het eeuwige leven
geworden is.
Daarom willen we nu eerst luisteren naar de prediking
van het lijden van onze Here Jezus. Want
in dat lijden kunnen we zien wie Hij voor ons ook
weer in dit Avondmaal zijn wil.
In dat lijden mogen we Hem zien als de Middelaar
tussen God en de mensen.
Christus was onze Middelaar. Het was Hem om
God en om de mensen te doen, om Zijn Vader en om
Zijn volk.
Hij wilde Zijn Vader eren en een groot volk in
het leven behouden.
Voor Zijn Vader en voor Zijn volk gaat Hij het lijden
in. Met beide heeft Hij een band, die Hij niet
loslaat, zelfs als Hij de dood gaat proeven.
Voor beide is Hij de bloedgetuige. Hij laat Zich
kruisigen omdat Hij de Zoon van de Vader is en Hij
laat Zich slaan als de Herder van de schapen.
Zo is Christus onze Middelaar.
Zo heeft Hij ook de goede belijdenis beleden
onder Pontius Pilatus.
Daarop willen we nu onze aandacht bepalen.
Christus is door de Joden tot Pilatus gebracht.
Zodra ze voor het rechthuis waren gekomen begonnen
ze Hem te beschuldigen.
Het was een wonderlijke beschuldiging, die ze
tegen Jezus inbrachten.
In de vergadering van het Sanhedrin hadden ze
Christus aangeklaagd wegens Godslastering.
Hij had Zich Gods Zoon genoemd. Daarom was Hij
schuldig tot de dood.
Met die beschuldiging konden ze bij Pilatus
niets bereiken. Want de Joodse godsdienst werd
wel door de Romeinen beschermd. Zo veel als maar
mogelijk was werden de Joden in hun godsdienstige
gevoelens ontzien.
Daarom hadden de Joden het recht om die godsdienst
te handhaven met de sterke arm. Daarom
zei Pilatus dan ook tot de Joden: Gij hebt een
wet. Neemt gij Hem en oordeelt Hem naar uw wet.
Pilatus dacht daarmee zich uit de moeilijkheden
te redden.
Maar hij vergiste zich. De Joden hadden Hem
reeds veroordeeld. Maar daar het hun niet geoorloofd
was iemand te doden, kwamen zij tot Pilatus.
De Joden hadden het recht zelfs om de doodstraf
uit te spreken, maar de Stadhouder moest het
vonnis goedkeuren.
Daarom gaan dan de Joden Christus beschuldigen.
Ze zeggen niet: Deze maakt Zich Gods Zoon.
Dat zou op Pilatus geen indruk maken. Want Pilatus
was een heiden en er waren in Rome en Griekenland
in die dagen zoveel mensen, die zich godenzonen
lieten noemen.
Dat bedoelde ook de hoofdman over honderd als
hij straks bij het sterven van Jezus zegt; voorwaar
deze Mens was een godenzoon.
Daarom komen de Joden tot Pilatus met een andere
beschuldiging. Ze zeggen: wij hebben bevonden
dat Deze het volk verkeert en verbiedt de keizer
schatting te geven, zeggende, dat Hijzelf de Christus
de Koning is.
Dat was een zeer zonderlinge beschuldiging uit
de mond van de Joden. Ze waren steeds onrustig en
tot opstand geneigd. Ze haatten de belastingen
en de Keizer met al wat in hen was.
Pilatus zal dat alles wel hebben begrepen; zulk
een gezindheid ten opzichte van het Romeinse gezag
had hij nog nooit ontmoet.
Toch moet hij de beschuldiging onderzoeken en
daarom gaat Hij Christus ondervragen aangaande Zijn
Koningschap.
Dat moest zo alles geschieden naar de wijze Raad
van God. Christus mocht niet worden vermoord,
maar Hij moest onschuldig onder de wereldlijke
Rechter veroordeeld worden.
Naar de vorm moest dat een wettig vonnis zijn.
Daarom was ook de uitspraak van het Sanhedrin
naar de vorm wettig geweest. Een Godslasteraar
moest volgens de wet met de dood worden gestraft.
Dat stond in de wet van Mozes.
En zo moest Hij door een wettig vonnis door de
aardse overheid worden getroffen. Als een opstandige
tegen God werd Hij door het Sanhedrin, door de
kerkeraad veroordeeld en als een opstandige tergen
de Keizer stond Hij terecht voor de rechter.
Christus heeft de diepe vernedering,
in de vormelijke wettigheid van die beide vonnissen
diep gevoeld.
En dan gaan Christus en Pilatus spreken over het
Koninkrijk van de hemelen.
Pilatus begrijpt er niets van. Een Koninkrijk
dit betekent voor Pilatus: soldaten met zwaarden,
staal en ijzer, geweld en bloed.
En Christus zegt Pilatus, dat Zijn Koninkrijk
niet van deze wereld is, dat het niet uit deze
wereld opkomt, dat het niet voortkomt uit de
machtsverhoudingen onder de mensen.
Zijn Koninkrijk is van boven naar beneden gekomen.
Het komt niet op, maar het daalt neer.
Het is niet gegrondvest op ijzer, maar het staat
gefundeerd op de waarheid
Daarom zegt Christus: Hiertoe ben ik geboren en
hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik van de
waarheid getuigenis geven zou.
Christus was niet in de wereld gekomen om een
leger te verzamelen of om een wereldrijk te stichten,
niet om een grote man te zijn en zich te laten
gelden.
Maar Hij is gekomen om de waarheid getuigenis te
geven, om al het leugenachtige te ontdekken, om
het zelfbedrog van deze wereld te ontmaskeren, om de
blinden de ogen te openen, om van God te spreken
om een Getuige van de Vader te zijn.
Zo heeft Christus de goede belijdenis beleden
voor Pontius Pilatus.
Zo heeft Hij de Vader geëerd.
Maar Hij was onze Middelaar. Daarom sprak Hij niet
slechts van de Vader, maar ook van Zijn volk.
En daarom gaat Hij verder in zijn woord tot Pilatus.
Een ieder, die uit de waarheid is, hoort Mijn
stem.
Christus, onze Middelaar, getuigt hier van de
Vader, maar Hij spreekt ook van Zijn volk.
Hij belijdt hier Zichzelf als het Hoofd van Zijn
volk, als de Herder van de schapen.
Eenmaal had Christus datzelfde onder andere
omstandigheden gezegd. Mijn schapen horen Mijn stem
en Ik ken de Mijnen en wordt van de Mijnen gekend.
Zo zegt Hij het hier tegen Pilatus: Een ieder
die uit de waarheid is, hoort Mijn stem.
Christus belijdt Zich als de Middelaar. Hij eert
de Vader en Hij getuigt van Zijn volk.
Hij spreekt uit, dat Hij met beide een band heeft.
Ach, wat is dat voor Christus zwaar geweest.
Want wat was er van God en van Zijn volk te zien
daar op Gabbatha?
Christus belijdt de Vader, Hij getuigt van God.
Maar ze vragen Hem straks: waar is nu uw God?
Ze gillen straks om het kruis: indien Gij de
Zoon van God, zijt, kom af van het kruis.
Christus is geplaagd om die goede belijdenis van
Zijn Vader, want Zijn Vader had Hem verlaten en liet
Hem alleen als een prooi voor, de bloeddorst, als
een stuk speelgoed voor de willekeur, als een
bal, die de spot straks
mag werpen van Pilatus naar Herodes en van Herodes
naar Pilatus.
Waar is nu Uw god?
Maar als Christus van Zijn volk spreekt, als Hij
daar zegt: Ik ben de goede herder en ik heb schapen,
die naar Mijn stem horen, ach, dan is dat
voor Hem een even grote bitterheid.
Want dan mag Pilatus ook wel vragen: waar is
nu Uw volk?
Want ze hebben Hem allen verlaten.
In de Schriften was daarvan reeds gesproken.
God had gezegd: Ik zal de Herder slaan en de
schapen zullen verstrooid worden.
En nu stond daar de geslagen Herder voor Pilatus.
De schapen waren verstrooid. Ze waren allen gevlucht.
Christus had Zijn stem laten klinken. Hij
had ze gewaarschuwd: voorwaar, voorwaar zeg Ik u
deze nacht zult u allen aan Mij geërgerd worden.
En de haan zal niet kraaien voor Gij, Petrus,
Rotsman, Mij driemaal zal verloochend hebben.
Maar ze hadden niet geluisterd. Ze hadden niet
naar Zijn stem gehoord. En ze waren gevlucht. Ze
hadden zich geërgerd.
En nu staat daar Christus, de geslagen Herder
voor Pilatus, zonder schapen.
Hij spreekt van Zijn schapen, die naar Zijn stem
horen, ofschoon ze niet gehoord hebben.
Maar er staat niet een discipel naast Hem om
te getuigen: Ja, Here, Gij hebt de woorden van het
eeuwige leven.
Christus de Middelaar is alleen, zonder
Zijn Vader en zonder Zijn volk. Hij staat daar als
de verlaten Herder, zonder God en zonder schapen.
Maar Hij houdt ze beiden vast. Hij houdt vol, dat
Hij de Zoon van de Vader is en Hij belijdt ten einde
toe: Mijn schapen horen Mijn stem.
God heeft Hem verlaten. Hij staat alleen. Maar
Hij blijft belijden, dat Hij de Zoon van de Vader is
en daarom moet Hij de dood in, want dat is een
Godslastering. Waar is nu uw God?
En Zijn discipelen hebben Hem verlaten. Maar Hij
blijft van ze spreken: een ieder, die uit de
waarheid is, hoort Mijn stem. En daarom wordt Hij
geslagen als de Herder zonder schapen. Straks
wordt Hij gegeseld. Waar is nu uw volk?
Gemeente, zo heeft Christus de goede belijdenis
beleden, want het was Hem ernst met Zijn Vader en
met Zijn volk, met God en met de schapen.
En nu komt Zijn stem tot u op deze morgen.
Hij geeft hier een zichtbaar getuigenis van Zijn
Herdertrouw.
Een ieder ook in deze kerk, die uit de waarheid
is, die hoort Zijn stem.
Dat heeft Christus beleden toen het kruis al voor
Hem werd klaargemaakt.
Dat zullen we nu ook geloven: een ieder, die
uit de waarheid is, hoort Zijn stem.
Christus als de Herder roept u als de schapen
tot Zijn gebroken brood en vergoten bloed.
En nu moet u gehoorzamen.
U weet wat Christus in dit Avondmaal weer van
u vraagt. En u wil schenken.
Hij vraagt van u, dat u een mishagen aan uzelf
hebt, dat u uw zonden, uw werkelijke zonden ziet
en belijdt. U mag zo maar aan dat Avondmaal niet
komen.
U hebt u moeten beproeven, U hebt u moeten
toetsen aan de wil van Christus.
Maar als u uzelf dan wil zien en erkennen in
uw zonden, dan wil Christus u hier weer geven
de verzekering van de vergeving van de zonden
Dan krijgt u hier weer alles: het lichaam en
bloed van de Here. Dan krijgt u hier de vruchten
van het Middelaarswerk van Gethsemané en Gabbatha
en Golgotha, dan ontvangt u hier de zegen van God
die onze Middelaar u bereid heeft in Zijn gehoorzaamheid
ten dode toe.
Een ieder, die uit de waarheid is, hoort Zijn stem.
Christus heeft dat eenmaal beleden met de dood
voor ogen.
Hij heeft het volgehouden toen Hij geslagen werd
als de herder: Mijn schapen horen Mijn stem.
Gemeente, Christus heeft daar ons beleden. Hij
heeft daar de band met ons vastgehouden, in die
barre vereenzaming, toen wij allen Hem verlaten
hadden, toen een ieder van Zijn discipelen was
verbergende zijn aangezicht
voor Hem, toen Pilatus had kunnen vragen: waar
is nu uw volk, toen Hij de slagen ontving en niemand
voor Hem getuigde.
Toen heeft Hij onder bloed en speeksel
staan te belijden: Mijn volk is zeer gewillig op
de dag van Mijn heerkracht.
Ach, het heeft Hem misschien geduizeld. Hij heeft
gebeefd. Hij heeft geleden. Hij heeft gebloed in
Zijn ziel. Want Hij zag niemand van Zijn discipelen.
Hij moest het geloven. En het heeft in Zijn hart
gekermd: Ach, waar is nu Mijn volk, waar zijn nu de
schapen?
Maar Hij deed het voor ons. En Hij wist, dat Hij
straks Zijn Geest zou uitgieten als vrucht van
de goede belijdenis om dan zou Hij Zich winnen een
volk tot Zijn dienst bereid, schapen, die Zijn
stem horen, kinderen van de gehoorzaamheid, u en mij,
die voor Zijn Woord beeft.
Gemeente, komt nu als Zijn vernederd volk tot
Zijn tafel, want die uit de waarheid is, hoort
Zijn stem.
Amen.
Ps. 118 : 11
Matth 27 : 17 - 23
17 Daar zij nu toch
bijeen waren, zeide Pilatus tot hen: Wie wilt gij, dat ik u zal loslaten, Barabbas
of Jezus, die Christus genoemd wordt?
18 Want hij wist, dat
zij Hem uit nijd hadden overgeleverd.
19 Terwijl hij nu op de
rechterstoel zat, zond zijn vrouw hem de boodschap: Bemoei u toch niet met die
rechtvaardige, want ik heb heden in een droom veel om Hem geleden.
20 Maar de overpriesters
en de oudsten overreedden de scharen, dat zij om Barabbas zouden vragen, maar
Jezus zouden laten ter dood brengen.
21 De stadhouder
antwoordde en zeide tot hen: Wie van die twee wilt gij, dat ik u loslaat? Zij
zeiden: Barabbas.
22 Pilatus zeide tot
hen: Wat moet ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt? Zij zeiden
allen: Hij moet gekruisigd worden!
23 Hij zeide: Wat heeft
Hij dan toch voor kwaad gedaan? Zij schreeuwden des te meer: Hij moet
gekruisigd worden!
Ps. 100 : 2
Jes. 53 : 1 - 5
1 Wie gelooft, wat wij
gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard?
2 Want als een loot
schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had
gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat
wij hem zouden hebben begeerd.
3 Hij was veracht en van
mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand,
voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet
geacht.
4 Nochtans, onze
ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden
hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte.
5 Maar om onze
overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de
straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons
genezing geworden.
Ps. 65 : 2
Jes. 53 : 6 - 9
6 Wij allen dwaalden als
schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons
aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen.
7 Hij werd mishandeld,
maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter
slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo
deed hij zijn mond niet open.
8 Hij is uit verdrukking
en gericht weggenomen, en wie onder zijn tijdgenoten bedacht, dat hij is
afgesneden uit het land der levenden? Om de overtreding van mijn volk is de
plaag op hem geweest.
9 En men stelde zijn
graf bij de goddelozen; bij de rijke was hij in zijn dood, omdat hij geen
onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest.
Gez. 3 : 4 (1e helft)
Jes. 33 : 10 - 12
10 Nu zal Ik opstaan,
zegt de Here; nu zal Ik Mij verheffen, nu Mij oprichten.
11 Gij gaat zwanger van
stro, gij zult stoppelen baren; uw adem is een vuur dat u verteren zal.
12 Volken zullen tot
kalk verbrand worden, als afgesneden dorens zijn, die met vuur verbrand worden.
Ps. 105 : 24
Luc . 23 : 17 - 25
17 Want hij was
verplicht hun op het feest iemand los te laten.
18 Maar zij schreeuwden
als een man, zeggende: Weg met Hem, laat ons Barabbas los!
19 En deze was wegens
een oproer, dat in de stad was voorgevallen, en een doodslag gevangengezet.
20 Doch Pilatus richtte
zich wederom met luider stem tot hen, omdat hij Jezus wenste los te laten.
21 Maar zij riepen terug
en zeiden: Kruisig Hem, kruisig Hem!
22 Hij zeide voor de
derde maal tot hen: Wat heeft deze dan toch voor kwaad gedaan? Ik heb niets in
Hem gevonden, waarop de doodstraf staat. Ik zal Hem dus geselen en dan
loslaten!
23 Maar zij drongen aan
en eisten onder luid geschreeuw, dat Hij gekruisigd zou worden, en hun
geschreeuw werd al sterker.
24 En Pilatus besliste,
dat aan hun eis moest worden voldaan.
25 En hij liet de man
los, die wegens oproer en doodslag was gevangengezet, die zij eisten, doch
Jezus gaf hij over aan hun wil.
Ps. 51 : 6
Ps. 138 : 3
-----------------------------
Ps. 22 : 13
Ps. 25 : 2
Matth 27 : 17 - 23
17 Daar zij nu toch
bijeen waren, zeide Pilatus tot hen: Wie wilt gij, dat ik u zal loslaten, Barabbas
of Jezus, die Christus genoemd wordt?
18 Want hij wist, dat
zij Hem uit nijd hadden overgeleverd.
19 Terwijl hij nu op de
rechterstoel zat, zond zijn vrouw hem de boodschap: Bemoei u toch niet met die
rechtvaardige, want ik heb heden in een droom veel om Hem geleden.
20 Maar de
overpriesters en de oudsten overreedden de scharen, dat zij om Barabbas zouden
vragen, maar Jezus zouden laten ter dood brengen.
21 De stadhouder
antwoordde en zeide tot hen: Wie van die twee wilt gij, dat ik u loslaat? Zij
zeiden: Barabbas.
22 Pilatus zeide tot
hen: Wat moet ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt? Zij zeiden
allen: Hij moet gekruisigd worden!
23 Hij zeide: Wat heeft
Hij dan toch voor kwaad gedaan? Zij schreeuwden des te meer: Hij moet
gekruisigd worden!
Luc. 23 : 17 - 25
17 Want hij was
verplicht hun op het feest iemand los te laten.
18 Maar zij schreeuwden
als een man, zeggende: Weg met Hem, laat ons Barabbas los!
19 En deze was wegens
een oproer, dat in de stad was voorgevallen, en een doodslag gevangengezet.
20 Doch Pilatus richtte
zich wederom met luider stem tot hen, omdat hij Jezus wenste los te laten.
21 Maar zij riepen terug
en zeiden: Kruisig Hem, kruisig Hem!
22 Hij zeide voor de
derde maal tot hen: Wat heeft deze dan toch voor kwaad gedaan? Ik heb niets in
Hem gevonden, waarop de doodstraf staat. Ik zal Hem dus geselen en dan
loslaten!
23 Maar zij drongen aan
en eisten onder luid geschreeuw, dat Hij gekruisigd zou worden, en hun
geschreeuw werd al sterker.
24 En Pilatus besliste,
dat aan hun eis moest worden voldaan.
25 En hij liet de man
los, die wegens oproer en doodslag was gevangengezet, die zij eisten, doch
Jezus gaf hij over aan hun wil.
Ps. 69 : 4
Ps. 51 : 6
Ps. 168 : 3 (wijze Ps. 130)
Ps. 138 : 3