Preek van ds. J.W.Tunderman

gehouden op 10 april 1939

Te Helpman

18 : 9

Schriftlezing:

1 Joh. 5 : 1 - 13

Het geloof en zijn vruchten

5:1 Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder die Hem liefheeft Die geboren deed worden, heeft ook lief wie uit Hem geboren is.
2 Hieraan weten wij dat wij de kinderen van God liefhebben, wanneer wij God liefhebben en Zijn geboden bewaren.
3 Want dit is de liefde tot God, dat wij Zijn geboden in acht nemen; en Zijn geboden zijn geen zware last.
4 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwonnen heeft: ons geloof.
5 Wie anders is het die de wereld overwint dan hij die gelooft dat Jezus de Zoon van God is?
6 Hij is het Die kwam door water en bloed: Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het Die getuigt, omdat de Geest de waarheid is.
7 Want drie zijn er die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één.
8 En drie zijn er die getuigen op de aarde: de Geest, het water en het bloed; en deze drie zijn één.
9 Als wij het getuigenis van de mensen aannemen, het getuigenis van God is groter; want dit is het getuigenis van God dat Hij van Zijn Zoon getuigd heeft.
10 Wie gelooft in de Zoon van God, heeft het getuigenis in zichzelf; wie God niet gelooft, heeft Hem tot leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft het getuigenis dat God van Zijn Zoon getuigd heeft.
11 En dit is het getuigenis, namelijk dat God ons het eeuwige leven gegeven heeft; en dit leven is in Zijn Zoon.
12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.
13 Deze dingen heb ik geschreven aan u die gelooft in de Naam van de Zoon van God, opdat u weet dat u het eeuwige leven hebt en opdat u gelooft in de Naam van de Zoon van God. (Herziene Statenvertaling 2010)

Tekstlezing:

Joh. 20 : 19 - 23

De verschijning aan de tien discipelen

19 Toen het nu avond was op die eerste dag van de week en de deuren van de plaats waar de discipelen bijeenwaren, uit vrees voor de Joden gesloten waren, kwam Jezus en Hij stond in hun midden en zei tegen hen: Vredezij u!
20 En nadat Hij dit gezegd had, liet Hij hun Zijn handen en Zijn zij zien. De discipelen dan verblijdden zich toen zij de Heere zagen.
21 Jezus dan zei opnieuw tegen hen: Vrede zij u! Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u.
22 En nadat Hij dit gezegd had, blies Hijop hen en zei tegen hen: Ontvang de Heilige Geest.
23 Als u iemands zonden vergeeft, worden ze hem vergeven; als u ze hem toerekent, blijven ze hem toegerekend. (Herziene Statenvertaling 2010)

96 : 1, 2, 3 en 4
102 : 12

Joh. 20 : 19 - 23 Helpman
10-4-39
PASEN 1939 (2e Paasdag)

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Het leven van Jezus Christus moet in ons geopenbaard worden. Hij moet door Zijn Geest in ons leven. Ons hele bestaan moet door de kracht van Zijn opstanding worden aangeraakt en vastgegrepen, zodat wij vernieuwd worden naar Christus' evenbeeld en Hij gestalte in ons krijgt. Ons leven moet van Zijn leven vervuld zijn.

Maar dan is daarmee toch niet genoeg gezegd. Ik leg nu de nadruk op dat ene woord: het leven van Christus moet in ons GEOPENBAARD worden, het moet gezien en gehoord worden, het moet voor de dag komen en in het licht treden, het moet zijn werking doen in onze omgeving, het moet een beslissende betekenis hebben in het leven om ons heen.

Wij zijn uit de duisternis van de zonde getrokken tot de kennis van Christus. We zijn uit de doodskring van de wereld gehaald en overgezet in het Koninkrijk van de genade, zodat wij het eeuwige leven leven midden in de tijd en nu al aan deze zijde van het graf ontslagen zijn van de heerschappij van de dood.

Wij zijn uit de wereld gehaald. Maar we moeten weer in de wereld terug. Niet - dat begrijpt u wel - dat we ons weer moeten overgeven aan de heerschappij van de dood en van de zonde. Maar Christus heeft niet gebeden, dat de Vader ons uit de wereld wegneemt. Wij zijn uit de dood verlost, maar we moeten de in de dood wegzinkende wereld in, we hebben onze taak in het leven, dat verduisterd is door de zonde, we hebben een roeping in een wereld, die wegkrimpt in de angst van het leven te zijn kwijtgeraakt. Wij moeten midden in de wereld staan om in het geloof de wereld te overwinnen.

Het leven van Jezus Christus in ons moet geopenbaard worden in de wereld, gezien en gehoord. Wij hebben onze roeping niet in de gesloten cirkel van eigen in zichzelf afgesloten bestaan, niet achter de gesloten deuren van een sectarische groep, maar in het brede leven van de wijde wereld van God.

Wij mogen ons als kerk van de Heere niet isoleren in zelfgenoegzaamheid. Wij hebben een boodschap te brengen, zoals wijzelf een boodschap ontvangen hebben. Wij hebben een zending te vertellen. Wij zijn gezonden om de mond van Christus te zijn, om Zijn Woord te spreken in de wereld, opdat in onze hand Zijn hand zich uitstrekt naar hetgeen verloren is.

Wie niet weet gezonden te zijn, weet niet van de kracht van de opstanding van Christus, weet niet van het triomferen van de gelovigen nu in deze tijd omdat Hij voor alle eeuwigheid getriomfeerd heeft, weet niet van de wereld te overwinnen, omdat Hij de wereld overwonnen heeft, weet niet van onze gemeenschap in dat alles met Hem, Die het leven heeft in Zichzelf.

Zo alleen zijn wij ten volle het eigendom van de opgestane Christus, wanneer wij zijn instrumenten zijn en wij eropuit zijn om alle dingen dienstbaar te maken aan Hem.

In elke verschijning van Christus aan Zijn discipelen gaat het om iets eigens. Hij openbaart Zich anders aan Maria Magdalena, dan aan de Emmaüsgangers, anders aan Petrus dan aan Thomas, anders in Galilea aan de zee dan in Jeruzalem in de opperzaal.

In deze verschijning gaat het om de uitzending van de discipelen in de wereld. Het gaat hier niet om dat bijzondere apostolische ambt van de twaalven, want er zijn ook anderen bij geweest. Het gaat hier om de uitzending van alle gelovigen, opdat het leven van Jezus Christus in ons geopenbaard worde.

Ik bedien u dan het Woord Gods van de uitzending van de discipelen door de opgestane Christus

en wij horen

eerst van onze gemeenschap met Hem,
daarna van de opdracht om eropuit te gaan
vervolgens van de kracht om de wereld te overwinnen
en ten slotte van de kracht, die deze zending heeft.

Wij horen dus eerst van onze gemeenschap met Hem. Christus heeft Zijn discipelen samengebracht in de Opperzaal. Hij heeft dat niet gedaan door een bijzondere opdracht. Maar Hij heeft ze tot elkaar gedreven door Zijn verschijningen. Ze zijn aan de avond van die eerste Zondag samengekomen in de Opperzaal, want ze waren wel verstrooid geweest als schapen zonder herder, maar Jezus was aan de een na de ander verschenen. Zij hadden weer een Herder terug. En daarom kon het niet uitblijven, dat ze weer bij elkaar kwamen om gemeenschap met elkaar te oefenen.

En zo zijn ze dan bijeen in de Paaszaal. Petrus heeft Christus al gezien en gesproken. En de Emmaüsgangers hebben verteld van hun ontmoeting op de weg en hoe Hij hun bekend werd in het breken van het brood.

En toch zijn ze daar bijeen zonder Jezus. Hem, om Wie alles ging, missen zij. Hij heeft Zich nog niet geopenbaard in de kracht van Zijn opstanding. Hij heeft nog niet gestaan als de Meester tussen Zijn discipelen. En daarom strijdt in hun hart het een tegen het ander. Het geloof worstelt om door te breken door een overmacht van ongeloof en twijfel.

En dan staat Jezus in hun midden. De deuren waren gesloten, maar voor Jezus zijn de sloten opengesprongen en Hij kwam binnen, zonder dat ze het wisten. Daar staat Christus als de Levende tussen Zijn discipelen. Daar staat Hij in de volle openbaring van Zijn opstanding. Daar staat Hij als een Vorst, Die alles overwonnen heeft. In verbazing zien de discipelen Hem aan. Dit is een wonder in hun ogen. En dan spreekt Christus tot hen: Vrede zij u.

Uit de andere Evangeliën weten we, dat sommigen het nog niet konden geloven. Van blijdschap, staat er bij. Dit was een wonder, dat niet kon worden omvat. Dit was overstelpend. Dit was teveel om er zo de hand op te leggen. Ons hart is zo ongelovig, dat de vervulling van Gods beloften ons aanvankelijk verwart.

En dan toont Christus Zich voor hun ogen als Degene, Die aan het kruis gespijkerd was. Hij laat de tekens van de wonden zien. En als ze het dan nog niet geloven kunnen, dan vraagt Hij, volgens het Evangelie van Lucas, of ze niet wat te eten hebben en dan eet de verhoogde Christus van hun vis en hun honingraten.

En dan gaat Christus - ik volg weer even het Evangelie van Lucas - hun de Schriften openen en ze herinneren aan de woorden, die Hij voor Zijn lijden tot hen gesproken had: dit zijn de woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog met u was, namelijk dat alles moest worden vervuld wat van Mij geschreven is in de Wet en de Profeten en Psalmen.

Toen opende Hij hun het verstand, opdat zij de Schriften verstonden. En Hij zei tot hen: Zo is er geschreven en zo moest de Christus lijden en uit de dood opstaan op de derde dag. En dan verstaan ze het Woord en herkennen ze in Christus het Lam van God, de lijdende Knecht van de Heere, de Rechtvaardige uit het Boek van de Psalmen. Zo hadden ze Hem nog nooit gezien. Maar nu zien ze Hem in Zijn heerlijkheid, omdat het licht uit de Schrift voor hun ogen over Hem is opengegaan.

En als dan zo de discipelen geloven, dat ze de Meester levend in hun midden hebben, dan zijn ze verblijd. Wat kan de boodschap van de opstanding anders in onze harten werken dan de geloofsblijdschap, dat alles is volbracht en dat de machten van de dood en van de zonde zijn overwonnen en dat in Hem God herscheppend is opgestaan?

En dan zegt Jezus voor de tweede keer: Vrede zij u. Dat was de gewone Joodse groet in die dagen. Eenmaal was dit een woord van zegen geweest. Een Israëliet wist van geen andere vrede dan de vrede van God. Zo sprak dit woord van gemeenschap met God.

Door het veelvuldig gebruik was dit woord misschien een versleten munt. Maar Jezus haalt door de nadruk die zegen er weer uit. Maar Hij legt er tegelijk wat in. Zo had nog nooit iemand van vrede gesproken. Dit was niet een wens, maar een gave en een geschenk. Dit was een genadegift.

Dit woord vrede in de mond van Jezus staat maar niet tegenover twist of tweedracht, maar tegenover onheil. Wij hebben door onze zonde onheil aangericht in de wereld. Wij hebben alles abnormaal gemaakt, zodat deze wereld geen gemeenschap meer had met God en God met haar geen gemeenschap kon hebben. Een afgrond is opengebroken tussen God en de schepping. En die breuk met God was een onheil over alle dingen, een vloek, een veroordeling. Deze wereld is verloren gegaan. Dat is de kracht van onze zonde. Ik heb een wereld verloren laten gaan.

En nu heeft Christus Zich gegeven om het onheil weg te nemen. Hij heeft Zich gegeven daardoor dat Hij midden in dat onheil ging staan als onze Middelaar. En de hele vloek van God is op Hem gekomen. De wereld is voor Hem een hel geworden.

Maar als Hij uit de dood opstaat, dat heeft Hij de hel en het onheil van onze zonden overwonnen. Dan staat Hij zelf weer normaal voor God, zoals Hij van eeuwigheid de Zoon van Gods welbehagen was geweest.

En dan heeft Hij daarin voor al de Zijnen het onheil overwonnen en de wereld weer gezet in de normale verhouding tegenover God. Hij heeft in beginsel de wereld vernieuwd en Hij zal dat werk voleindigen tot dat de nieuwe aarde komt en de nieuwe hemel.

En nu deelt Hij aan Zijn discipelen de gave van deze genade uit. Hun schuld is verzoend, zodat ze opnieuw tot kinderen van God zijn aangenomen en het eeuwige leven in gemeenschap met God opnieuw ontvangen hebben. Zij staan daar weer als kinderen voor de Vader. En deze gemeenschap is hun bereid door de opstanding van Christus uit de dood. Hij is weer Gods geliefde Zoon en zij zijn weer Gods geliefde kinderen. Ze hebben ook tevoren in de liefde van God gedeeld.

Maar nu is het werk volbracht, dat voor God gedaan moest worden, opdat de Vader weer Zijn volle liefde zou kunnen geven aan de Zijnen. En daarom schenkt Christus hun nu de erfenis van het nieuwe leven als Hij zegt: vrede zij u. Het is niet een wens, zelfs niet een zegen, maar meer dan een zegen: het is een gave.

En dat dit een gave is, kunt u verstaan als u er op let, dat Christus Zijn discipelen in hun zendingswerk opdracht geeft deze vrede in Zijn Naam uit te reiken als een gave van de genade. Maar als een huis niet waardig is om die gave te ontvangen, dan kere uw vrede weer tot u, dan neemt u de gave weer terug.

Zo reikt Christus hier ook een gave uit. Het is de volle gave van de genade van God. Hij haalt ons naar Zich toe. Hij staat in het leven met God. En Hij stelt ons door Zijn Woord in gemeenschap met dat leven, dat Hij met de Vader heeft.

Ons leven is nu met Hem. En zijn leven is nu in ons. Zijn gebed in de lijdensnacht is nu verhoord: En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die U Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, zoals Wij één zijn, Ik in hen en U in Mij, opdat zij volmaakt zijn in één en opdat de wereld weet, dat U Mij gezonden hebt en hen liefgehad hebt, zoals U Mij liefgehad hebt.

Hij heeft ons uit de dood gehaald en overgezet in het Koninkrijk van Zijn genade, zodat wij ten volle delen in de gunst van God. Wij zijn uit de dood overgegaan in het leven. Ons aardse bestaan moet wel gebroken worden. Maar de eigenlijke dood, dat is de zonde, het ongeloof, het vreemd zijn aan God, de eigenlijke dood, dat is de heerschappij van het onheil over het schepsel van God.

Daar waar de dood heerst, voert de zonde de heerschappij. Dat is het rijk van de boze. Daar is de leiding aan de overste van deze wereld. Uit deze heerschappij zijn wij voor eeuwig verlost, zodat wij nu met Christus staan in het eeuwige leven in dat leven, dat ons tot een eeuwig bezit geworden is, dat ons zelfs niet afgenomen wordt in het ogenblik van ons sterven.

Hij leidde ons voor altijd door de dood heen en Hij draagt daarvan de tekenen in Zijn handen en in Zijn voeten. Daarin, dat Hij in onze dood is weggezonken, heeft Hij ons behouden. Want wij zijn met Christus gestorven en begraven, opdat wij eeuwig met Hem zullen leven. Hij heeft het voor ons verworven en Hij schenkt het ons als een gave van Zijn gemeenschap.

En nu Hij ons zo gesteld heeft in de gemeenschap met Hem en door Hem met de Vader, nu komt Hij tot ons met de opdracht om uit te gaan in de wereld: zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik u ook. Daar hebt u weer de gemeenschap. Hij is door de Vader gezonden en Hij zendt ons. Het leven van Jezus Christus in ons moet geopenbaard worden, dat is: het moet ontdekt worden in de wereld.

Wij hebben in Christus voor de Vader gestaan en dit kan niet verborgen blijven. Mozes heeft eenmaal voor de heerlijkheid van God gestaan. Zijn aangezicht werd blinkend zoals de zon. Maar de kinderen van Israël konden het niet verdragen. En daarom legde Mozes een deksel op zijn aangezicht.

Maar na de opstanding van Christus mag er geen deksel zijn, dat de openbaring van de heerlijkheid van God verborgen houdt voor de wereld. Wij hebben met ongedekt aangezicht de heerlijkheid van de Heere aanschouwd. Wij staan nu voor de Vader als kinderen. En nu moet dat geopenbaard worden in de wereld.

Wij hebben een zending. Het gaat hier om de zending, die aan de hele kerk is toevertrouwd. Het gaat hier zeker om de prediking van het Woord door hen, die daartoe ambtelijk geroepen zijn. Maar het gaat toch om nog meer. Het gaat hier om dat hele getuigenis van de kerk, van alle gelovigen in Christus Jezus, van allen die levend gemaakt werden en die voor de heerlijkheid van God gestaan hebben. Wij worden geroepen Zijn Naam bekend te maken.

Christus heeft van de Vader gesproken. Maar Hij heeft Zijn ambt op de aarde nu vervuld. Nu zijn wij in Zijn plaats getreden. Niet, dat Hij niet is en blijft onze hoogste profeet, Die door Zijn Woord tot het eind van de dagen van de Vader blijft spreken. Maar Hij spreekt niet meer hoorbaar met eigen mond. Ik ben de mond van de Heere. Want van mij en van u gaat het Woord van God nu uit. Wij spreken de woorden van God.

En daarin hebben we dan onze wereldmissie. Wij mogen vrede verkondigen. Wij mogen de gave van Christus' genade met onze hand uitreiken. Niet in eigen hoogheid, maar als instrumenten en dienaren van Christus, als medewerkers van God.

En omdat we die wereldroeping hebben, mag er niet zijn een zich afsluiten in eigen kring. Wie zich opsluit, verstikt het leven, dat uit Christus in Hem is. We mogen geen muren opwerpen, geen barricaden, we mogen ons niet isoleren. We moeten open in deze wereld staan.

Natuurlijk betekent dit niet, dat ons christelijk leven geen eigen vormen heeft en eigen levensverbanden. Maar als u dat eigen levensverband dan hebt, dan bent u er niet. Dan begint het pas. Want dan moet dat eigen levensverband van God spreken, niet een strijdorganisatie, waarin u de tegenstander een mep uitdeelt, maar een levensgemeenschap van God, een Geestesgemeenschap.

En als u dit nu vasthoudt, dan mag u en dan moet u strijden, want er is een strijd des Heeren, een Geestesworsteling om deze wereld. En dan hebt u die missie te vervullen ook in uw eigen particuliere leven. U moet uitgaan tot de ellendige wereld, om in de Naam van God overal waar u kunt de vloek openbaar te maken en de banden van de zonden los te maken.

U moet dan worstelen, opdat de kracht van de opstanding van Christus en de heerlijkheid van het nieuwe leven geopenbaard wordt midden in de praktijk en in elke verhouding, opdat de wereld niet wegzinkt onder onrecht, leugen, bedrog, mammondienst, egoïsme en eigenliefde, maar opdat er ook in deze doodzieke tijd een genezende en herstellende kracht uitgaat van de boodschap, die de kerk in de wereld brengt.

Een wereldroeping hebt u. U mag geen sectariër zijn, die zich terugtrekt in de cirkel van eigen bestaan. U mag niet blijven achter gesloten deuren met de grendels er op. Overal waar het leven, dat uit Christus is, vergrendeld wordt, daar wordt de opstanding van Christus metterdaad verloochend. En de verloochening van de opgestane Christus is groter zonde dan die van Petrus, die Zijn Meester verloochende, toen Hij gebonden stond en alles verloren scheen.

Broeders en zusters, laat er geen deksel zijn op uw aangezicht, maar laat de wereld de heerlijkheid van God zien, door dat leven dat uit Christus in u is. Laat het openbaar worden, dat u dagelijks voor Gods heerlijkheid staat en dat u gemeenschap hebt met Christus, Die uit de dood is opgerezen om te zitten als een Koning op Zijn troon.

U hebt een wereldroeping. En u kunt geen tienduizendste daarvan volbrengen, indien Christus niet in u was. Maar omdat Christus in u is, is er in u een kracht om de wereld te overwinnen.

Dat horen we dan in de derde plaats.
U kunt uw wereldmissie volbrengen. Want nadat Christus van deze wereldroeping gesproken had, blies Hij op hen en zei tot hen: Ontvangt de Heilige Geest.

De Heilige Geest was sedert lang bezig in het leven van die discipelen. Zij waren uit de Geest geboren. Zij waren levend gemaakt toen Christus hen riep. En u moet ook weten, dat dit iets anders is dan de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag.

Dit is de Ambtsgeest, die uit Christus in ons is. Dit is de Geest, Die hen bekwaam maakt om de wereldroeping te vervullen. Die Ambtsgeest hadden ze te voren niet, omdat ze dit ambt te voren niet hadden. Dit is dus het nieuwe, dat ze hier ontvangen. Dat is het eene. En nu het andere. Dit was een teken van de Pinksterdag.

Christus had te voren reeds gezegd, dat Hij van Zijn discipelen weg moest, maar dat Hij ze niet als wezen zou achterlaten. Hij zou op hen uitstorten de Geest van God. En nu openbaart Christus hun, dat Hij dat zeker doen zal en dat deze Geest van God tegelijk ook de Geest van Christus is. Hij blaast die Geest op hen.

De tweede Adam was door Zijn opstanding geworden tot een levendmakende Geest. Zo is dit blazen van Christus een teken van de Pinksterstorm. Hij besprenkelt ze nu reeds met enkele druppels opdat straks de stroom van de Geest over hen zal uitgegoten worden.

Door die Geest gedreven, zullen wij onze roeping volbrengen. Daar is een kracht die de wereld overwint, Dat is de Geest, Die in u is, de Geest van Christus, Die Hij als Zijn eigen Geest blies op al de Zijnen. Want door die Geest weet u, dat u de wereld niet behoeft te overwinnen, maar dat ze overwonnen is. Christus heeft getriomfeerd. Hebt goede moed, zegt Christus, Ik heb de wereld overwonnen.

U strijdt niet naar de overwinning toe, maar u worstelt vanuit de triomf. U hebt de troon van Christus in de rug. Vanuit de troon gaan de krachten, die de wereld zullen onderwerpen, zelfs in deze barbaarse tijd. Als de troon van Christus niet vast gevestigd stond op het onwankelbare fundament van het verbond van God, wat zou u dan zijn in de wereld? Dan waren wij als die bleke en verslagen discipelen in de nacht van het verraad.

Maar dit is de overwinning, die de wereld overwint namelijk ons geloof. Als wij op Christus zien, dan kunnen we worstelen. Als we maar geloven, dat Hij overwonnen heeft, dan zullen we overwinnen. In het geloof kunt u verder, ook als u geen hand voor de ogen zien kunt. En als u dan bezwijkt, dan is het de Geest, Die u de kracht geeft en dan wordt Zijn kracht in uw zwakheid volbracht.

Wij hebben die kracht niet, opdat we zouden roemen in onszelf, wij zijn het niet, die de wereld onderwerpen. En wij gaan niet uit om het leven te veroveren. Wij zijn geen imperatoren, maar we staan in Zijn dienst als mannen en vrouwen. U bent het niet, die spreekt, maar de Geest, Die in u is.

Alleen in dit geloof zult u de wereld overwinnen en triomferen over alle macht van de zonde en de dood, dagelijks overwinnen, omdat Christus overwon en omdat u zelf overwonnen zijt en Hem geheel werd onderworpen.

En daarom worden we telkens weer opgericht, als we in die worsteling zijn neergestort, ook als we gevallen zijn en onderliggen door onze eigen zonden.

Wij hebben een wereldroeping en wij zullen ze ten einde brengen, omdat de Geest de wereld overwint, omdat Christus alle machten neerwerpt door de adem van Zijn mond.

En dan heeft deze zending kracht in de wereld. Daarvan horen we in de laatste plaats. Zo u iemands zonden vergeeft, zegt Christus, die worden ze vergeven; zo u iemand zijn zonden toerekent, die zijn ze toegerekend.

Wij moeten de wereld in. Wij hebben een roeping om tot de uiterste hoeken van het verdorven leven uit te gaan, opdat de wereld in haar verdorvenheid de heerlijkheid van God aanschouwt. Maar dat betekent niet, dat we nu mensen van de wereld worden. Scherp en duidelijk blijft de grens getrokken tussen de dood en het leven, tussen het wandelen naar het vlees en het wandelen naar de Geest.

Wie staat in de wereldroeping, weet tegelijk van de antithese tussen het rijk van Gods genade en het domein van de vorst van de duisternis. Wij zijn overgezet in het leven en in de vrijheid. Wij zijn losgemaakt van de zonde en de dood. Zo wordt niet opnieuw slaven van de zonde.

Wij hebben van God niet een plaats gekregen om wat met de wereld mee te doen, om zoveel mogelijk de wereld na te volgen in levenswijze en in spraakgebruik, in arbeid en ontspanning. Wij doen zo mee met de wereld en haar smaak, ook helaas met haar wansmaak.

Maar hiertoe zijn we niet in de wereld gesteld, dat we op een fatsoenlijke of een onfatsoenlijke manier het leven van de wereld zouden afkijken en nabootsen. Dit kan ik niet streng genoeg zeggen. Wij hebben de laatste jaren zoo ontzaglijk veel van de eigen christelijke levenstoon ingeboet.

Als de ogen daarvoor geopend zijn, dan kunt u erbij huiveren. Dan staat u dikwijls verstomd en sprakeloos. En dan weet u dat er in onze kringen zoveel dingen zijn die roepen om een oordeel. Waarom zijn we zo wereldgelijkvormig geworden? Zijn we te ver de wereld ingegaan? Hebben we ons er te diep in gewaagd?

Nee, we zijn wel thuis in de wereld en we weten van al haar gewoonten en liefhebberijen en vermaak. We zijn overal thuis. Maar we hebben de missie laten liggen. We hebben ons niet geopenbaard als gezondenen van Jezus Christus. En we geloven de kracht van de missie niet meer. Wat doen we in de wijde wereld? Zijn we gekomen om er ook wat van te halen en te nemen en te genieten?

Ach, we zijn in de wereld gesteld, opdat we de zonden zouden vergeven en de zonden zouden toerekenen, dat is: opdat we getuigenis zouden afleggen van de scheiding tussen het leven en de dood, tussen zegen en vloek, tussen het heil in Christus en het onheil van de verlorenheid.

Wij moeten de mond van Christus zijn en de zonden vergeven, dat wil zeggen: roepen in deze wereld, dat er alleen redding is in de onderwerping van alle dingen aan het Woord van God en de Geest van Christus. En waar die onderwerping aan het Woord gevonden wordt, daar blijve onze vrede, daar reiken wij met onze hand - alsof het Christus' eigen hand ware - de gave van God uit: Vrede zij u.

En dan zullen wij de zonde houden, dat wil zeggen in de Naam van Christus als uit Zijn eigen mond de zonde blijven toerekenen, daar waar de vergeving en de vernieuwing niet gezocht worden in Christus. Het oordeel over de zonde moet van onze mond uitgaan en alle ongerechtigheid moet gebrandmerkt worden als verloochening van Christus' opstanding.

En dan heeft dit kracht in de wereld. Als wij ook in dat werk ons onderwerpen aan het Woord en niets anders spreken dan de woorden van God, dan hebben wij deze toezegging: zo u iemands zonden vergeeft, die zijn ze vergeven en zo u iemands zonden toerekent, die zijn ze toegerekend.

Ik zwijg nu over de betekenis, die deze woorden hebben voor een kerkenraad, die in al zijn ambtswerk in het versterken van de harten van de gelovigen en in het bestraffen van de ongeregelden, te betekenen heeft. Ik spreek slechts over de roeping die tot ons allen komt.

Nu, onze roeping heeft kracht in de wereld. Want door de vervulling van die roeping wordt de grote scheidslijn getrokken tussen al wat uit Christus is en vernieuwd werd door de vrede Gods en al wat buiten de levensgemeenschap met Christus bleef.

En zo zijn wij dan uitgezonden niet om te heulen met de macht van de zonde, maar om in de kracht van de Geest, Die de wereld overwint getuigen te zijn van het leven dat uit Jezus Christus is en alles te veroordelen, ook in eigen leven, wat nog gevangen zit in de strikken van de dood.

En zo zal dan het leven van Jezus Christus geopenbaard worden in ons en is ons leven niet ijdel, maar mogen wij weten van de vrucht, die blijft tot in het eeuwige leven.

Amen.