Referaat-Gemeentevergadering
Gapinge 23 November 1933
K E R K E L Y K B E S E F
We willen deze avond met elkaar
spreken over de kerk.
Het is nog niet zo lang geleden, dat het een
enigszins hachelijke onderneming was om over de
kerk te spreken.
De kerk had in oog van velen afgedaan. En nu heb
ik niet op het oog de mensen, die in alles
met het Christendom gebroken hebben. Nee, ik
bedoel, dat voor velen, die
nog tot de kerk behoorden, die kerk toch eigenlijk
had afgedaan.
De kerk paste, volgens velen, bij de maatschappelijke
en culturele toestanden van de Middeleeuwen
en de tijd van de Reformatie, maar niet meer bij de
mens van de 19e en 20e eeuw.
Immers, in tegenstelling met vorige eeuwen
legde de mens van de 19e niet de nadruk op het
gemeenschappelijke, maar op het persoonlijke, het
eigene, het aparte. De kerk, die alleen maar wat
te betekenen had voor het gemeenschappelijk samenleven,
had dus de mens van de 19e en 20e eeuw
niets of weinig meer te betekenen. Men was dat
te boven, had iets beters gevonden: de persoonlijke
vroomheid van de enkeling met haar rijkdom van
gemoedsleven.
En de kerk was nog slechts nuttig voorzover
ze, haar ondanks, nog kon dienen om die persoonlijke vrome gezindheid te stichten.
Dat is nu alles veranderd. De kerk staat weer
in het centrum van de belangstelling. De mens van
deze tijd en ook de christen van deze tijd, vraagt
weer naar gezag, naar vastheid, naar het gemeenschappelijke.
De waarde van de persoonlijkheid is in het oog van
velen belangrijk gedaald. Men vraagt niet meer naar
de persoon, maar naar het bovenpersoonlijke, naar
wat boven de personen uitgaat: naar de staat, de
natie, het ras.
En zo vraagt men weer ook naar de kerk. Zie
het maar in Duitsland. De kerk moet daar weer
een ereplaats innemen d.w.z. onder de staat
en ten bate van de staat.
Ook in ons land vindt men een dergelijke
verandering van gedachten. Ook buiten de kring van de
Gereformeerden spreekt men weer over de grote
betekenis van de kerk. Prof. Aalders van Groningen
schreef een boek onder de titel: Om de kerk
en Dr. Boissevain gaf zijn mening in een boek,
dat hij noemde: De kansen van de kerk.
Ik mag u hierbij ook wel herinneren aan het
oprichten van twee grote organisaties in de
Nederlands Hervormde Kerk. De ene heet: Kerkopbouw en
de andere: Kerkherstel.
In Kerkopbouw werken vooral de Ethischen met,
de Modernen samen, in Kerkherstel de confessionelen
met de Hervormden en Gereformeerden. Kerkherstel
staat onder leiding van Prof. Haitjema van
Groningen.
Wanneer wij dus vanavond over de kerk spreken
dan is dat over een zeer actuele kwestie, dan
spreken we
over één van de vragen van de tijd.
We zullen ons echter ook om wille van de tijd
zo veel mogelijk beperken. We willen over de
kerk spreken aan de hand van de volgende vragen:
1. Wat is de kerk?
2. Wat is een kerk?
3. Wat zijn kerken?
4. Wat is de verhouding tussen kerken van
verschillende belijdenis?
5. Wat is een kerkdienst en wat gaan we daar
Doen?
Allereerst dus: wat is de kerk?
We zullen deze vraag evenals de andere vraag.
zo beknopt mogelijk behandelen, opdat er zoveel
mogelijk tijd voor de bespreking over blijft.
Als we willen weten, wat de kerk is, moeten
we eerst zien wat het verbond betekent. Een van
de oude kerkleraren heeft gezegd: hij, die het
woord verbond kan spellen is op weg een goed
theoloog te worden. Ik zou dat willen uitbreiden:
hij die het verbond ziet is op weg een goede
inzicht te krijgen in wat de kerk is.
De wereldgeschiedenis is begonnen met een
verbond. Dat verbond is een afspraak, die God
de mens oplegt en waaronder de mens moet
buigen. In het buigen onder dat verbond zou
de mens het eeuwige leven vinden.
Dat verbond noemen we het verbond van de werken.
Het omvatte de gehele mensheid. Alle mensen
zijn in dat verbond opgenomen op grond van hun
geboorte uit Adam, op grond dus van een gemeenschap
van vlees en bloed. God schiep de mens
uit een bloed. Daar hebt u 't verbond.
Dat verbond is verbroken. Adam sleepte ons allen
in zijn val mee.
God is echter reddend tussenbeide getreden
door de openbaring van Zijn Zoon Jezus Christus.
Hij kwam daartoe tot de mensen met een nieuwe
afspraak, een nieuw verbond: het verbond van de
genade.
Het hoofd van het Oude verbond, het oude hoofd
van de mensheid was Adam. Met hem zijn wij
verbonden op grond van bloedgemeenschap.
Het hoofd van het Nieuwe Verbond, het nieuwe
hoofd van de mensheid is Jezus Christus. Met Hem
zijn wij niet als met Adam verbonden met banden
van bloedgemeenschap. Wat ons aan Christus bindt
is de geloofsgemeenschap.
Hebben we alleen de bloedgemeenschap met Adam
dan gaan we verloren. Maar hebben we door Gods
genade ook de geloofsgemeenschap, dan worden we
uit de verloren bloedgemeenschap van het
menselijk geslacht gered.
Nu vormt die bloedgemeenschap van alle Adamskinderen
als het ware een lichaam. De mensheid
is niet een los samenraapsel van losse, afzonderlijke
individuen, maar wat we kunnen noemen een
organisch geheel, waarin de ene mens in verbinding
staat met alle andere mensen, zoals
in een lichaam de ene cel zich hecht aan de andere.
Van dat lichaam van de mensheid is Adam het
hoofd.
En als God nu Zijn genadewerk begint, dan
houdt Hij Zich aan
Zijn eigen ordinantiën, die Hij voor de bloedsgemeenschap
van Adam gesteld heeft.
Hij vormt onder de leiding van Zijn Geest weer
een organisch geheel, een geloofsgemeenschap,
een lichaam, een nieuwe mensheid, waarin de
ene mens verbonden is met alle andere, die
dezelfde genade deelachtig zijn zoals de ene cel
in het lichaam zich hecht aan de andere en zoals
in de bloedgemeenschap van Adam de ene mens
verbonden is met alle anderen.
Dit nieuwe lichaam, die nieuwe geloofsgemeenschap,
die nieuwe mensheid van de geredden
door de genade noemen we het lichaam van Christus
omdat Hij van dat lichaam het Hoofd is.
De gemeenschap met Christus veronderstelt allereerst
de bloedgemeenschap, Die moet er zijn.
Christus moest het vlees en bloed van de maagd
Maria aannemen. Maar die bloedgemeenschap is onvoldoende.
Er moet een andere band zijn: de band van
het geloof.
Dit lichaam van Christus nu is de kerk, zoals
de Geloofsbelijdenis het noemt: de saamvergadering
van alle ware christgelovigen.
Als we zo gezien hebben wat de kerk, het lichaam
van Christus is, kunnen We zonder grote moeite
ook de vraag beantwoorden wat een kerk is.
U begrijpt wel wat daarmee bedoeld is. De kerk
is het lichaam van Christus, dat alle gelovigen
omvat. Een kerk is een saamvergadering van een
deel van de gelovigen op een bepaalde plaats.
De vraag is hiermee eigenlijk al reeds beantwoord,
maar we moeten er toch meer van zeggen.
Om dat goed te verstaan moeten we zien, dat
er verschillende terreinen van menselijk samenleven
is. Voor al die kringen heeft God Zijn afzonderlijke
wetten gegeven. Ze worden daarom ook wel
wetskringen genoemd.
Zo is er een bepaald terrein van de staat, van
de maatschappij, van de wetenschap, van de
opvoeding en het onderwijs.
Op al die terreinen moet er een saamvergadering
van alle ware Christgelovigen. We moeten dit
goed zien, want alleen dan kunnen we iets
verstaan van het Calvinisme en het door Dr. Kuijper
uitgesproken calvinistische beginsel van de
soevereiniteit in eigen kring.
Er moet een saamvergadering van alle ware
Christgelovigen zijn op het terrein van de Staat
om daar ook in de politiek de Christus van de
Schriften te belijden. Dat is de Christelijke partij.
Zo ook in het sociale samenleven in de christelijk
sociale organisaties, op schoolgebied in
de verenigingen en scholen op grondslag van
Gods Woord en in de wetenschap in de Christelijke
of Gereformeerde Universiteit, waarvan er in
de geschiedenis slechts twee voorbeelden zijn:
de Vrije Universiteit van Calvijn in Genève en onze
Vrije Gereformeerde Universiteit te Amsterdam.
Dat zijn alle saamvergaderingen van ware Christgelovigen,
alle openbaringen van dat ene lichaam van Christus.
Nu zijn er niet slechts terreinen van menselijk
samenleven, waar men moet leven naar de ordinantiën
van de Here, zoals staat, school, gezin,
wetenschap en maatschappij, maar er is ook een
terrein van menselijk samenleven, waar men opzettelijk
samenkomt om God te eren. Dat is het
terrein van de godsdienst.
En nu heeft God gewild, dat er ook op dat
terrein van het godsdienstig leven een saamvergadering
van alle ware Christgelovigen zou zijn.
In die saamvergadering moet men samenkomen
niet om de zaken van de politiek te bespreken of
wetenschap te beoefenen of sociale toestanden te
verbeteren, maar om God te eren en naar Zijn Woord
te luisteren. Zo'n saamvergadering van alle ware
Christgelovigen om de Naam van de Here aan te
roepen en te luisteren naar het Evangelie van
Christus noemen we nu een kerk.
In die kerk moet dus God gediend worden door
het vereren van God door gebed en gezang, door
belijdenis en leer en door de prediking van het
Evangelie. Kort gezegd de taak van de kerk is
de Dienst van het Woord.
Dat is de roeping van de kerk. Ze moet het Woord
bedienen opdat de ware christgelovigen in al
hun saamvergaderingen op andere levensterreinen
versterkt worden in hun geloof in het Woord van God,
opdat ze daar de strijd voor de Christus-Koning
kunnen volhouden.
Dat is de enige roeping van de kerk. De kerk mag
dus geen politieke zaken bespreken. Onze vaders
hebben dat wel eens misverstaan. Zo hebben de
kerken van Vlaanderen in 1567 in verbond met
de kooplieden een leger gehuurd om te strijden
tegen Spanje. Dat leger is totaal verslagen bij
Austruweel en de ellende voor de kerk, die daaruit
voortvloeide, is onberekenbaar.
En zoals de kerk geen, politiek moet beoefenen
zo moet ze ook geen onderwijs geven, behalve
natuurlijk het godsdienstig onderwijs, de catechisatie,
ze moet geen wetenschap beoefenen, ze moet
geen sociale maatregelen nemen, ze mag helemaal
niet de staat of een partij dienen zoals nu in
Duitsland.
De dienst van het Woord en alles wat daarmee in
verband staat is de enige taak van de kerk.
Aan het hoofd van een kerk staat de
Here Jezus als het Hoofd van Zijn lichaam. Maar
nu heeft Hij Zijn ambtsdragers geordend om in Zijn
Naam naar Zijn Woord het opzicht over die kerk
te voeren.
Dit opzicht wordt niet uitgeoefend door bijzonder
vrome mensen krachtens hun vroomheid, maar
door Christus' dienaren krachtens hun ambt. Aan
hen heeft de Here Zijn mandaat gegeven om het
evangelie te prediken en Gods Naam aan te roepen.
Zo hebben de dienaren van de kerk gezag niet als
personen, niet om hun vroomheid of omdat ze theologie
gestudeerd hebben - al is dat alles wel vereist -
maar omdat ze door Christus zijn geroepen
en aangesteld. Zij moeten in Christus' Naam het
opzicht over Zijn kudde beoefenen.
We kunnen nu de derde vraag beantwoorden: wat
zijn kerken. Kerken zijn saamvergaderingen van
ware Christgelovigen in verschillende plaatsen.
In elke plaats waar ware Christgelovigen
wonen moeten zij in de gemeenschap van de Geest
op bevel van Christus samenkomen om Gods Naam
aan te roepen en naar Zijn Woord te luisteren.
De geloofsgemeenschap sluit zich hier ten
nauwste aan aan de bloedgemeenschap, aan de
ordeningen van het natuurlijk leven.
In elk dorp en in elke stad een openbaring
van het lichaam van Christus. Al die saamvergaderingen
staan op dezelfde hoogte. De ene kerk
mag niet over de andere heersen. De kerk van
Rome heeft geen zeggenschap over andere kerken.
Merkwaardig is het woord dat Calvijn sprak toen
men hem vroeg of hij de paus van Rome wilde erkennen.
Ja, zei Calvijn, ik wil de paus wel erkennen namelijk
als Dienaar van het Woord van de kerk
van Rome.
In elke plaats moet er dus een saamvergadering,
een kerk zijn en ieder gelovige is schuldig zich
bij die kerk te voegen. Door dat zich voegen bij
de kerk onderwerpt men zich aan het opzicht
van de Kerkraad, dat zijn Christus' ambtsdragers
die door Hem met opzicht en gezag zijn bekleed.
In dat opzicht ligt, naast de Dienst van de Woord
hun enige taak. De kerk en haar dienaren moeten
zich dus niet met alles bemoeien. Op het terrein
van de staat bijvoorbeeld hebben zij niet het minste
gezag, evenmin op het gebeid van het onderwijs d.w.z.
bij zuivere onderwijszaken en evenmin op het
gebied van de wetenschap. De kerk moet niet uitmaken
welke methode men daar moet gebruiken.
Zo ook op economisch gebied: de kerk heeft niet
uit te maken of men kunstmest op het land moet
gebruiken of niet. Zo ook in sociale zaken: de
kerk moet geen loon of arbeidsduur vaststellen.
Dat wil niet zeggen, dat de kerk tegenover al
die terreinen geen taak heeft. Ze moet integendeel
roepen om gerechtigheid en om gehoorzaamheid
Aan het Woord van God en erkenning van het Koningschap
van Christus. En ze moet alle ware Christgelovigen
in hun strijd op die levensterreinen
helpen door ze te sterken in het geloof en door
het Woord van God te verklaren.
Als wij nu lid zijn van één van de plaatselijke
kerken, dan hebben we ons daarmee gesteld onder
het opzicht van de Raad van de kerk, onder het
opzicht van Christus' ambtsdragers.
En we mogen ons aan dat opzicht onder geen enkele
voorwaarde onttrekken, tenzij die Raad of die
ambtsdragers willen regeren tegen het Woord van
God in, tenzij ze niet langer dat Woord dienen
en zo hun roeping niet alleen verwaarlozen,
maar er zelfs tegenin gaan. Dat is ongehoorzaamheid
aan de ambtsdragers gehoorzaamheid aan Christus.
Denk maar aan de Afscheiding en de Doleantie.
Maar aan een gehoorzame kerkraad en aan gehoorzame
ambtsdragers mogen we ons nooit onttrekken.
We moeten ons onder hun opzicht blijven stellen.
Natuurlijk niet slechts de leden van de gemeente,
maar ook die ambtsdragers als personen. Een dienaar
van het Woord staat niet boven de Kerkraad, maar
hij is als ieder lid van de gemeente aan het opzicht
van de kerkraad onderworpen.
Nu wil ik in dit verband even een uitstapje
maken naar de praktijk. Ik wil u even wijzen op .
de betekenis van de kerkelijke attestatie. Daarin
wordt een vertrekkend lid van de gemeente aanbevolen
aan het opzicht van de Raad van de kerk van zijn toekomstige
woonplaats. Iemand, die zonder attestatie
wil vertrekken onttrekt zich daarmee feitelijk
aan het opzicht van Christus' ambtsdragers en eigenlijk
aan de kerk van Christus zelf.
Iemand, die tot de kerk van Christus gerekend
wenst te worden, Zal er niet licht toe komen
om zich op deze manier te onttrekken.
Wel komt het nog al eens voor, dat men dat wel
tijdelijk doet. Als een jongeman in militaire
dienst gaat zonder attestatie voor de Raad van de
kerk in de garnizoensplaats dan onttrekt hij zich
tijdelijk aan het toezicht van de ambtsdragers
en Rus aan de kerk van Christus.
Evenzeer is dat het geval wanneer men voor langere
tijd naar een gesticht of sanatorium vertrekt
Deze regel geldt voor de ware Christgelovigen:
stel u steeds onder het opzicht van de Raad van de
Kerk, waar u uw definitieve of tijdelijke woonplaats
Hebt.
Opzettelijk bespreken we vanavond niet de verhouding
tussen kerken van verschillende belijdenissen
b.v. tussen de Gereformeerde Kerk en het Nederlands
Hervormd Kerkgenootschap. Het zou ons te ver voeren
hierop nader in te gaan, omdat dit een vraag apart
is. Dit mag wel gezegd worden, dat de Gereformeerde
kerk moet vasthouden aan haar mandaat, dat haar
door Christus' geschonken is: de Naam van God
aanroepen, het Woord bedienen en het opzicht
oefenen.
Kerken zijn niet verenigingen met gelijke rechten.
Ten slotte nog een enkel woord over de vraag wat
een kerkdienst is.
Een kerkdienst is een samenkomst van de ware
Christgelovigen, waarin men gezamenlijk in de
gemeenschap van de heiligen openlijk de Naam van God
aanroept en zich stelt onder de bediening van het
Woord.
Velen denken, dat een kerkdienst eigenlijk bestaat
in het luisteren naar een preek tot stichting van het
eigen hart. Nu, ja men zingt daar wel psalmen en
men bidt daar wel gezamenlijk, maar ook dat dient
tot stichting, tot beweging van het gemoed.
Als men zo de kerkdienst beschouwt dan kent men
Christus kerk niet.
Men komt in de kerk niet naar een rede luisteren
men komt in de kerk wat doen.
Allereerst: men komt in de kerk om daar samen
de Naam van de Here aan te roepen. We komen daar
niet ieder voor zich om te zien of er wat naar onze gading is.
We komen ons daar samen stellen
voor het aangezicht van de Here als Zijn volk, Zijn
kerk, Zijn saamvergadering.
De eenheid moet in alles uitkomen. We komen
niet als eenlingen, niet als aparte mensen, maar
we komen daar als een volk. Daarom moet die eenheid
ook uitkomen als men een zegen vraagt over de
Dienst van het Woord. Het is geen goede gewoonte en
het sterkt ons gevoel van gemeenschap niet als
ieder afzonderlijk tot de Here bidt zodra hij
zijn plaats bereikt.
Nee, daarin zien we ons zelf als het volk
van de Here als we allen te samen, mannen en
vrouwen met de kerkraad en de Dienaar van het
Woord ons voor de Here stellen met ons stil
gebed.
Het gemeenschappelijk gebed voor de Dienst
van de Woord is maar niet een zaak van goede
orde en van eerbied.
Zeker, ook van goede orde en ook van eerbied.
Noch de goede orde, noch de eerbied wordt
bevorderd als de één door het gangpad zijn plaats
opzoekt, de ander enkele woorden met zijn
buurman wisselt en daartussen iemand
staat te bidden.
We moeten helemaal niet spreken in de kerk.
Maar het is meer dan een kwestie van goede
orde of van eerbied, het is een zaak van gemeenschap
van de heiligen, een zaak van onze eenheid
als het volk van God, de raad van de kerk met de
gemeente, de herder en de kudde.
Dit van het aanroepen van de Naam van de Heer.
Nu iets van de belijdenis die in onze kerkgang
ligt opgesloten. We komen de Here belijden als
we naar de kerk gaan. Als de dienaar
de geloofsbelijdenis uitspreekt, dan is dat maar
niet het voorlezen van een oud en eerbiedwaardig
stuk, waarbij we, omdat we het al zo dikwijls
gehoord hebben, wel even van de gelegenheid
kunnen gebruik maken om eens te kijken wie er
zo al in de kerk zijn.
Nee, we belijden in die geloofsbelijdenis
zelf mee.
Dat belijden zit evengoed in het luisteren
naar de Dienst van het Woord. In ons luisteren
belijden wij ons geloof. We komen in de kerk
iets doen.
Het Woord wordt bediend en nu moeten we ons
onder dat Woord stellen en zo ons geloof belijden.
Het luisteren naar het Woord is heel iets
anders dan het luisteren naar een redevoering.
Wanneer we de mensen horen spreken over de
Dienst van het Woord dan treffen we dikwijls daar
onschriftuurlijke oordelen aan.
De één gaat naar de kerk omdat hij gesticht
wenst te worden, de ander omdat hij het wel
interessant vindt om een preek te horen, een
derde omdat hij wel wil horen wat een dominee
uit een tekst haalt.
Zo zegt de één, dat hij gesticht is als zijn
gemoed geroerd is, de ander, dat het een goede
kerkdienst was als de dominee goed in vuur kwam
een derde, dat hij genoten heeft, als er
behoorlijk dogmatische kennis uit de prediking
bleek.
Dat is alles een misverstaan van de Dienst
van het Woord.
Ons luisteren is buigen onder
de bediening van het Woord. Dat is het grote
verschil met alle andere christelijke toespraken.
Al is een toespraak nog zo vroom en nog zo
fijn gevoeld en nog zo vurig voorgedragen, dat
alles kan niet in de schaduw staan bij de bediening
van het Woord van God.
De dienst van het Woord is door de Here Zelf
ingesteld en Hij heeft Zijn dienstknechten gezonden.
Dat is nu het middel, waardoor de Here Jezus, de
opperste Herder van de schapen de gelovigen leidt.
Als iemand een vrome toespraak houdt, dan staat
hij zonder gezag en zonder ambt, maar als de
dienaar van het Woord de Schrift opent, dan is dat
een hanteren van de herderstaf van Christus.
Dan is dat een leiden van de schapen, dan is
dat de vervulling van een opdracht van het Hoofd
van de kerk Jezus Christus.
Als we dit zo zien in het licht van Gods Woord
dan slaan we geen kerkdienst over tenzij uit volstrekte
noodzaak. En dan slaan we ook geen leesdienst
over. Ja, er is verschil tussen de prediking
door de dienaar en een leesdienst. Een
leesdienst is geen bediening van het Woord, maar
het is en blijft een samenkomst van God en Zijn volk.
God roept ons om Zijn Naam aan te roepen en de
gemeenschap van de heiligen te beoefenen. En als wij
menen bij een leesdienst wel te kunnen thuisblijven,
dan geven we geen gevolg aan de
oproep van de Here Jezus Christus om onder
het opzicht van Zijn ambtsdragers zich als Zijn
gemeente te stellen voor het aangezicht van Zijn Vader.
En als Hij roept wie zal dan wagen ongehoorzaam
te zijn?