Preek van ds. J.W.Tunderman
Gehouden op 27 maart 1938
Te Vrouwenpolder en Gapinge
Psalm 143 : 9
Psalm 5 : 12
Schriftlezing:
Openbaring 19 : 1-21
1En hierna hoorde ik een luide stem van een grote menigte in de hemel zeggen: Halleluja, de zaligheid, de heerlijkheid, de eer en de kracht zij aan de Heere, onze God.
2Want Zijn oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig, omdat Hij de grote hoer geoordeeld heeft, die de aarde te gronde gericht heeft met haar hoererij, en omdat Hij het bloed van Zijn dienstknechten aan haar gewroken heeft.
3En zij zeiden voor de tweede keer: Halleluja! En haar rook stijgt op in alle eeuwigheid.
4En de vierentwintig ouderlingen en de vier dieren wierpen zich neer, aanbaden God, Die op de troon zit, en zeiden: Amen, Halleluja!
5En er kwam een stem uit de troon, die zei: Loof onze God, al Zijn dienstknechten, en die Hem vrezen, kleinen en groten!
6En ik hoorde zoiets als een geluid van een grote menigte en als een gedruis van vele wateren en een geluid als van zware donderslagen: Halleluja, want de Heere, de almachtige is Koning geworden.
7Laten wij blij zijn en ons verheugen en Hem de heerlijkheid geven, want de bruiloft van het Lam is gekomen en Zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt.
8En het is haar gegeven zich met smetteloos en blinkend fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de gerechtigheden van de heiligen.
9En hij zei tegen mij: Schrijf: Zalig zijn zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft van het Lam. En hij zei tegen mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God.
10En ik viel voor zijn voeten neer om hem te aanbidden, maar hij zei tegen mij: Pas op dat u dat niet doet! Ik ben een mededienstknecht van u en van uw broeders, die het getuigenis van Jezus hebben. Aanbid God. Het getuigenis van Jezus is namelijk de geest van de profetie.
11En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard, en Hij Die daarop zat, werd getrouw en waarachtig genoemd. En Hij oordeelt en voert oorlog in gerechtigheid.
12En Zijn ogen waren als een vuurvlam en op Zijn hoofd waren vele diademen. Hij had een Naam, die opgeschreven was, en die niemand kent dan Hijzelf.
13En Hij was bekleed met een in bloed gedoopt bovenkleed, en Zijn Naam luidt: Het Woord van God.
14En de legers in de hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed in fijn linnen, wit en smetteloos.
15 En uit Zijn mond kwam een scherp zwaard, opdat Hij daarmee de heidenvolken zou slaan. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren staf. En Hij treedt de wijnpersbak van de wijn van de grimmige toorn van de almachtige God.
16Er stond op Zijn bovenkleed en op Zijn dij deze Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der Heeren.
17En ik zag één engel dicht bij de zon staan, en hij riep met luide stem naar alle vogels die hoog aan de hemel vlogen: Kom en verzamel u voor het avondmaal van de grote God,
18om te eten vlees van koningen, en vlees van oversten over duizend, en vlees van machtigen, en vlees van paarden en van hen die daarop zitten, en vlees van alle vrijen en van slaven, kleinen en groten.
19En ik zag het beest en de koningen van de aarde en hun legers bijeen verzameld om oorlog te voeren tegen Hem Die op het paard zat, en tegen Zijn leger.
20En het beest werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die in zijn tegenwoordigheid de tekenen gedaan had, waardoor hij hen misleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbeden hadden. Deze twee werden levend geworpen in de poel van vuur, die van zwavel brandt.
21En de overigen werden gedood met het zwaard van Hem Die op het paard zat, namelijk het zwaard dat uit Zijn mond kwam. En alle vogels werden verzadigd met hun vlees.
Tekstlezing:
Mattheüs 27: 27-31
27 Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus met zich mee in het gerechtsgebouw en verzamelden heel de legerafdeling om Hem heen.
28En toen zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een scharlakenrode mantel om,
29vlochten een kroon van dorens, zetten die op Zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in Zijn rechterhand. Zij vielen op hun knieën voor Hem neer en bespotten Hem met de woorden: Gegroet, Koning van de Joden!
30Ook bespuwden zij Hem, pakten de rietstok en sloegen Hem op Zijn hoofd.
31En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit, trokken Hem Zijn kleren aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen.
Psalm 71 : 7 en 15
Psalm 72 : 7
Psalm 89 : 8
Mattheüs 27: 27-31
Vrouwenpolder
Gapinge
27-3-1938
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Men is in onze dagen met inspanning van de uiterste krachten dag en nacht bezig om voor de Antichrist de weg te bereiden. Honderdduizenden wijden daaraan heel hun leven, al hun arbeid, de ganse persoon. En ze zijn bereid voor de Antichrist ook hun bloed en hun leven te offeren. Ja, duizenden hebben voor dat werk van de voorbereiding hun zonen geofferd op de slagvelden en bij de luchtaanvallen. Met vreugde hebben ze gezien hoe ze zich stortten in de dood. Wijs de geslachten van deze tijd de Antichrist aan en ze zullen hem aan de voeten vallen en belijden dat ze met lichaam en ziel in leven en sterven zijn eigendom willen zijn om voor hem te leven en voor hem zich te offeren.
Voor de gelovige, die bij de Schriften leeft en zijn tijd verstaat, is dit het geweldigste teken van de tijd. Het leven krijgt al meer de stijl van het rijk van
de Antichrist, opdat straks als hij komt alles gereed staat om hem te ontvangen en hem toe te juichen, om goed en bloed voor hem te offeren. Zo jaagt en vecht en worstelt men om straks voor de grote mens te buigen, voor die mens, die als een god vereerd zal worden, die alles in zijn hand houdt en alles kan gebieden, die over leven en dood, over staat en maatschappij, over arbeid en brood, over gezin en opvoeding, over het ganse openbare leven en over het ganse persoonlijke leven,
alles te beschikken krijgt.
Zo staat de wereld klaar om haar Opper-Koning te ontvangen. Alle ideeën van democratie en van individuele rechten hebben afgedaan. Alles wordt onder de voet
gelopen om door de macht van het geweld ruim baan te maken voor de mens van de toekomst. En de macht die zich daartegenover stelt, de macht die opkomt voor democratie en voor mensenrechten voor de bleke ideeën van Liberalisme en Socialisme worden al meer teruggedrongen en laten zich al meer beknotten.
Zo gaat de wereld al meer buigen voor de geweldige, die komt als een koning. En zo wordt het voor de kerk een al bangere tijd. Want de belijders van de Christus zullen in hun belijdenis al meer moeten opvallen in het oog van de mensen. Ze zullen met hun belijdenis al scherper komen te staan tegenover de belijdenis van de wereld. De belijders zullen zich niet kunnen verbergen, ze zullen niet kunnen schipperen en plooien, ze zullen steeds meer vierkant zich moeten inwerpen tegen datgene wat de wereld beweegt.
Want de kerk belijdt, dat Christus alleen koning is, dat Hij alles in de hand houdt en dat wij Zijn eigendom zijn met lichaam en ziel in leven en sterven, dat we voor Hem alles moeten geven, als het moet ook het bloed en het leven, dat Hij is de
totalitaire Heer en Gebieder, die van ons ganse leven Eigenaar en Meester is. Terwijl we zo elke dag horen het naderend gerommel van het antichristelijk geweld horen we in de prediking hoe deze Koning, Wiens eigendom wij zijn, Zelf ook geleden heeft onder de antichristelijke macht.
Zo willen we ook deze morgen luisteren naar het Evangelie van onze Koning, die in de smaad en de pijn, Ja, in de smarten van de dood geworsteld heeft naar de overwinning. Ik bedien u dan het Woord Gods over Christus, bespot als Koning
en we horen hier tweeërlei:
de betekenis van die spot en
de profetie in die spot
We horen dus allereerst van de betekenis, die deze spot in het lijden van Christus heeft gehad. Herodes en Pilatus hebben hun spel met Christus gespeeld. Ze zonden Hem van de een naar de ander. Zoals vrienden bij wijze van attentie elkander
geschenken toezenden, zo dreven ze ook Jezus van de rechterstoel van Pilatus naar de koningstroon van Herodes en van het paleis van Herodus weer naar de Lithostrotos van Pilatus. Pilatus heeft toen geaarzeld wat hij met Jezus zou doen. Maar de Joden hebben hem een strik gespannen: indien gij, deze loslaat zo zijt gij geen vriend van de Keizer meer. En toen Pilatus vroeg: zal ik dan uw Koning kruisigen toen riepen ze zo hard ze konden: wij hebben geen koning dan de Keizer.
Zo staat het daar tegenover elkander: de koninklijke heerlijkheid van Christus tegenover de alleenheerschappij van de Keizer. Zo stond het daar tegenover elkander zoals het vandaag weer tegenover elkander staat: de koning tegen de keizer, de alleenheerschappij van de Christus tegenover de alleenheerschappij van de grote mens op de troon. Beide maken aanspraak op de ganse wereld: de
Keizer van Rome en de Koning van Israël. Beide grijpen naar de ganse volkerenwereld. Beide leggen ook de hand op het ganse leven van de mensen: de Keizer laat zich door de mensen de goddelijke Heer noemen en hij laat wierook voor, zich op de altaren branden. En de Koning is de Zoon van de levende God,
de Heilige Israëls, Wie alle einden van de aarde moeten aanbidden.
Daarom kunnen ze niet samen naast elkander leven. Ze kunnen niet de wereld delen: Christus de ziel en de vroomheid en de Keizer het volle leven van elke dag.
Ze hebben beide totalitaire aanspraken. Ze zijn niet tevreden met een stuk van de wereld of een brok van het leven. Ze roepen beide: Mijn is de ganse aarde met al wat daarop leeft. Pilatus schrok toen zo in eens zonder omwinden de Koning gezet werd tegenover de Keizer. De Farizeeërs hebben zich toen gesteld aan de kant van de keizer om de koning van Israël uit de weg te ruimen. En ze spreken daar de waarheid: wie niet tegen Hem is, die is voor Hem. Wie de Koning niet verwerpt die is geen vriend van de Keizer meer.
En dan geeft Pilatus Jezus over om gekruisigd te worden: hij kiest voor de vriendschap van de Keizer. Hij stelt zich aan de zijde van die ene alles opeisende
macht. En hij verstaat dat de vriendschap hem nu van het hoofd tot de voeten gaat opeisen. Hij gaat nu voor de Keizer onschuldig bloed vergieten. Hij gaat een
moord bedrijven voor de wereldmacht. Zo geeft hij bevel dat Jezus moet gegeseld worden. En dan komen de soldaten en nemen Jezus, ze binden Hem aan de geselpaal en ze slaan Hem aan bloed.
Jezus zal nu gekruisigd worden, maar het duurt nog even, want er moeten nog toebereidselen getroffen worden. Zo moet Jezus even wachten, maar dit wachten betekent geen rust, geen pauze in het lijden, geen ogenblik om op adem te komen. Ook dit ogenblik van wachten moet worden opgevuld met de openbaringen van Gods toorn. En daarom moet Christus in die ogenblikken een zeer bijzonder
lijden ondergaan. Jezus valt in handen van de soldaten. Toen namen de krijgsknechten van de Stadhouder Jezus met zich in het rechthuis en vergaderden over Hem de ganse bende. Ze gaan Christus als Koning bespotten. Deze soldaten waren geen echte Romeinen. Het waren mensen uit de omwonende volkeren, waarschijnlijk waren het Syriërs. Dat betekende dat ze de Joden haten. Als het Romeinen waren geweest, dan hadden ze met onverschilligheid Jezus voort gestoten, maar verder het gelaten bij hoogmoedige laatdunkendheid.
Maar het zijn geen Romeinen. Het zijn mensen die de Joden, kennen en de Joden haten. En al hun Jodenhaat komt nu los. Ze zullen aan die ene Jood al hun haat koelen, al hun verachting loslaten. Daar komt dan nog bij dat deze mensen wel op de hoogte waren met de Messiaanse verwachting van de Joden. Ze hadden het al dikwijls gehoord, dat de Joden een Koning verwachten. En ze hadden al jaren lang
haat en afkeer tegen deze komende Jodenkoning gekoesterd en gekweekt. Het brandde hun in de ziel.
Straks zouden ze met de legers van die Jodenkoning moeten strijden, voor de keizer en tegen de Koning. Ze wisten dat van de uitslag van die strijd ook hun leven afhing. Als de Joden de overwinning zouden behalen, dan was het ook met hen gedaan. Zo riep iedere herinnering aan de Koning van de Joden alles wakker wat er in hun hart leefde aan haat, verachting, vrees, onzekerheid.
En nu stond daar de Koning van de Joden voor hen, daar was Hij nu, waarvan ze zo dikwijls hadden gehoord. Daar stond Hij voor hun ogen naakt en ellendig. En nu gaan ze hun levenslange haat op één keer luchten, nu gaan ze hun hart voor goed ontladen. Ze gaan spotten met de Jodenkoning. Daarom werpen ze Hem een soldatenmantel op de schouders, ze zetten Hem een kroon van doornen op
het hoofd en ze stoppen Hem een rietstaf in de hand.
In het algemeen is het wel duidelijk wat hiermee door de soldaten wordt bedoeld.
Ze kleden Jezus aan met de tekenen van koninklijke waardigheid. De soldatenjas moet verbeelden een koningsmantel te zijn en de kroon van doornen duidt de koninklijke kroon aan en de rietstaf een scepter. Jezus wordt op een bespottelijke wijze als koning uitgedost.
En dan is het nog niet genoeg. Ze vallen op de knieën en roepen wees gegroet, Gij, Koning van de Joden. Zo spelen ze met Hem een spel. Hij moet de koning verbeelden aan wie zij hun hulde brengen. Maar juist dat laatste, dat neerknielen en dat groeten, doet ons zien, dat heel dit vertoon nog een andere betekenis had. Het was niet alleen de bedoeling om Christus als Koning voor te stellen, maar hun spel had nog een bijzondere zin.
Soldaten knielden nooit voor koningen. Wanneer soldaten de koning groetten, dan marcheerden ze de koning voorbij en brachten hem dan met de hand de groet. Hier lezen we dat ze voor Jezus knielden. Dit brengt ons voor de vraag: wanneer knielden soldaten en wanneer zeiden ze: wees gegroet, O koning? Daar is maar één antwoord op: soldaten knielden slechts voor een koning als ze verslagen waren en
als krijgsgevangenen om genade smeekten.
Zo is ons nog bewaard het verhaal van de Romeinse Keizer Valerianus, die door de Perzen gevangen was en toen voor de koning neerknielde met de woorden: wees gegroet, o koning van de Perzen. Aan deze situatie moeten we hier denken. De soldaten spotten met Jezus omdat ze Hem voorstellen als een koning die op het slagveld de overwinning heeft behaald zodat nu de krijgsgevangenen om levensbehoud komen smeken.
Het ging in de oorlogen zo toe. Als de overwinning was behaald, dan had onmiddellijk de bekransing plaats. Daartoe werd dan niet een gouden kroon gebruikt, maar een krans van eiken blaren. Het eerste wat daarna gebeurde was het neerknielen van de krijgsgevangenen. In de oorlogen van de nieuwe tijd worden krijgsgevangenen eenvoudig weggevoerd. Het enige wat een aanvoerder over de krijgsgevangen te zeggen heeft is eigenlijk beperkt tot de bepaling waarheen ze moeten.
Maar in de Oudheid was dat anders. Het allerergste wat een soldaat in de oorlog
overkomen kon, was niet de dood op het slagveld, maar de krijgsgevangenschap.
Meestal werden de krijgsgevangen op een gruwelijke wijze omgebracht. Soms werden ze met duizenden tegelijk gedood, maar soms ook werden ze te voren zwaar gemarteld. Dikwijls werden de krijgsgevangenen gekruisigd. Dat was dus het lot dat krijgsgevangenen boven het hoofd hing: de dood in de foltering.
Maar nu was het de gewoonte dat de gevangenen zich tot de koning begaven om daar dan in massa neer te knielen en te roepen: wees gegroet, o koning! Antwoordde de koning niet op hun groet, dan betekende dat dat ze sterven moesten, maar groette de koning terug, dan betekende dat begenadiging, dan werd hun het leven geschonken.
Zo nu stellen de soldaten Jezus voor als een koning die zo juist op het slagveld de overwinning heeft behaald. Zo is die spot van de soldaten zo fel. Altijd hadden ze van de Koning van de Joden gehoord, altijd hadden ze rondgelopen met de gedachte dat ze misschien wel eens met de legers van de Jodenkoning
moesten strijden en dan zou het gaan op leven en dood, zoals dat in iedere oorlog in de Oudheid het geval was.
En nu stellen ze Jezus voor als de Jodenkoning op het hoogtepunt van zijn glorie. Hij heeft zo even de overwinning behaald en nu is Hem de krans van de overwinning op de slapen gedrukt. Hij ziet als het ware heen over de massa van de
krijgsgevangenen en nu knielen ze voor hem neer als gevangenen die om hun leven smeken: wees gegroet, o Koning van de Joden, Gij zijt Triomfator en wij smeken u
om behoud van ons leven.
Dit was de betekenis van deze spot. Jezus wordt hier voorgesteld als de Overwinnaar. De Syriërs uit het Romeinse leger smeken om levensbehoud. Het was dus een dubbele bespotting: Jezus werd bespot als koning, maar dat was nog niet genoeg. Hij werd bespot als overwinnend koning, Hij werd bespot als Koning op het gloriepunt van zijn leven. Zo heeft van deze spot Jezus ook als een tweesnijdend zwaard geraakt. Want al heeft Jezus nooit het aardse koningschap
gezocht en al heeft Hij nooit gewild om aan het hoofd van Joodse legerscharen de vijand met het zwaard te verslaan, Hij heeft deze spot toch wel geproefd.
Want ja, de voorstelling van de soldaten was wel dwaas: Jezus heeft nooit een veldslag begeerd en nooit om een zwaard gevraagd. Maar de tekening was toch raak. Jezus wordt hier voorgesteld als de koning die over dood en leven te beschikken heeft, als de mens die onbeperkte heerschappij uitoefent, als de man die absolute Meester is. In de voorstelling van de soldaten is alles scheefgetrokken
en verwrongen. Ze dachten dat Jezus gekomen was om een zwaard te trekken en om op slagvelden als Triomfator vereerd te worden en van de mensen de groeten in ontvangst te nemen: wees gegroet, o Koning.
De soldaten hadden het niet verstaan, dat Jezus' koninkrijk niet van deze aarde is, wel op deze aarde, dat Hij niet gekomen was als een Koning met een leger van mensenmachten. Ze hadden het niet verstaan en toch hadden ze er iets van gezien. Ze hadden begrepen, dat Christus de Koning van Israël was en dat Hij gekomen was om te triomferen en als Koning tot in eeuwigheid te heersen. En nu ze menen dat Hij een mislukkeling geworden is, nu gaan ze met Hem spotten en stellen Hem voor als een koning op het gloriepunt, als een Triomfator met de lauwerkrans op de slapen en de gevangenen aan de voeten.
Gemeente, dat is een zwaar lijden voor onze Heere Jezus geweest. De tekening was toch raak, ondanks al de scheve trekken. Jezus voelde toch Zichzelf getroffen. En Hij moest toch bekennen: maar dit is uw ure en de macht van de duisternis. Zo wordt Jezus daar bespot als overwinnend Koning. Hij staat daar met de kroon van de overwinning op het hoofd en zij knielen aan Zijn voeten. Maar het is toch enkel spot en hoon. En daarom wordt het spel verbroken. Ze ergeren zich aan die zwijgende gestalte. Ze gaan hun uiterste verachting over Hem uitbraken.
Ze spuwen Hem in het gezicht. Ik zal u niet uitmeten wat dat voor een schimp geweest is. Ik kan niet omvatten wat dat voor de Heere Jezus is geweest. Ik kan alleen maar geloven, dat dit ook een druppel was in de beker van de toorn van God. En ik geloof dat God in dat speeksel ontzettend heeft getoornd. En toen rukten ze Hem de rietstok uit de hand en ze ramden er mee op Zijn hoofd. En toen drongen de doornen Hem in het vlees en toen begon daar opnieuw het Lam van God te bloeden, toen vloeide daar het bloed van het Nieuwe Testament uit de wonden, toen
vloeide daar het bloed waarmee wij zijn gekocht.
Ach, nu is Christus niet meer uitgebeeld als een overwinnend Koning op het slagveld, die over het leven of de dood van gevangenen te beslissen heeft. Het spel is uit. Nu is Christus weer de Man, met Wie men alles doen mag, slaan, honen, pijnigen, martelen, doden. Nu is Christus als een krijgsgevangene, die geen
genade krijgt. Nu moet Hij bloeden en lijden, nu moet Hij in de dood. Nu wordt Hij geslagen als een overwonnen vijand.
Dat is de lijdende Christus: eerst kleedt men Hem aan als een Koning Die de overwinning heeft behaald en dan gaat men Hem slaan als één die overwonnen is. En nu zouden wij hier medelijdend het hoofd kunnen schudden. Zo doet de wereld ook. Ze ziet de lijdende Christus aan en ze zegt: wat een arme man. En ze komt ervan onder de indruk. Als gij nu niet meer hebt dan wat hoofdschudden,
dan zijt ge wereldgelijkvormig in uw beschouwingen over dit lijden. Geen hoofdschudden wordt van u gevraagd, maar neer knielen.
Want Christus wordt hier wel spottend voorgesteld als een overwinnend koning. Zo zien de soldaten Hem. Maar wie gelooft, die groet hier de Koning, Die naar de overwinning worstelt. Daar staat Hij zwijgend, terwijl het spel met Hem wordt gespeeld, daar staat Hij zwijgend en onbeweeglijk als ze hun speeksel Hem over de ogen spuwen, daar staat Hij stil en stemmeloos als een Lam als ze Hem met de rietstok op de slapen slaan.
Daar staat Christus - zwijgend. Maar in, dit zwijgen worstelt Hij zonder dat één van
de soldaten het ziet en merkt naar de overwinning. U weet het toch, gemeente, dat Christus al deze dingen lijden moest en alzo tot Zijn heerlijkheid moest ingaan? U weet toch, dat alles aan Hem vervuld moest worden wat in de Schriften van Hem geschreven was?
Nu dan ziet u hier uw Koning staan nog wel niet in de glans van de overwinning, nog wel niet als de ruiter op het witte paard, maar u ziet Hem hier midden in de worsteling die naar de overwinning gaat. Ziet uw Koning. En troost u in Hem. Hij heeft daar moeten worstelen met God en met de duivel, moeten worstelen door het lijden naar de overwinning. En Hij heeft daar in de alleruiterste versmaadheid
geworsteld opdat Zijn volk altijd in elke nood zich in Hem verblijden zou en altijd vol goede moed zou zijn. Hij heeft daar de last van al die slagen moeten dragen en Hij heeft ze gewillig op Zich genomen, opdat Hij ons van iedere last bevrijden zou en wij als Zijn gelovig volk onze weg zouden gaan in gelovig zien op Hem.
Hij stond daar tegenover de wereldmacht. En de wereldmacht heeft met Hem zijn spel gespeeld: Hij stond daar aangekleed als een overwinnend Koning. En nu staan wij tegenover diezelfde macht. En als wij zien wat voor ogen is, dan zou misschien het hart in ons bezwijken. En straks zal die macht nog geweldiger worden in zijn woeden tegen de gemeente van Christus. Het gaat wel met rasse schreden naar het einde en dag en nacht wordt gewerkt en geworsteld door duizenden om u, gemeente, de laatste verzoekingen te brengen.
Zie dan tot Hem op, de Koning van de ellendigen, de Koning van Psalm 72. En laat Hij dan, Die dit geleden heeft voor Zijn gemeente, uw sterkte zijn in alles wat u overkomen kan. Het zal zwaar worden voor de gemeente van Christus. Het begint al zwaar te worden. Houdt u op alles bereid.
Maar zie in dat alles gelovig omhoog, wetende dat daar uw overwinnende Koning is, Die u bewaart in 't heetst gevaar. Want hoe bitter de wereld ook worden moge
Nooddruftigen zal Hij verschonen
aan armen uit gena,
Zijn hulpe ter verlossing tonen
Hij slaat hun zielen ga
als hen geweld en list bestrijden,
al gaat het nog zo hoog,
hun bloed, hun tranen en hun lijden
zijn dierbaar in Zijn oog.
Psalm 72:7
Ten slotte willen we zien, dat deze spot van de soldaten vol was van de profetie. Zij stellen daar Jezus voor als een arme mislukkeling. Ze menen dat Hij bezig is geweest om Zich koning te maken van Israël. Ze denken dat Hij aanslagen en belegeringen in Zijn hoofd had, veldslagen en ruitergevechten. En nu is dat alles mislukt. Ze zien daar hun aartsvijand voor zich staan met een open gegeselde rug, gebonden aan de geselpaal. Ellendiger kan het niet, denken ze, een toonbeeld van jammer en ellende.
En dan gaan ze hun spel spelen en ze stellen Jezus voor als de Jodenkoning op het ogenblik van de overwinning. Ze zien niet, dat het met Hem naar de overwinning
gaat, ze zien niet, dat Hij bezig is door te worstelen naar de triomf. Ze zijn verblind, ze hebben geen ogen om te zien. Zie niet op hen neer. Zoudt gij het zien, als de
Geest u niet de ogen opende om de dwaasheid van het kruis te zien als wijsheid van God? Maar al mag ons hart zich niet, verheffen, toch staan ze daar als verblinden. Ze weten niet wat ze doen.
Ze hebben Hem aangekleed als overwinnend Koning en ze knielen voor Hem neer als voor één die over dood en leven te beschikken heeft, ze roepen: weest gegroet, o Koning van de Joden. Ze weten niet wat ze doen. Maar zonder dat ze het weten is hun spot vol van profetie. Zonder dat ze het weten geven ze in hun arrangement een
voorstelling van wat straks werkelijk komen zal. Ze geven daar in hun spot een voorstelling van de Jongste dag. Nu staat Christus daar gebonden als een spotkoning.
Hij staat daar voorgesteld als een overwinnaar. Maar eenmaal zal aller oog Hem zien, ook degenen die Hem bespuwd hebben en op het hoofd geslagen hebben.
Wat hier spot is wordt straks werkelijkheid. Christus worstelt onder slagen en verachting, onder hoon en speeksel, onder verachting van de mensen en
de toorn van God naar de overwinning.
Straks is Hij Triomfator. En dan zal Hij beschikken over leven en dood, over
eeuwig leven en eeuwig dood. En dan Zal Hij het leven schenken en de dood toedelen, niet naar luim en willekeur als een veldheer op het slagveld, maar
naar recht en waarheid. En dan zal het werkelijkheid worden dat neerknielen
van Zijn vijanden en dan zullen ze roepen: weest gegroet, o Koning van de Joden.
Dan zullen ze al bevende komen, al Zijn vijanden, Zijn vijanden Die daar hun spotspel met Hem gespeeld hebben, maar ook Zijn vijanden van vandaag in de wereld en in de kerk.
Het gaat vandaag om totalitaire heerschappij. Al wat half is wordt weggevaagd. En in dit opzicht zien de mensen van vandaag het beter dan de geslachten die te voren de Heere hebben weerstaan en tegen Zijn Woord hebben gestreden. Ze hebben
verstaan, dat het niet om halfheden gaat, niet om bleke ideeën, niet om een stemming of een gedachte. Het gaat om het ganse leven en daarom gaat het
hard tegen hard. En het zal al meer gaan hard tegen hard.
Het gaat naar de worsteling van de anti-christ die het ganse leven opeist en de Christus Die ook op het ganse leven Zijn hand legt. En alleen wie in het ganse leven de Koning dient, ook al struikelt hij dikwijls, zal de verleiding van de anti-christ mogen weerstaan, die zal begenadigd worden om te volharden tot het einde.
En dan zullen we eenmaal weer datzelfde tafereel zien, maar dan niet als een spottoneel: Jezus als koning, als absolute Alleenheerser, als de totalitaire Gebieder en al Zijn vijanden aan Zijn voeten.
Dan deelt Hij het leven uit en de dood. En dan zullen alle gelovigen Hem toejuichen: wees gegroet, o Koning. En dan zullen de einden van de aarde voor Hem buigen, alle koningen knielen. En dan zullen wij belijden: Gij hebt ons van God gekocht met Uw bloed. Gij hebt de doornenkroon gedragen, o Heiland. En daarom:
wij steken 't hoofd omhoog en zullen d'eerkroon dragen
door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen.
Amen.