HET IS VOLBRACHT!

 

Ps. 105:5

God zal Zijn waarheid nimmer krenken,

Maar eeuwig Zijn verbond gedenken.

Zijn woord wordt altoos trouw volbracht,

Tot in het duizendste geslacht.

't Verbond met Abraham, Zijn vrind,

Bevestigt Hij van kind tot kind.

 

Mattheus 27:38-50

38 Toen werden met Hem twee rovers gekruisigd, een aan zijn rechterzijde en een aan zijn linkerzijde.

39 En de voorbijgangers spraken lastertaal tegen Hem, schudden hun hoofd 40 en zeiden: Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, indien Gij Gods Zoon zijt, en kom af van het kruis! 41 Evenzo spotten de overpriesters samen met de schriftgeleerden en oudsten en zij zeiden: 42 Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Hij is Israëls Koning; laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen aan Hem geloven. 43 Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; laat die Hem nu verlossen, indien Hij een welgevallen in Hem heeft; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. 44 Op dezelfde wijze beschimpten Hem ook de rovers, die met Hem gekruisigd waren.

45 En van het zesde uur af kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur. 46 Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? 47 En sommige van de omstanders, dit horende, zeiden: Hij roept Elia. 48 En terstond liep een van hen toe en nam een spons, drenkte die met zure wijn, stak ze op een riet en gaf Hem te drinken. 49 Maar de anderen zeiden: Stil, laat ons zien, of Elia komt om Hem te redden. 50 Jezus riep wederom met luider stem en gaf de geest.

 

Ps. 69:1 en 9

O God, verlos en red mij uit den nood;

De waatren zijn tot aan de ziel gekomen;

Ik zink in 't slijk; ik voel mij overstromen;

Ik ga te grond' ; de vloed is mij te groot;

Ik roep mij moe in dezen jammerstaat.

Mijn keel is hees, zij is van droogt' ontsteken;

En daar ik hoop op God, mijn toeverlaat,

Schrei ik mij blind; mijn ogen zijn bezweken.

Versmaadheid breekt en scheurt mij 't hart vaneen;

Ik ben zeer zwak; de lasteringen snijden

Mij door de ziel; ik wacht naar medelijden,

Naar troosters, maar, helaas, ik vind er geen.

Ja, grote God, zij hebben mij, tot spijs,

Bij al mijn smart nog bittre gal gegeven;

Een edikteug is zelfs een gunstbewijs,

Wanneer de dorst mijn lippen saam doet kleven.

 

Ps. 118:10

Ps. 138:4

Dit is, dit is de poort des HEEREN:

Daar zal 't rechtvaardig volk door treen,

Om hunnen God ootmoedig t' eren,

Voor 't smaken Zijner zaligheen.

Ik zal Uw Naam en goedheid prijzen:

Gij hebt gehoord ; Gij zijt mijn geest,

Door Uw ontelbre gunstbewijzen,

Tot hulp en heil en vreugd geweest.

Als ik, omringd door tegenspoed,

 Bezwijken moet,

 Schenkt Gij mij leven.

 Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt,

 Uw rechterhand

 Zal redding geven.

 De HEER' is zo getrouw als sterk,

 Hij zal Zijn werk

 Voor mij volenden,

 Verlaat niet wat Uw hand begon,

 O Levensbron,

 Wil bijstand zenden.

 

Tekst: Johannes 19:30

 

30 Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zei Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest.

  

 

 

 

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

 

            Wij zijn nu weer op deze Goede-Vrijdag-avond samengekomen om te luisteren naar de prediking van het levenseinde van onze Here Jezus Christus.

            Het zal nu ook deze avond Evangelieprediking moeten zijn, verkondiging van een blijde boodschap. Het borgtochtelijk sterven van Christus wordt ons uit het Evangelie weer voorgesteld.

            Daarom is het nu niet te doen om ontroeringen van droefheid. Wij zijn hier niet bijeen in een stemming, waarin men een dode gedenkt.

            Een dodengedenkdag is een dag van treurigheid, het is eigenlijk opnieuw een begrafenis, een begrafenis met gedachten en herinneringen.

            Velen willen zo de Goede-vrijdag-avond doorleven. Ze zien de Goede Vrijdag als een dodengedenkdag, ze willen iets doorleven van de droefheid, die de discipelen en de vrouwen beleefden, toen ze op die Vrijdagavond het lichaam van de Heer in het graf gelegd hebben.

            Ze willen nu zingen: ach, nu is mijn Jezus heen.

            Een Goede-vrijdag-avond met een stille traan in de kerk of bij het naar huis gaan wordt dan een vroomheidsideaal, een bekoorlijke droefheid, een begerenswaardige beleving van verdriet.

            Maar zo mag de gelovende gemeente niet samenkomen. En met de prediking mag zo'n begrafenis niet worden bedreven.

            Want als we de doden gedenken, dan gedenken we de doden. Maar nu horen we de boodschap van Hem, Die dood geweest is, maar nu leeft.

            Nu moet niet de herinnering aan een dode Jezus onder ons werkzaam zijn, maar de Geest van de levende Christus.

            God vraagt geen tranen, maar God vraagt gehoorzaamheid, geen droefheid om het sterven van Zijn Zoon, maar geloof in de levende Zoon van God, geen treurigheid van herleefde begrafenis-herinneringen, maar droefheid om onze zonden en blijdschap in Christus.

            Daarom mogen we wel bewogen zijn, maar niet in ijdelheid, wel verslagen maar alleen om onze zonden, anders niet.

            Zo willen we nu luisteren naar het Evangelie van het borgtochtelijk levenseinde van Christus.

            Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zei Hij: het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest.

            Het is volbracht!

            Dat is het laatste woord, dat Christus spreekt over Zijn werk op aarde, voor Zijn sterven.

            Straks zal Hij nog eenmaal spreken en Zijn Geest de Vader aanbevelen.

            En even te voren had Hij het uitgeroepen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

            Het eerste is een kreet uit de angst, een roep van smart.

            En het tweede is een zucht van het sterven.

            Tussen die twee kruiswoorden in, komt er ook een woord over de Messiaanse lijdensarbeid zelf: Het is volbracht!

            Christus hangt daar aan het kruis. Ieder mens zou zeggen: het is mislukt.

             En Hij Zelf voelt de dood al naderen. Het wordt tijd, dat Hij Zijn leven aflegt.

            Maar Hij ziet niet wat voor ogen is, Hij houdt vast. Al gaat Hij nu bezwijken, Hij weet Wie Hij geloofd heeft. Als het gordijn van de dood al over Hem valt, dan roept Hij nog eenmaal zijn geloof uit als een klare, vaste, gelovige belijdenis: het is volbracht!

            Wij willen nu deze belijdenis van Christus overwegen die Hij stervend beleden heeft. We willen Zijn geloof zien, Zijn Messiaans vasthouden als ziende de Onzienlijke.

            Zo wordt ons dan deze avond gepredikt:

 

            Christus belijdende in Zijn sterven

 

En we willen zien, wat die belijdenis betekende

 

            voor Hemzelf en

            voor Zijn gemeente.

 

            Toen Jezus de zure wijn genomen had, zei Hij: het is volbracht!

            Enkele verzen te voren lezen we: Jezus wetende, dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift vervuld worde, zei: Mij dorst.

            Al die lange uren van het lijden aanéén heeft Jezus gezwegen over Zichzelf. Hij mocht wel spreken met en voor anderen, maar Hij moest Zelf zijn als een schaap, dat stom is.

            Al de smarten zijn over Hem heengegaan, het is over Hem heengegolfd. Wat voor ons altijd verborgenheid zal blijven, dat is over Hem opengegaan, uitgestort. In al die pijnen en schanden, in al die angst, in die verlatenheid, in die verdoemenis over onze Here Jezus is de toorn van God uitgetoornd.

            En nu wist Jezus, dat alles volbracht was.

            De Schriften waren aan Hem vervuld. Al de verschrikkingen en plagen, al de bedreigingen en de vervloekingen uit Mozes en de profeten waren over Hem heengevaren, hadden Hem aangegrepen, waren over Hem losgescheurd, hadden Hem gebrand in Zijn beenderen, in Zijn ziel, in Zijn hart.

            En nu alles doorleden was, nu mocht Hij klagen: Mij dorst.

            Jezus heeft gewacht met die klacht. Eerst moesten de Schriften worden vervuld. Eerst moest alles aan Hem zijn geschied.

            Ach, wij weten niet wat dorst is. Als wij zeggen, dat we dorst hebben, dan hebben we nog geen dorst. Ook onze dorst kan zwaar zijn. Zonder eten kan een mens het nog wel uithouden, maar zonder drinken niet.

            Als de sappen in ons lichaam beginnen op te drogen, dan is onze kracht weg, dan staan de ogen flets, dan moeten we eerst drinken en dan leven we weer op.

            Zo is het met de dorst als we hard aan het werk zijn.

            Maar dat is nog geen dorst zoals die als een marteling doorleefd wordt.

            Koortslijders en stervenden weten er iets van.

            Die hebben een brand van binnen. De dodelijk-gewonden op de slagvelden gillen om een druppel water. En als ze dan drinken mogen dan is het water als een druppel op een gloeiende plaat. Het helpt niet, het wordt opgebrand door de koortsen.

            Zo heeft Christus dorst gehad. Ook het water moest Hem worden ontnomen. En toen heeft de dorst in Hem gewoed als een vuur, toen heeft de dorst haar brand in Hem ontstoken.

            Uren heeft Hij daar gehangen. Juist de dorst was een geheime foltering voor degenen die gekruisigd werden.

            Zo heeft het in de Here Jezus gebrand, alle vezels van zijn lichaam alle zenuwen alle plaatsen van Zijn brandend lijf hebben geschreeuwd om water.

             Zo heeft de Heer gedorst naar water. Maar Hij moest lijden ook de marteling van de dorst. God moest ook in die dorst uittoornen, het moest een helse smart worden, het moest opvlammen tot een vloek van God. Hij moest daar hangen in een vuur, in het vuur van de toornende God, de vlammen moesten Hem verbranden.

            God schroeide Hem ten dode toe.

            Christus dorstende aan het kruis, dat was de vervulling van de Schriften, dat was Zijn borgtochtelijke dorst, Zijn nederdaling ter helle.

            Daarom is die dorst van Christus zo'n rijke vertroosting.

            Wat troost u in de nederdaling ter helle?

            Dat ik in mijn felste aanvechtingen er zeker van mag zijn en er rijke troost uit put, dat mijn Here Jezus Christus mij van de angst en pijn van de hel verlost heeft. Hij heeft deze verlossing bewerkt door zijn onuitsprekelijke angsten, smarten, verschrikking en helse kwelling, waarin Hij gedurende heel zijn lijden, maar vooral aan het kruis, verzonken was.

            Christus heeft gezwegen in de dorst.

            Want meer dan de dorst naar water, leefde in Hem de dorst naar de Schriften. Die moesten vervuld worden.

            En daarom zweeg Hij. Hij bedwong Zijn mond. Hij liet Zich verbranden zonder één woord te zeggen. Hij verschroeide zonder één klacht.

            Maar nu de Schriften allemaal vervuld zijn, nu mag Hij klagen. En nu wordt in die klacht van Christus weer de Schrift vervuld. Het is de laatste vervulling aan het kruis.

            Hij moet nog zure wijn drinken in Zijn sterven. Psalm 69 moet nog worden vervuld. en daarom roept Hij: Mij dorst!

            Er stond een kruik vol zure wijn; zij staken dan een spons, gedrenkt met zure wijn, op een hysopstengel en brachten die aan Zijn mond.

            Zure wijn was een soort azijn, Het was een soldatendrank een zure, minderwaardige drank. Iemand, die dorst heeft, heeft dorst naar water. Alleen water kan de dorst lessen. Christus kreeg de zure wijn van de Romeinse soldaten.

            Toch heeft het Hem verkwikt en Hem de kracht geschonken om Zijn laatste woorden te spreken.

            En nu kreeg Hij die zure wijn op een spons en het werd Hem toegestoken op een rietstok.

            Jezus was voor de Joden volkomen onrein. Hij was een gevloekte, een verworpeling. Hij hing op de plaats van de verdoemden, op Golgotha, het vervloekte hoekje van Jeruzalem, de plaats waar het afval van de wereld werd afgemaakt..

            En Hij hing daar aan het kruis en vervloekt is een ieder die aan het hout hangt. En Hij was met bloed bedekt. Straks zou Hij dood zijn. Alles wat aan Hem was, was onrein.

            Maar nu wordt Hem de hysopstengel toegestoken.

            Wonderlijk want met de hysopstengel werd diezelfde dag Israël gereinigd. De hysopstengel was een heilig werktuig van het Paasfeest.

            Wat met de hysopstengel was aangeraakt, dat was rein.

            En nu is het alsof God het zo heeft voorbeschikt, dat midden in de vervloeking en de onreinheid, waarin Christus nu ging wegzinken, door die Romeinse soldaat onbewust en onwetend getuigd werd van zijn reinheid en heiligheid.

            En als Jezus dan gedronken heeft, ontvangt Hij nog even de kracht om te spreken.

            Nu komen de laatste woorden die Hij spreken zal.

            Met die laatste krachten roept Hij nu uit de woorden van onze tekst: het is volbracht!

            Het is bijna een juichkreet.

             De smarten zijn nu geleden. De angsten zijn nu opgeteerd. Straks komt nog wel het sterven en de begrafenis maar daarin heeft Christus geen nieuwe angsten meer uit te staan, geen nieuwe pijnen te lijden.

            Hij hoeft niet meer te zwoegen om gehoorzaam te zijn, niet meer te hijgen om de weg van God te volbrengen. Straks sluit Hij de ogen en dan heeft Hij Zijn werk gedaan.

            Het lijdenswerk is nu besloten.

            Daarom juicht Hij bijna in die woorden: het is volbracht!

            Als mens heeft Hij daarin een laatste vreugde beleefd. Het was een wonderlijke vreugde, een vreugde omdat het nu uit was.

            Geen geselingen meer en geen kruissmarten, geen dorst en geen lijden, geen verdonkerde hemel en verlatenheid meer. Nu was het ogenblik gekomen om de ogen dicht te doen en te gaan sterven in de handen van de Vader.

            Toch lag er in dat woord meer dan een menselijke vreugde, omdat het lijden ten einde toe doorstaan was.

            Onze kerken belijden van dit woord in het Avondmaalsformulier: Hij heeft met Zijn dood en bloedstorting het nieuwe testament, het verbond van genade en verzoening, voor eeuwig rechtskracht verleend, toen Hij uitriep: het is volbracht!

            Meer dan een kreet van menselijke blijdschap was dit woord een Messiaanse belijdenis.

            Het was een geloofsbelijdenis.

            Ach, onze Here Jezus was in Zijn lijden helemaal op Zijn geloof teruggeworpen. Hij had al de jaren van Zijn omwandeling in het geloof geleefd.

            Hij had vastgehouden als ziende de Onzienlijke. Hij had gehoorzaamd, het werk gedaan, volgehouden om Zijn zware roeping te volbrengen.

            Maar Hij had in dat alles het gevoel van Gods tegenwoordigheid gehad. Hij wist het door alles heen, ook toen de nacht van het lijden al over Hem openging: Ik ben niet alleen, de Vader is met Mij.

            Maar toen was aan het kruis heel dat gevoel van de nabijheid van God verloren. De Vader was niet meer bij Hem. Hij tastte omhoog, maar Hij kon die hand niet meer grijpen. Het werd duister boven Hem. De gemeenschap met God was verbroken.

            Hij riep, maar God antwoordde niet. Hij kermde omhoog, maar de deur van de hemel bleef gesloten.

            En toen heeft Hij geroepen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

            Zo wordt Hij geworpen op Zijn geloof. Tegen de donkere hemel in, blijft Hij vasthouden. Hij gaat tastende Zijn weg, Hij drinkt de lijdensgolven op in het stikdonker van de verlatenheid. Hij heeft geen enkel licht meer, geen enkele straal meer van boven, zelfs geen schemering van de liefde van God. Hij is helemaal alleen.

            En toch houdt Hij vol. Hij wankelt niet. Hij houdt het uit om in Zijn nederdaling ter helle te volharden in het geloof, om maar alleen af te gaan op het Woord van God, op de Schriften, om in de aanstorming van de duisternissen Zich te houden aan wat God Hem had beloofd, om in de duisternissen van de hel Zich toch te sterken en te troosten in het geloof,

als Hij Zijn ziel tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij zaad zien.

            Zo heeft Hij vastgehouden, volgehouden, uitgehouden, telkens Zich vastgeklemd aan de trouw van God.

 

            God zal Zijn waarheid nimmer krenken,

            maar eeuwig Zijn Verbond gedenken.

             Gemeente, zie hier Uw Christus, hangende in de helse verlatenheid, in smart en angst, in donker en verschrikking, helemaal alleen, verlaten van de mensen, verlaten van God.

            Zie Hem hangen en geloven.

            En hoor Hem dan getuigen van Zijn groot geloof: Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zei Hij: het is volbracht!

            Dat is Christus’ geloofsgetuigenis.

            Hij weet het, het werk zal niet te vergeefs zijn. God zal het offer niet versmaden. En al trekt God Zijn hand nu van Hem af, al wandelt Hij nu door de buitenste duisternissen, al stoot God Hem nu weg in de helse smart, God zal Zijn waarheid nimmer krenken.

            Daarom spreekt Hij met Zijn laatste adem nog uit de glorie van God. Hij hijgt het uit in de uiterste benauwenis: God alleen de eer. Mijn God is de God van de waarheid.

            Het zijn de laatste klanken, die uit Zijn mond gaan. Het is de laatste adem, die Hem ontglipt, het zijn de laatste zuchten, die uit Zijn borst zich los worstelen.

            Maar die laatste adem zal niet geluidloos zijn.

            Hij worstelt ermee. Hij heft Zijn laatste krachten op. Hij moet er woorden van maken.

            Hij gaat nog spreken aan het kruis. En Hij spreekt geen woord van wanhoop, geen kreet van verscheurdheid, geen getuigenis van jammer, geen siddering van vrees, het is Zijn geloofsbelijdenis. Hij houdt vol: het is volbracht!

            Sla de profeten op en u zult zien wat volbracht is. Laat het uit de boeken opkomen en laat het in uw hart geschreven staan al die voorspelde Messiaanse smarten, heel dat werk van de lijdende Knecht van de Here, dat in de profeten was beloofd, heel dat Nieuwe en eeuwige Testament, heel dat verbond van genade en van verzoening.

            Volbracht is nu de wet en de profeten.

            Volbracht is nu de tempel met zijn offeranden, volbracht is nu alles wat daar werd uitgebeeld in symbolen, volbracht zijn nu de offers van de voorafgaande eeuwen.

            Er hoeven nu geen lammeren meer te worden geslacht, geen bloed hoeft meer te worden gesprenkeld, geen hysop-staf worden uitgestrekt, geen paaslam gegeten.

            Voor eeuwig is het offer volbracht..

            Volbracht zijn ook de profeten. Volbracht het woord van Jesaja, die van de lijdende Knecht van de Here heeft getuigd, volbracht dat woord van Jesaja 53:

            Hij was veracht en van mensen verlaten, een Man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als Iemand, voor wie men het gelaat verbergt ; Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht.

            Nochtans, onze ziekten heeft Hij op zich genomen, en onze smarten gedragen. Hij is om onze overtredingen doorboord en om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden.

            Volbracht zijn nu de psalmen, die van Zijn lijden gezongen hebben, volbracht al de woorden, die van Hem hebben getuigd.

            Volbracht al dat werk van God, waarin Hij de wereld heen heeft gestuwd naar de volheid van de tijden.

            Alles komt nu tot rust. Het kan nu Sabbat worden. De tijden wenden zich om. De eeuwige rust gaat in. Het is volbracht!

            Zie, dat heeft Christus getuigd met de krachten en de zuchten van zijn laatste adem.

            Ach, het was voor Hem een belijdenis van Zijn geloof.

            Hij zag de verlossing nog niet. Wat Hij voor ogen zag, was voor Hem nog zo beschamend. Hij moest nog blijven hangen. Hij mocht niet van het kruis af.

            Hij mocht ook het allerlaatste niet ontgaan. Hij moest Zijn leven uitblazen. Hij moest de dood in, begraven worden, dood zijn, in het graf liggen.

             Maar Hij belijdt Zijn geloof: Ik heb Uw wil gedaan, o God, Ik heb Uw Welbehagen volvoerd. Ik ben tot de dood toe Messias geweest, Knecht van de Here.

            En nu ga Ik rusten. Het is volbracht!

            Als Hij Zijn ogen open doet, dan ziet Hij nog Zijn eigen vervloeking, dan is er voor het oog nog niets veranderd.

            Maar Christus gelooft, dat het nu toch anders geworden is. Hij heeft het werk volbracht. De strijd is uit. Hij kan de ogen nu dicht doen. Straks komt de opstanding. God zal Zijn ziel in de hel niet verlaten. Hij wordt weer opgewekt, Hij mag op Zijn loon rekenen. Hij heeft Zijn ziel tot een schuldoffer gesteld. Hij zal nu zaad zien.

            Hij weet het tegen alles in. Hij houdt vast als ziende de Onzienlijke. Hij houdt vast in Zijn blind geloof. Hij gelooft: God zal Zijn waarheid nimmer krenken.

            De eeuwige Sabbat breekt nu aan. Er komt nu een rust voor het volk van God. Na drie dagen zal Hij opstaan en dan is Hij de Eersteling van een grote gemeente, dan is een groot volk uit de dood tot het leven gebracht.

            Gemeente, zo belijdt hier Christus stervend Zijn geloof. Hij houdt Zich aan God.

            Hij doet straks in Gods Naam Zijn ogen dicht. Hij zal in Gods Naam de laatste adem uitblazen. Hij wil nu ook in Gods Naam Zijn Messiaanse arbeid besluiten. Hij zegt stervend Amen op al het werk, dat Hij heeft gedaan.

            Hij juicht Zijn geloof er uit. Het is hier meer dan vreugde omdat het leed doorleden is. Het is hier meer dan blijdschap omdat het eind in zicht gekomen is.

            Het is hier een echte vreugde in God. Na de verstoring van de verlatenheid, vindt Hij nu toch nog voor het sterven de rust van het geloof. Hij kan Zich volkomen overgeven. Hij zinkt niet weg in vertwijfeling, Hij roept het uit: Ik heb de goede strijd gestreden. Ik heb de loop beëindigd, Ik heb het geloof behouden.

            Die belijdende Christus wordt ons gepredikt.

            Met de mond belijdt men tot behoudenis, zegt de Schrift.

            Nu, hier hebt u Christus, Die met de mond belijdt tot behoudenis.

            Verheug u dan in die belijdende Christus. Ach, als Hij eens gezwegen had. Als Hij dat Woord niet had uitgeroepen.

            Als Hij de helft eens had gedaan. Dan was de boodschap van vandaag geen blijde boodschap. Nu roept Hij uit: het is volbracht! Ik heb het werk gedaan. En Hij belijdt Zijn geloof. Hij houdt vast: Ik weet, dat het genoeg is. Er ontbreekt niets meer aan.

            Ik heb de laatste smart geleden. Ik heb verzoening gevonden. Ik ben een volkomen Zaligmaker. Het is volbracht!

            Zo schenkt Hij ons de genade van God. Zo deelt Hij het over ons uit. Zo ontsluit Hij ons de poort van de gerechtigheid.

            Zo schenkt Hij ons de mantel van de gerechtigheid, kleren van het heil, zo stort Hij het leven over ons, zo wordt die stervende Christus in Zijn belijdenis de levensbron van het volk, dat in duisternis wandelt, dat gezeten was in schaduw van de dood.

            Daarom is ook deze Goede-Vrijdag-avond-prediking een boodschap van verlossing.

            Het mag worden uitgeroepen over heel de wereld heen: het is volbracht!

            Hoort het, mensen, worstelaars met de dood. Hoort het in uw ellende en uw verdriet, hoort het in leed en druk, hoort het in twijfel en kleingeloof, hoort het in uw hoogste aanvechtingen: u mag verzekerd zijn, dat onze Here Jezus Christus ons van de helse benauwdheid en pijn verlost heeft.

            Hoort het Hem zeggen en zeg het Hem maar na. Laten er nog duizend moeiten zijn, laat de kerk misschien worden benauwd, straks weer door dood en vervolging, laten er zware tijden mogen komen, zware verzoekingen, een zware toekomst, ik heb het Hem horen zeggen

 in Zijn uiterste aan het kruis, met de zuchten van Zijn laatste ademtocht, Ik heb het de Verlosser horen belijden bij het naderen van de dood, ik zeg het Hem nu na, Hem, die overste leidsman van het geloof: het is volbracht!

 

            Dit is, dit is de poort van de Here,

            daar zal't rechtvaardig volk door treên

            om hunnen God ootmoedig t' eren

            voor 't smaken Zijner zaligheên.

            Ik Zal Zijn Naam en grootheid prijzen,

            Gij hebt gehoord, Gij zijt mijn geest

            door Uw ontelb're gunstbewijzen

            tot hulp en heil en vreugd geweest.

                                                            Psalm 118 : 10

 

            Onze Here Jezus heeft geloofd tot in de dood toe. Hij hield vast aan God ook toen Hij niets meer kon zien. Hij bleef maar de weg aflopen in blinde gehoorzaamheid, in tastende gewilligheid. God had Hem de weg gewezen en nu loopt Hij in de stikdonkere nacht Zijn loophaan tot het einde.

            Daarom kan Hij ook de geest geven. De tijd ontbreekt ons om te letten op die stille overgave in dat buigen van het hoofd.

            Het is drie uur. De tijd van het avondoffer. De tijd voor het avondgebed. En dan bidt Christus in kinderlijke overgave Zijn gebed, dat niet meer is dan een gebed, dat door de Israëlitische ouders aan de kinderen werd geleerd: Vader, in Uw handen beveel ik Mijn Geest.

            En het hoofd buigende gaf Hij de Geest.

            Hij is in die belijdenis en die overgave, in dat geloof en die gehoorzaamheid de Leidsman van het geloof geweest.

            Hij is in die belijdenis Zijn volk voorgegaan, opdat ze Hem zouden volgen. Hij heeft het me voorgezegd, opdat wij het Hem zouden nazeggen: het is volbracht!

            Daarom zullen we nu nog zien de betekenis, die deze belijdenis heeft voor de gemeente.

            Onze Messias heeft dus stervend beleden: het is volbracht!

            En nu vraagt Hij, dat we Hem dat gelovig zullen na-belijden.

            Het is volbracht! voor het volk van God. De weg naar de Vader is geopend. Er hoeft niets meer te worden gedaan. God heeft ons in het sterven van Christus een maaltijd bereid. Het ligt klaar. We mogen eten en drinken, eten en drinken het lichaam en bloed van de Here.

            Daarom belijden wij ook in de breking van het brood en in het vergieten van de wijn, dat we geloven, we zeggen daar bij de tekenen van de stervende Christus: het is volbracht!

            We hebben verzoening gevonden. De troon van de genade is nu geopend. Alles wat gedaan moest worden, is nu gedaan. De maaltijd staat klaar. We mogen geloven en eten en drinken en genieten van het volbrachte werk van Christus.

            Dat is de betekenis van die Christus-belijdenis voor de gemeente.

            Wij mogen geloven. Wij mogen de woorden van de Here Jezus na-belijden, het nu in deze dienst van het woord getuigen: hoort gij, aarde, het is volbracht!

            En gemeente, nu vraagt die belijdende Christus van u geloof.

            U bent geroepen om het Hem na te belijden.

            En ik denk nu aan artikel 22 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis.

            Daar wordt gesproken over de rechtvaardiging door het geloof in Christus. Door het geloof wordt Christus omhelsd.

             En dan lezen we daar ook deze woorden: nu, als men zeggen zou, dat Christus niet genoeg is, maar dat er naast Hem nog iets anders nodig is, dan is dat een gruwelijke godslastering.

            Zie, daar wordt het de Here helder en gelovig na-beleden: het is volbracht! Hij is een genoegzaam Zaligmaker. We hebben niet meer nodig dan Hem. Gelooft in de Here Jezus Christus en gij zult behouden worden.

            Hoort u het twijfelaars, broeders en zusters, die maar vasthoudt aan uw ongeloof, hoort u het, die altijd in het donker zit en er nooit toe komt om God te danken voor Zijn genade?

            Hoort u het? Het is volbracht! U hebt aan Christus genoeg. En als u diep in uw hart niet gelooft, dat u aan Christus genoeg hebt, dan is dat naar uw eigen belijdenis een gruwelijke godslastering.

            U hoort nu weer de boodschap van genade. We horen nu deze avond Christus in Zijn laatste snikken Zijn geloof belijden. U ziet in Hem de grote liefde van God uitgestald.

            Al die smart, al die pijn, al die angst, al die dorst, al die verlatenheid, al die helse benauwdheid, het is om ons te verlossen.

            Gemeente, wees nu verslagen van zoveel genade.

            En laat toch niemand deze prediking hebben gehoord en toch in ongeloof weigeren om de Here Jezus na te belijden, dat het volbracht is.

            Geef Uw Messias de eer, die Hem toekomt, belijdt en geloof, dat Hij een volkomen zaligmaker is. En laat toch niet diep in uw hart, als een ondergrond van al uw twijfel en donkerheid een gruwelijke godslastering. bezig zijn om u af te trekken van het geloof.

            Het is zo God-vertoornend: horen van zoveel liefde en genade en dan toch de Here niet te geloven, toch eigenlijk maar vast te houden aan iets wat toch eigenlijk een godslastering is.

            Gelooft en verstaat dan dat geloof van u gevraagd wordt. Geloof, meer niet.

            Dat is zo vertroostend voor ons in onze moeiten en in onze levensstrijd.

            Geloof wordt er gevraagd, meer niet. Daarom mag ik altijd geloven, kan het geloof me nooit onmogelijk worden gemaakt.

            Christus heeft ook geloofd aan het kruis. Alles was Hem ontvallen. Het gevoel van Gods tegenwoordigheid was Hem ontzonken.

            Ach, als Hij afging op wat Hij voor ogen zag, dan moest Hij wel vertwijfelen. Er was nog niets te zien dan Zijn eigen ellendige, vervloekte toestand, niets anders dan de ongehoorde schande, de ondraaglijke pijn, dat bebloede lichaam en die gesloten hemel

daarboven.

            Maar Christus heeft geloofd tegen alles in.

            Hij geloofde toen Hem alles ontbrak.

            Zie, gemeente, we mogen Hem navolgen in dat geloof, dat geloven blijft als alles ontbreekt.

            We mogen Hem navolgen in dat kinderlijke vertrouwen in dat volgzaam zijn, in dat geloof, dat in de blinde vasthoudt aan de Vader van de Lichten.

            Ach, als wij aanzien wat voor ogen is, dan zouden wij bezwijken. Hoe zouden we dikwijls door het leven heen kunnen?

            Wat is de toekomst van mijn leven, wat van de wereld, wat van de kerk?

            Maar ik mag geloven en dan heb ik alle vastheid. Ik mag geloven dwars tegen wat ik voor ogen zie.

            Laat er donkerheid op deze aarde zijn, een benauwen de toekomst, zware tijden, die aanstaande zijn voor de kerk van Christus, laat er leed zijn, zwakheid, druk, moeite, verdriet, smart, twijfel, kleingeloof, ik mag geloven: het is volbracht!

             Laten er teleurstellingen zijn, moeilijkheden, laat het mogen tegenzitten, laat alles ingaan tegen de verwachting, ik mag geloven: het is volbracht!

            Laat straks de dood mogen komen, laat straks mogen komen ook mijn laatste dag, mijn eindbenauwdheid, mijn laatste adem en mijn laatste zucht, ik mag geloven en ik mag het Christus na-belijden: het is volbracht!

            Zo moet ik geloven, dat het volbracht is. Ik mag God niet lasteren. Maar zo kan ik ook geloven - als het God belieft - geloven tegen alles in, geloven in leven en sterven.

            En zo ben ik getroost op deze Goede-Vrijdag-Avond alleen door het geloof in onze Here Jezus.

 

Amen

 

 

Ds. J.W. Tunderman - Vrouwenpolder/Gapinge 10 april 1936