Preek van ds. J.W.Tunderman
Gehouden op 24 maart 1940
Te Helpman
45:1
Gez.23:4
145:1,4,7
149:5
Schriftlezing:
Efeze 4:7-16
7 Maar aan ieder van ons is de genade gegeven naar de maat van de gave van Christus.
8 Daarom zegt Hij: Toen Hij opvoer in de hoogte, nam Hij de gevangenis gevangen en gaf Hij gaven aan de mensen.
9 Wat betekent dit 'toen Hij opvoer' anders dan dat Hij ook eerst neergedaald is in de diepten, namelijk de aarde?
10 Degene Die neergedaald is, is ook Degene Die opgevaren is ver boven alle hemelen om alle dingen te vervullen.
11 En Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, weeranderen als evangelisten en nog weeranderen als herders en leraars,
12 om de heiligen toe te rusten tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus,
13 totdat wij allen komen tot de eenheid van het geloof en van de kennis van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot de maat van de grootte van de volheid van Christus,
14 opdat wij geen jonge kinderen meer zouden zijn, heen en weer geslingerd door de golven en meegesleurd door elke wind van leer, door het bedrog van de mensen om op listige wijze tot dwaling te verleiden,
15 maar dat wij, door ons in liefde aan de waarheid te houden, in alles toe zouden groeien naar Hem Die het Hoofd is, namelijkChristus.
16 Van Hem uit wordt het hele lichaam samengevoegd en bijeengehouden door elke band die ondersteuning geeft, overeenkomstig de mate waarin ieder deel werkzaam is. Zo verkrijgt het lichaam zijn groei, tot opbouw van zichzelf in de liefde. (Herziene Statenvertaling, 2010)
Tekstlezing:
Johannes 20:11-18
De verschijning aan Maria Magdalena
11 Maar Maria stond huilend buiten bij het graf en terwijl zij huilde, boog zij voorover in het graf,
12 en zij zag twee engelen in witte kledingzitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde van de plaats waar het lichaam van Jezus gelegen had;
13 en die zeiden tegen haar: Vrouw, waarom huilt u? Zij zei tegen hen: Omdat ze mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar ze Hem neergelegd hebben.
14 En toen zij dit gezegd had, keerde zij zich naar achteren en zag Jezus staan, maar zij wist niet dat Jezus het was.
15 Jezus zei tegen haar: Vrouw, waarom huilt u? Wie zoekt u? Zij dacht dat het de tuinman was, en zei tegen Hem: Mijnheer, als u Hem weggedragen hebt, zeg mij dan waar u Hem neergelegd hebt en ik zal Hem weghalen.
16 Jezus zei tegen haar: Maria! Zij keerde zich om en zei tegen Hem: Rabboeni; dat betekent: Meester.
17 Jezus zei tegen haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader, maar ga naar Mijn broeders en zeg tegen hen: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, en naar Mijn God en uw God.
18 Maria Magdalena ging en berichtte de discipelen dat zij de Heere gezien had en datHij dit tegen haar gezegd had.
Joh. 20 : 11 - 18 Helpman
24-3-40
PASEN 1 9 4 0
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Jezus heeft op Golgotha de geest gegeven. Daarin droeg Hij heel Zijn leven en de volle inhoud van Zijn arbeid als een offer aan de Vader op. God heeft de wereld geschapen, opdat zij voor Hem een offer zou zijn, opdat de wereld tot haar bestemming komen zou in het offer van de liefde. Wat de eerste Adam verdorven heeft door de zonde en de afval, dat heeft de tweede Adam aan het kruis volbracht. Hij is de laatste Priester, die de verzuimde roeping van de eerste priester van de geschiedenis volbrengt. Aan het kruis wordt het verloren leven van de wereld, verzoend en geheiligd, de Vader opgedragen.
Jezus heeft de geest gegeven in het geloof, dat dit offer voor God welgevallig was. Hij wist, dat het in gunst zou worden aangenomen. En zo buigt Hij dan het hoofd in vol vertrouwen op het Woord van God. Dit geloof van de Heere Jezus Christus in Zijn sterven is door de Vader niet beschaamd. Christus heeft in het graf gerust in Gods trouw. Hij heeft het offer aangenomen. Het leven van Jezus en het leven van de wereld is Hem nu weer aangenaam, want Hij ziet nu in het hele leven de Zelfofferande van Jezus Christus, de Hogepriester.
Daarom wordt het lichaam van Christus onverdorven in het graf bewaard. Geen been van Hem mocht gebroken worden. En Hij is bij de rijken in Zijn dood geweest. God heeft niet toegelaten, dat Jezus in het graf aan het verderf werd prijsgegeven. Zoals dat lichaam van het kruis werd afgenomen, zo moet het eeuwig worden bewaard, opdat alle geslachten van de wereld de Vader zouden aanbidden in het Lam, staande als geslacht.
Daarom is Christus onverdorven opgestaan. En Hij is opgestaan in heerlijkheid. Niets was er meer in Hem, dat aan de heerschappij van de dood herinnerde. Hij staat op in de blanke glans van de eeuwige heerlijkheid.
En dan wendt de Vader Zijn hand in gunst ook tot het verloren leven van de wereld, dat Hem door de verzoenende Zelfofferande van Jezus een offer van de liefde werd. Christus staat niet op om alle dingen weer terug te brengen in de toestand van voor Zijn sterven. Hij Zelf is opgestaan als de Vorst van het leven. En Hij gaat de troon van de wereld bestijgen als de Koning van Zijn volk en daarin de Koning van de hele aarde. Het gaat van Pasen naar de hemelvaart. En na de hemelvaart volgt Pinksteren. Christus gaat op aarde Zijn koninkrijk openbaren. God gaat het verloren leven verheerlijken door de heerschappij van Jezus Christus.
De vrouwen en de discipelen hebben dat niet onmiddellijk begrepen. Toen het geloof over de opstanding hun hart overwon, dachten ze aanvankelijk aan een herstel van het oude. Ze zagen de Christus nog niet in Zijn nieuwe, koninklijke heerlijkheid. Zij aanbaden Hem nog niet als die Koning, die van de wereld een Koninkrijk van Zijn heerlijkheid maakt.
Toen heeft Christus Zich geopenbaard als de Vorst van het leven, Die tot Zijn Koninkrijk moest ingaan. Het Woord van de Heere predikt ons deze avond, dat
de opgestane Vorst van het leven het verloren leven herschept tot een koninkrijk
en wij horen hier
eerst, dat Hij de Zijnen Zich als de Opgestane vertoont,
daarna, dat Hij Zich als een Koning openbaart
en ten slotte, dat Hij hen stelt in koninklijke dienst.
Wij horen dan eerst, dat Christus de Zijnen in hun verslagenheid opzoekt, en Zich als de Opgestane vertoont. We lezen telkens, dat Christus verscheen aan de vrouwen en de discipelen. Maar we horen ook en wel in het bijzonder bij de evangelist Johannes, dat Christus Zich openbaarde.
Wanneer we lezen van een verschijning, dan is dat in zekeren zin een herstel van het oude. Christus schonk Zichzelf in de verschijningen weer aan de Zijnen terug. Hij sprak weer met hen. En Hij deed hun Zijn zegen weer horen: weest gegroet. En: vrede zij u.
In zekeren zin bracht zulk een verschijning het herstel van het oude. Het scheen de discipelen soms toe, dat de dagen van de omwandeling weer waren teruggekeerd. En zij grepen naar Jezus om Hem zo bij zich te houden.
Maar dan weerde Jezus dat steeds af. Het oude kon niet worden hersteld, omdat het nu veel rijker ging worden. En Jezus wilde niet stilstaan op de weg, omdat Hij wist van de toekomst van Zijn heerlijkheid. Daarom was iedere verschijning tegelijk een openbaring. Vooral tegen het einde van de veertig dagen horen we Johannes steeds minder van verschijningen spreken en schrijft hij in zijn evangelie, dat Jezus Zich openbaarde.
Als Jezus Zich aan Zijn discipelen openbaart, dan toont Hij Zichzelf in de nieuwe heerlijkheid, die Hij in Zijn opstanding verwierf. Dan laat Hij Zich niet zien als de Meester, Die bij hen is, maar als de Koning, Die de troon van de wereld moet bestijgen. En dan schenkt Hij de Zijnen een doorkijkje in Zijn toekomst.
Ook al moet vooral van de laatste verschijningen gezegd worden, dat ze openbaringen van Jezus' toekomstige heerlijkheid waren, toch is er ook in de eerste verschijningen iets van openbaring van het tot nu toe gekende in Jezus.
Christus vertoont Zich aan de Zijnen als de Opgestane. Hij zoekt ze in hun verslagenheid op. Daarin werd hun droefheid veranderd in blijdschap. De woorden van Jezus werden nu vervuld, die Hij eenmaal tot Zijn discipelen gesproken had in de opperzaal: voorwaar, voorwaar zeg Ik u, dat u zult schreien en klagelijk wenen, maar de wereld zal zich verblijden en u zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden.
En u dan hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u opnieuw zien en uw hart zal zich verblijden en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen. Zo verschijnt Christus ook aan Maria Magdalena in haar verslagenheid.
U kent deze vrouw wel. Ze was van zeven duivels bezeten geweest. Maar het machtwoord van Christus had haar bevrijd. Met al de liefde van haar hart had ze toen de Heere gevolgd en gediend. Met nog andere vrouwen was ze steeds in de nabijheid van Jezus geweest. Toen allen Christus verlaten hadden, stond Maria Magdalena met nog enkele andere vrouwen bij het kruis van Jezus. Ze was ook bij Zijn begrafenis tegenwoordig geweest. En nu staat ze op de Paasmorgen bij het graf, wenend.
Maria was met Christus verbonden door die weldaad die Hij haar bewezen had. Er was in haar hart een mateloos zich vastklemmen aan die ene herinnering. Maria's geloof hechtte zich wel aan de Christus als de Verlosser van de wereld. Maar voor haar lag het brandpunt van die verlossing toch in die ene persoonlijke ervaring. Jezus was voor alle dingen de Verlosser van Maria. Ze had de hele Christus nog niet gezien. Haar geloof rustte in dat ene, dat zij ervaren had. En haar liefde werd uit die herinnering gevoed.
Zo staat Maria bij het graf te wenen. Maria was ziek van liefde. En deze kranke liefde heeft steeds in de geschiedenis van de mensen de volle belangstelling gehad. (Noot van de bewerker: Kranke liefde laat ik staan. Het is lastig te vertalen. Eventueel: ziek of ziekelijk.) Wat voor ziel iemand heeft is voor velen veel belangrijker dan de vraag uit wat voor geest hij leeft. Aan de ziel is steeds iets te bewonderen.
De biografieën van de nonnen en de monniken van de kranke liefde hebben de mensen steeds geboeid. Ook de moderne mens wil zich in zulk een zieleleven graag verdiepen. Kranke liefde staat ook voor velen in de kerk hoger dan een rustig geloof, een mannelijke strijd, een vaste overtuiging. Want in kranke liefde kan worden meegeleefd. Zielsverwantschap is voor velen meer dan geestverwantschap.
En wordt de kranke liefde in de Schriften zelf niet geprezen? In het Hooglied van Salomo horen wij van zulk een liefde. Daar spreekt toch Sulammith: Ik ben krank van liefde. Maar de Statenvertalers tekenen bij deze woorden aan: zie psalm 103:3 : het is God, Die al uw krankheden geneest.
Ook kranke liefde moet genezen worden. Ze moet gezond worden gemaakt door de kracht van de genade. Ze moet hersteld worden tot de gehoorzame dienst van de liefde naar het Woord. In deze verschijning openbaart Christus Zich als de Hersteller van Maria. Ze staat aan het graf te wenen in mateloze droefheid. En Christus staat achter haar om haar ziel te genezen en haar te onderwerpen aan Zijn Geest, Die Hij door de opstanding voor de Zijnen verwierf.
Maria ziet de engelen zitten in het graf. En de engelen vragen haar: vrouw, waarom huilt u? En dan stoot ze in haar smart de woorden uit: omdat ze mijn Heer weggenomen hebben en ik weet niet waar ze Hem gelegd hebben. En als ze zich dan omdraait, dan ziet ze Jezus staan, maar ze weet niet, dat het Jezus is. Ze meent de tuinman voor zich te hebben. En dan worden dezelfde woorden weer tot haar gericht: vrouw, waarom huilt u? En dan keert ze zich in de stormende onrust van Jezus af: Mijnheer, als u Hem weggedragen hebt, zeg mij dan waar u Hem neergelegd hebt en ik zal Hem weghalen.
En dan moet Jezus haar roepen: Maria. In dat woord verschijnt Jezus haar. Daar staat de Heiland, Die de Zijnen opzoekt in de verslagenheid; Maria hier aan het graf, Petrus straks op de weg, die vrouw met haar mateloze smart en die man met zijn grote zonde, nog diezelfde dag de Emmaüsgangers en de elven.
Christus heeft hun gepredikt, dat de Zoon van de Mensen moest lijden en sterven. En Hij had, steeds de belofte toegevoegd, dat Hij weer zou opstaan. Ze hebben het een noch het ander gehoord. Zo is Christus dan begraven. Niemand heeft bij het sluiten van het graf eraan gedacht, dat bij de begrafenis van Jezus toch de eerste Paaspreek reeds gehouden behoorde te worden.
Maar Jezus heeft zijn geest als een offer aan de Vader opgedragen en daarmee de wereld, voor wie Hij Zich in liefde had gegeven. En zoals Christus' gebeente werd bewaard in het graf, opdat Hij de Koning van de wereld zou zijn, zo ontfermt Zich de Vader over het verloren leven van de Zijnen en Hij denkt aan de arbeid, die door Christus in Zijn vernedering is verricht.
Christus wordt opgewekt en dan maakt de Opgestane Vorst van het leven in een dag van die verslagen discipelen en vrouwen, van die mannen, die geen woord konden uitbrengen en van die vrouw, die zich blind huilde, een predikende Paasgemeente, een kerk van getuigen van Zijn opstanding.
Zo verschijnt Christus aan deze bedroefde vrouw en Hij spreekt Zijn verlossend woord: Maria! Hij schenkt Zichzelf terug aan de Zijnen, opdat ze zich zullen verheugen. Deze verschijning is een zegen. Eerst moest Christus de Zijnen verschijnen en dan pas kon Hij Zich openbaren als de Koning van de heerlijkheid. Maria ontwaakt op dat verlossende woord van de Heiland uit haar mateloze smart: Rabboeni: Meester!
Dat is de zegen van de verschijning van Jezus aan de Zijnen. Het verdriet van de discipelen wordt daardoor gebroken en overwonnen. Die zegen is gebleven tot op vandaag. Want deze vreugde blijft tot op de wederkomst. Wel is Christus niet bij ons op de aarde. Maar we hebben Hem terug gekregen. Wij hebben Hem nu, als de levende Verlosser in de hemel. Ons geloof hecht zich nu aan de Vorst van het leven, Die de dood overwon. En in dat geloof triomferen wij in Christus over de dood en het graf. Wij zijn met Christus mee opgewekt.
En die levende Christus wordt ons nooit ontrukt. Hij blijft bij ons zelfs in ons sterven. Zo zal deze droefheid nooit meer over ons komen. Wij zullen sterven in de Naam van Christus, Die de dood overwon en eeuwig de Onze is. Maar daarmee alleen zijn wij nog niet getuigen van Jezus Christus en de kracht van Zijn opstanding. Christus is de Zijnen niet slechts verschenen, maar Hij heeft Zich ook geopenbaard in de nieuwe heerlijkheid, die Hij in de opstanding voor Zich verwierf. Hij heeft Zich als een Koning geopenbaard.
Maria verstaat nog niets van die nieuwe heerlijkheid. Zij grijpt Jezus bij de voeten vast. Ze meent hier het herstel van het oude gevonden te hebben. Het verleden gaat met al zijn bekoorlijkheid voor haar open. En ze grijpt terug naar de dagen van de omwandeling. Maria zal de Meester vasthouden en ze zal zich koesteren aan Zijn persoonlijke tegenwoordigheid. De herinnering aan de persoonlijke ervaring van haar verlossing zal weer in het brandpunt van haar omgang met Christus gesteld worden. Zij wil dat moment van de hereniging in die verschijning van Christus vasthouden: o ogenblik, blijf toch, gij zijt zo schoon.
En dan wijst Jezus dat af: Raak me niet aan. Dat wil zeggen: houd me niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader. Jezus is aan de Zijnen verschenen. Maar iedere verschijning moet een openbaring worden. Christus is opgestaan om nu de heerlijkheid van het Koninkrijk in bezit te nemen. De oude dagen keren niet terug. En Hij zal niet lichamelijk bij de Zijnen op aarde zijn.
Het is in hun voordeel, dat Hij weggaat. Hij is niet opgestaan, opdat de discipelen de herinnering aan hun ervaring van Zijn liefde in het licht van Zijn blijvende tegenwoordigheid zullen koesteren. Want Zijn heerlijkheid is meer dan zij van Hem ervaren hebben. Daarom mag die persoonlijke ondervinding van Jezus' zoekende liefde niet in het brandpunt blijven staan.
Jezus blijft niet bij hen. Na Pasen komt de hemelvaart. Hij moet opvaren tot de Vader. Want Hij is de Vorst van het leven, uit Wie de wereld het Leven ontving toen ze geschapen werd. Hij moet nu als Koning heersen, totdat de laatste zal zijn toe gebracht tot Zijn gemeente en totdat alle vijanden aan Zijn voeten onderworpen zullen zijn.
Daarom wordt Maria in haar kranke liefde afgewezen. Christus stootte haar liefde niet van Zich. Hoe kon dat? Had Hij ze niet opgewekt? Maar Hij wil ze genezen. Hij wil niet Maria's Jezus zijn, maar de Verlosser van de wereld, de Redder, Die de wereld het leven geeft en Die de troon van de wereld beklimt, opdat Zijn genade heerschappij zou voeren over de hele aarde.
Want meer dan deze of gene persoonlijke ervaring van Zijn liefde, die in Zijn gemeenschap werd genoten, is de heerlijkheid van Zijn Koninkrijk en Zijn heerschappij over al de Zijnen. Christus begeert niet de intieme omgang met degenen die Hem liefhebben, maar Hij wil een grote gemeente, om al Zijn broeders en zusters Gods lof te verkondigen.
En Hij wil niet Koning van uw hart zijn, maar Koning van al Zijn volk. Want duizendmaal heerlijker dan de Christus van de persoonlijke ervaring is de Koning in de schoonheid van Zijn Koninkrijk.
In het geloof is altijd die persoonlijke ervaring. Geloof gaat nooit buiten uw leven om. Wie zo gelooft, dat het buiten zijn leven staat, gelooft niet. Wij worden verlost van onze zonden. De schuld van de wereld wordt ons vergeven. Maar dat houdt de vergeving van uw eigen zonden in. Christus drijft door Zijn genade de duivel uit uw hart. Hij breekt uw hoogmoed, uw ijdelheid, uw valse levenswaan. Zo wordt u van uw oude fundamenten weggedrongen door de genade. Dat gaat bij u weer anders dan bij mij. Wie waarachtig de Christus gelooft, heeft ervaring van Zijn liefde. Hij is het, Die al uw krankheden geneest.
Wie de Christus van de Schriften belijdt zal niet ontkennen, dat al de Zijnen Zijn liefde ervaren. Bij de een is dat zo en bij de ander weer anders. Wij hebben allen iets eigens in ons geloofsleven. Wie zal dit ontkennen?
Maar dit is de grote ellende en dit verderft telkens de vrucht van Christus in ons leven, dat wij deze ervaring in het brandpunt zetten en niet de heerlijkheid van Christus voor al de Zijnen, niet de schoonheid van Zijn Koninkrijk en de volheid van de hele oogst van Zijn arbeid.
Als u de liefde van Christus ervaren hebt, dan kunt u wat zijn in de kerk. Ik spreek daar straks nog over. Een hart, dat zich aan de Heere gegeven heeft, betekent wat in het Koninkrijk van de hemelen. Maar wanneer dat ene van uw ervaring van Zijn liefde in het centrum van uw leven staat, dan zeg ik niet, dat u niet liefhebt. Maar ik zeg u, dat uw liefde krank is en dat ze genezen moet worden door meerdere genade.
Wie die ervaring in het brandpunt zet, is als de vrouwen en de discipelen, die wel Christus' heerlijkheid in Zijn verschijningen verstaan hadden, maar niet de Koning hadden gezien in de schoonheid van Zijn openbaring, in Zijn Koninkrijk en in de heerschappij van Zijn genade over het hele leven.
Maria wordt teruggedrongen. Niet haar ervaring van Christus' liefde zal haar leven beheersen, maar Zijn totale arbeid tot verlossing van de wereld. En niet de kroon, die zij ontving zal haar glorie zijn, maar de kroon, die Jezus in Zijn opstanding ontving. Want Hij moet als Koning heersen en aan Zijn Koninkrijk moet geen einde zijn. En door het geloof moet Zijn heerlijkheid onze vreugde zijn. En wij moeten vasthouden, dat de Koning in Zijn schoonheid duizendmaal heerlijker is dan wij in Zijn liefde van Hem ondervonden.
Daarin verarmt ons leven niet en zinkt het niet in de schaduwen weg. Want hierin wordt ons leven gezet in de glans van de troon en delen wij door de genade in de heerlijkheid van Christus' opstanding. Want wie zich aan de Christus van de opstandingsheerlijkheid onderwerpt, wordt door Hem in koninklijke dienst gesteld. Maria wordt teruggedrongen. Haar geloof rustte nog in haar ervaring. Nu zal dat veranderd worden in het tegendeel. Heel haar ervaring zal rusten gaan in het geloof, dat Christus de Koning is van Zijn volk en van heel het verloren leven van de wereld.
Maria's kranke liefde wordt hersteld doordat ze een roeping krijgt in de dienst van die Koning. Kranke liefde is onvruchtbaar. Maar Maria's liefde wordt genezen, zodat ze vruchten gaat dragen. Maria krijgt de opdracht: ga heen tot Mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader en tot Mijn God en uw God.
En dan gaat Maria Magdalena de discipelen zeggen, dat zij de Heere had gezien en dat Hij haar dit gezegd had. Christus heeft Zich in die verschijning aan Maria geopenbaard in Zijn koninklijke heerlijkheid. En nu overwint Christus in die glans van de opstanding Maria volkomen. Deze vrouw, die zo mateloos hing aan de lichamelijke tegenwoordigheid van de Christus, is nu het uitverkoren instrument van de Koning om op die Paasdag zelf reeds de hemelvaart te verkondigen.
De andere vrouwen hebben een andere opdracht van Jezus gekregen. Zij moeten de discipelen zeggen, dat ze de Heere gezien hebben en dat Hij hun voorgaat naar Galilea. Zo komen die vrouwen dan in de kring van de apostelen en ze brengen de Paasboodschap. De Heere is waarlijk opgestaan.
En dan komt Maria Magdalena en ze profeteert dat de Heere haar geopenbaard is in een nieuwe, ongekende koninklijke heerlijkheid: Ja, de Heer is opgestaan. Wij hebben Hem terug als de Levende. Maar Hij blijft niet bij ons. Het is ons nut, dat Hij weggaat, want Hij heeft nog vele schapen, die Hij wil toebrengen en Hij verlangt Gods lof aan vele broeders te vertellen. Hij is de Koning van al Zijn volk. Hij gaat Zijn troon bestijgen in de hemel om Zijn kerk te vergaderen. Hij vaart op tot God.
Zo staat Maria Magdalena die dag en daarna in dienst van die Koning, Die naar de hemel vaart. Nog voor de discipelen de opstanding geloven, spreekt zij al van de hemelvaart. Hier zien we de heerlijkheid van Jezus Christus Die de aandrang van de kranke liefde overwon, omdat onze namen Hem in het hart geschreven stonden. Hij liet zich niet ophouden in die particuliere kring van Zijn bekenden. Maar Hij denkt aan Zijn kerk, die Hij nu vergaderen zal in de kracht van Zijn opstanding, op de troon van de Vader in de hemel, als de verheerlijkte Koning van Zijn bruid.
Wij hebben Zijn liefde ervaren in de genade die tot ons kwam. Nu kunt u iets zijn in Zijn kerk op aarde. Als alles wat u bezit maar rust in het geloof. Dan is uw mond vervuld niet alleen van wat u hebt gezien en verstaan van die liefde, maar van de grootheid van Zijn genade, die u niet omspannen of omvatten kunt.
Dat alleen is een leven door de kracht van Zijn opstanding. Want Christus in de hemel stelt ons in Zijn koninklijke dienst. Daarin is Hij in Zijn heerlijkheid voor ons de Eerste en de Laatste in ons leven. Wij hebben een Koning, van Wie de schoonheid overstelpend is. Hij is de Vorst van het leven, Die de dood overwon, opdat Hij daarin het verloren leven zou herscheppen tot een Koninkrijk van de Vader.
Lof zij dan Jezus Christus, de opgestane Koning want van Zijn heerlijkheid is nu ons leven vol.
Amen.