Preek van ds. J.W.Tunderman
gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge
op 7 Januari 1934
Nieuwjaar en bevestiging ambtsdragers
105:3
27:5
89:1
72:7
Tekstlezing:
Mattheüs 2:13-18
Naar Egypte
13Nadat zij vertrokken waren, zie, een engel van de Heere verschijnt Jozef in een droom en zegt: Sta op, en neem het Kind en Zijn moeder met u mee, en vlucht naar Egypte, en blijf daar totdat ik het u zal zeggen, want Herodes zal het Kind zoeken om Het om te brengen.
14Hij stond dan op, nam het Kind en Zijn moeder in de nacht met zich mee en vertrok naar Egypte.
15En hij bleef daar tot de dood van Herodes, opdat vervuld werd wat door de Heere gesproken is door de profeet: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen.
De kindermoord in Bethlehem
16Toen werd Herodes, die zag dat hij door de wijzen bedrogen was, verschrikkelijk kwaad. Hij stuurde er soldaten op uit en bracht al de jongetjes om die er binnen Bethlehem en in heel dat gebied waren, van twee jaar oud en daaronder, in overeenstemming met de tijd die hij bij de wijzen nauwkeurig nagevraagd had.
17Toen is vervuld wat gesproken is door de profeet Jeremia:
18Een stem is in Rama gehoord, geklaag, gejammer en veel gekerm; Rachel huilde over haar kinderen, en wilde niet vertroost worden, omdat zij er niet meerzijn. (Herziene Statenvertaling, 2010)
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
We zijn het nieuwe jaar weer ingegaan. En met dat nieuwe jaar zijn er weer nieuwe verwachtingen in ons hart gewekt. Wat zal het brengen? Een ieder onzer overlegt het in zijn hart wat het zijn zal, het nieuwe jaar met zijn nieuwe toekomst.
En bij die verwachting van wat het nieuwe jaar brengen zal voegt zich de verwachting van ons hele leven: wat zal er met ons gebeuren? Hoe moet het verder met mij en met dit en met dat en met de wereld? Dat is goed en christelijk om wat te verwachten. Het komt er maar op aan wat u verwacht en waar u naar uitziet.
U moet uitzien naar het Koninkrijk van God en naar het Koninkrijk van God alleen. O ja, u mag hopen, dat u gezegend wordt in uw beroep en uw gezin. U mag weer uitzien. Maar u moet uw arbeid en uw moeite in verband zien met het Koninkrijk van God.
U moet op deze dag, nu onze gedachten weer uitgaan naar het Nieuwe jaar, dat open staat, denken aan het Koninkrijk van God. En u moet straks weer denken aan het Koninkrijk van God als de velden weer groen worden en de bomen uitlopen en de arbeid begint. Heel uw leven, heel uw arbeid, heel uw verwachting moet met dat Koninkrijk van Christus in verband staan. U moet nooit durven iets anders te verwachten.
O wie heeft die twee toch uit elkaar geslagen: de natuur en de genade? het leven van de aarde en het leven van den hemel? de dingen van beneden en de dingen van de Vader? Dat is naar het Woord van God één. En u moet dat als een eenheid zien en beleven: uw verwachting van dit jaar en dit leven en uw verwachting van het Koninkrijk van Christus.
En u moet heel uw leven met alles wat u hebt alles wat u bent, alles wat u overkomt zien in verband met Christus uw Hoofd, met Zijn werk, Zijn Naam, Zijn heerlijkheid, Zijn kerk en Zijn volk. Alles staat met Hem en Zijn rijk in verband, al uw dagen, al uw jaren, al uw verwachtingen.
Daarom moet u niet slechts in de Heere sterven, maar vandaag in de Heere leven, in het geloof staan en in de verwachting van Zijn Koninkrijk leven, want u bent van Christus en Christus is van u. En u moet in alles een met Hem zijn, zoals Hij met U één is.
Wij willen in dit uur bij de aanvang van het Nieuwejaar met elkaar zien hoe breed en hoe hoog en hoe diep die eenheid van Christus en Zijn volk is, opdat wij in eenheid met Hem onze verwachtingen voor het komende jaar zullen koesteren.
Het Woord van God predikt ons vandaag
DE EENHEID VAN CHRISTUS EN ZIJN VOLK
en we letten op drie gedachten:
DAT CHRISTUS IN DE WEG VAN HET LIJDEN TOT ZIJN VOLK KOMT
DAT CHRISTUS DAARIN HET LIJDEN VAN ZIJN VOLK VERVULT
DAT CHRISTUS HET LIJDEN VAN ZIJN VOLK VERHEERLIJKT
Allereerst zegt het Woord van God ons, dat Christus in de weg van het lijden tot Zijn volk komt.
Het leven van den Heere Jezus is een wonderlijke vermenging van Zijn majesteit en Zijn vernedering. Als Hij geboren wordt dan staat de wereld niet stil en lopen de mensen niet uit. Hij wordt geboren in de nederigheid van een stal en gelegd in een eenvoudige kribbe: Zijn vader is een timmerman en zijn Moeder een gewoon meisje.
Ja, de hemel gaat wel open en de engelen zingen wel hun loflied tot Zijn eer, maar ze richten zich in hun zang niet tot de groten in de wereld, niet tot de kenners van de muziek, maar tot herders, die straks weer terugkeren tot hun kudden.
En er komen wel wijzen uit het Oosten, ja de koningen der heidenen komen Hem aanbidden, ze brengen goud, wierook en mirre. Maar als ze Hem gezien hebben, dan gaan ze niet naar Jeruzalem om uit te roepen op de straten: Hij is er, de Verlosser der wereld, een licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Zijn volk Israël.
Nee, ze gaan langs een andere weg terug, in stilte, zonder dat ze spreken van het Wonder, Dat ze gezien hebben. Ze sluipen weg alsof de mensen het niet weten mogen.
Ja, de majesteit van Christus spreekt reeds uit die eerste bladzijden van het Evangelie in al Zijn grootheid: engelen komen uit de hemel en wijzen uit het Oosten.
Maar het is een majesteit, die zich verhult in de verborgenheid, het is een licht, dat schuilt gaat achter de wolken, het is een straal van de hemel, die zich bekleedt met de donkerheden van de vernedering. Die vermenging van licht en donker, majesteit en vernedering zien we ook in die vlucht naar Egypte.
Wat een heerlijkheid spreekt daar uit die geschiedenis. Een engel daalt van de hemel. Wat een glorie voor het Kind. Ja, daar wordt de majesteit geopenbaard. En toch weer in de verberging. Want die engel gaat niet op de straten van Jeruzalem staan, in de volle dag, om de goddelozen te doen verschrikken.
Nee, hij komt niet op de dag, maar in de nacht, hij staat niet bij het paleis van Herodes, maar ergens in een huis, in een slaapkamer. En hij richt zich niet tot de duizenden, zoals dat bij dat Kind zou passen. Maar hij spreekt tot iemand, die droomt.
En die man, die in de droom de engel gezien heeft, die vliegt niet de straat op om er van te vertellen. Maar hij staat midden in de nacht op, pakt wat bagage bij elkaar, neemt het kind en Zijn moeder en passeert zo vlug mogelijk de grens van het land - als een vluchteling.
En in die vlucht ziet u weer die majesteit en die verberging. Het Kind wordt door God beschermd voor Herodes en beschermd voor de gevaren in het vreemde land. Maar - ze gaan naar Egypte, het land waar eens Gods volk verdrukt werd 400 jaar lang en ze wonen daar in de stilte. Maria zwijgt en Jozef neemt misschien een timmerzaak over. Wat een majesteit en wat een verberging, wat een hoogheid en wat een vernedering.
Dit moest zo zijn. Want dat Kind was de Zoon van God, de Heer der heerlijkheid, de Koning der mensen en het Hoofd der engelen, maar - Hij ging in de weg van het lijden tot Zijn volk om door dat lijden Zijn volk te bevrijden.
Die vlucht naar Egypte is een weg van lijden geweest voor Jozef en Maria. Dat is wat als men in den nacht haastig wat bij elkaar moet pakken om het land te ontvluchten en om in een vreemd land te verkeren.
Ja, er woonden in Egypte wel veel Joden. Er waren ook Synagogen. Maar het waren Joden, die om financiële belangen het land der vaderen, het heilige land, waar de tempel stond, verlaten hadden.
Er woonden daar in Egypte maar weinig Joden, die leefden bij de dagelijkse verwachting van de vertroosting van Israël. En zo is dat voor Maria en Jozef een moeilijke tijd geweest. Ze konden niet naar de tempel om daar hun geloof te belijden en de Heere te zoeken in Zijn huis.
En ze woonden met hun Kind, met dat Kind, de Beloofde, de Redder der wereld in een omgeving, waar wel veel gesproken werd over geld en handel en zaken doen, maar weinig in de harten leefde de verwachting van de verlossing, die in dat Kind gebracht werd.
Dat is wat geweest voor Jozef en Maria, dat ze hun hart niet kwijt konden, dat ze niet konden juichen en jubelen van de genade van God, Die in dat Kind verschenen was.
Wat een beproeving van het geloof: eerst die engelen en die herders, die wijzen uit het Oosten, Simeon en Anna, de gemeenschap der heiligen, daar in de tempel, allen in aanbidding voor dat Kind en toen daarop in Egypte die koudheid en die onverschilligheid, dat jagen naar geld. Een wereld van gelukzoekers, waarin maar weinig hoop op de komst van de Messias leefde.
En Jozef in de ogen van die mensen ook een gelukzoeker - een timmerman, die in Palestina misschien failliet gegaan was en het nu eens in Egypte ging proberen.
Zo ging men hun Kind voorbij en zo zagen de mensen de schat niet, die zij van God de Vader in Egypte te bewaren hadden voor de verlossing van de wereld, zo leefden ze langs de genade heen, die in dat Kind werd geopenbaard.
Maar pijnlijker dan voor Maria en Jozef was die vlucht naar Egypte voor dat Kind zelf. Maria en Jozef vallen weg bij Hem. Alle leed en alle smart in de wereld valt weg bij de Zijne. Alles valt weg bij Hem.
U kunt het ook anders zeggen: alles krijgt pas waarde en diepte en betekenis als het met Hem in verband staat. En daarom moet u op Hem letten. De vlucht naar Egypte is voor Hem vernedering en lijden geweest.
U moet niet vragen of Hij Zich daarvan bewust is geweest. Want al wist Hij er misschien in het begin niets van, toch was het voor de Heer van de hemel een diepe vernedering, dat Hij als Kind reeds naar Egypte moest vluchten. En die vernedering was het begin van de weg van het lijden, waarin Hij Zich Zijn volk zou kopen.
In de nacht sluipen ze over de grenzen. Weggestoten wordt dat kind uit het Heilige land. Geen plaats voor Hem in het erfland van de Heere. Herodes zoekt het Kind te doden. En dan moet het op de vlucht. De levende God, de Almachtige, Die twaalf legioenen engelen kon gebieden, moest op de vlucht.
Zo werd Hij als een hulpeloos Kind ontrukt aan het dreigende zwaard van de moordenaar van Jeruzalem door de trouwe zorg van Jozef. En zo moet Hij weg uit het land van de vaderen, uit de erf van het Verbond, weg ook uit de gemeenschap met de tempel en het altaar, weg van de dienst van God, weg van de bediening van de verzoening, die in Jeruzalem in de tempel bediend werd.
Weg uit het heilige land en weg van het heilige volk en weg van de heilige dienst. Weg naar een onrein land, om daar te wonen in een onheilige plaats, tussen een onheilig volk, dat vervreemd was van de verbonden en de beloften, tussen een volk, dat eenmaal het volk van God verdrukt had, tussen een volk, dat door de eeuwen heen geweest was het type van de goddeloze volkenwereld, die in vijandschap tegen de God van Israël het volk van die God belaagde en bedreigde.
Daar onder dat onheilige volk, dat geen gemeenschap had met het huis van de Heere te Jeruzalem en dat het bloed van het altaar onrein achtte en de genade van God verwierp en verachtte, daar moest de Heere Jezus heen, daar moest Hij gastvrijheid genieten, daar moest Hij bewaard worden.
Wat een diepe vernedering: Christus in Egypte niet als een Koning, aan Wiens voeten de scharen der vijanden bevend knielen, maar als een Kind van een stille vader en een weinig opvallende moeder, een uit duizend, het Kind van een landverhuizer.
Maar ook: wat een wondere weg van God: de Heere Jezus moet bewaard worden door het volk van Egypte, door de vijanden van God en de vijanden van Israël, door het onheilige volk dat de genade niet kende en buiten het Verbond in zijn vervreemding van God voortleefde.
Christus, het Hoofd vond schuilplaats in het land waar eens de Kerk, Zijn lichaam verdrukt was tot de dood toe. Dat is de weg van God. Onbegrijpelijk, tegen alle menselijke berekening in, een dwaasheid in het oog van de menselijke wijsheid. Dat is de weg van God. Die weg kunt u niet uitrekenen of uitdenken. Daar kunt u de zin en de bedoeling dikwijls niet van zien.
Die weg kunt u alleen maar gaan in geloof, zoals Jozef en Maria die weg in gehoorzaamheid gegaan zijn. Die weg moet u vandaag nog zoeken te gaan in eerbiedig buigen voor de onbegrijpelijke wijsheid van de Heere. Ja, die weg van God kunt u dikwijls niet verstaan. Het kan u gaan duizelen als de Heere u in de donkerte en de diepte brengt. Waarom moet het zo en niet anders? Maar al is het met een hart vol vragen toch moet u gaan in die ondoorgrondelijke weg van God.
Het Nieuwejaar stelt ons voor duizend vragen. Al de onbegrijpelijkheid van het werk van God komt op ons aan. We weten niet waarom Hij ons persoonlijk leven zo leidt en niet anders, en we weten niet waarom God het met de wereld zo doet gaan als het nu gaat en we kunnen niet begrijpen de weg van de Heere met Zijn kerk op aarde. Waarom Hij ze zoveel eeuwen doet wachten op de dag van de volle overwinning en waarom Hij haar laat verdrukken en smaden door de Geest van deze wereld, die de Kerk bestrijdt en uit de wereld dringt en zelfs menigmaal in de kerk de kop opsteekt en de kracht van het geloof verlamt.
We weten het niet, waar we hebben te volgen in geloof en gehoorzaamheid. We hebben te gaan alleen omdat het de weg van God is. We hebben Christus na te volgen als het moet door onbegrijpelijke donkerheden heen.
Want Hij is ons voorgegaan en Hij heeft in die weg van God, in die weg van het lijden Zijn volk opgezocht en we mogen daarin kennen de barmhartigheden van God, Die Zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem deed verkeren in Egypte, in het land van de vijandschap, het land van de verdrukking, het land, waarin eenmaal het volk van God kwalijk behandeld werd.
En dan mogen we zien dat Christus daarin het lijden van Zijn volk vervult. Want dit is geschied opdat vervuld zou worden hetgeen van de Heere gesproken is door de mond van de Profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. Die woorden Zijn te vinden in de profetieën van Hosea. En nu moet u niet denken, dat het zo bedoeld zou zijn, alsof Hosea met die woorden de vlucht naar Egypte en de terugkomst naar Kanaän zou hebben voorspeld.
Nee, u moet in de eerste plaats denken aan de uitredding uit Egypte, de uitredding na een onderdrukking van vierhonderd jaar. Als hier staat, dat het woord van de Profeet vervuld werd, dan betekent dat niet, dat dat woord toen eerst in vervulling ging. Nee, het werd vervuld, het werd volgemaakt, het kwam tot zijn toppunt, het bereikte zijn volheid.
De Heilige geschiedenis is niet een geschiedenis van Abraham, Izak en Jacob, niet een geschiedenis van Israël en van David en Salomo en Jesaja, en dan daartussen ook nog de geschiedenis van Christus. Nee, de Heilige geschiedenis is de geschiedenis van het werk van Christus van de eerste bladzijde tot de laatste toe.
Alles wat dat volk overkomen is, alles wat er gebeurd is met Abraham en Mozes en de Israëlieten werd in Christus vervuld, stond met Christus in verband, kreeg in Christus zijn volheid, kreeg in Christus zijn zin en betekenis, zijn waarde en zijn rijkdom.
Aan alles wat Israël overkwam en wat Israël doorleefde ontbrak nog iets: de volmaking in Christus. Dat ontbrekende moest in Christus worden aangevuld. Daarom wees alles in Israël naar Christus heen.
We kunnen dat niet altijd zien. Maar hier zegt het ons het Woord van de Heere Zelf. Dat verblijf in Egypte vierhonderd jaar lang en die uittocht uit het huis van de dienstbaarheid was in zichzelf onvolledig.
Het moest worden aangevuld. En die aanvulling, dat vol- en vervuld-worden kwam in Christus. Daarom zegt Mattheüs: opdat vervuld zou worden hetgeen van de Heere gesproken is door de Profeet: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen.
Toen Israël als volk nog een kind was, toen Israël als volk geboren werd, toen heeft de Heere het uit Egypte geroepen. Israël was de kerk van het Oude Verbond. Het was het lichaam van Christus, in zichzelf zonder zin en betekenis, zonder waarde.
Alles wat er met dat lichaam gebeurde moest ook met het Hoofd gebeuren en dan pas kreeg dat lichaam zijn betekenis, zijn volheid. Dan pas werd het ontbrekende aangevuld.
Israël was in Zijn jeugd door de Heere uit Egypte gevoerd en daarom: dat moest vervuld worden, dat moest zijn toppunt bereiken als straks Christus komen zou, het Hoofd, waarin alles van het lichaam zijn vervulling vinden zou.
En zo moest Christus naar Egypte en moest Hij daar blijven, totdat Hij door de hand van de Heere uit Egypte zou worden uitgevoerd. Daarin staat Hij in gemeenschap met Zijn volk.
Neen, het is niet zo, dat dat volk leeft en lijdt, en dat dan Christus daar buiten staat om straks in een bijzonder vrome en heilige tijd Zich met dat volk in te laten.
Christus gaat tot dat volk in, tot al zijn lijden tot al zijn wegen, tot al zijn ervaren en beleven. En Hij neemt dat alles om het in Zijn lijden, Zijn wegen, Zijn ervaren en beleven tot vervulling te brengen. En daarom komt het voor het volk Gods op de gemeenschap met Christus aan.
Och, de kerk is niets zonder Christus, het lichaam niets zonder het Hoofd. En de weg van de kerk van God op aarde is zonder Christus niets. Zonder Hem is er niets van die weg te begrijpen. Zonder Hem is die weg een weg van leven en lijden van mensen. Heeft het zin? heeft het waarde?
Maar met Hem en in gemeenschap met Hem is het niet meer een lijden van mensen, van Israël of van David of Jeremia. Nee, met Hem is het het lijden van Zijn eigen lichaam, met Hem is het Zijn verdrukking, waarmee het verdrukt wordt, met Hem, zijn het Zijn wonden waaruit het bloedt, met Hem is het Zijn lichaam waarin het gaat.
En dat geldt niet slechts van de Oud-Testamentische kerk, dat is voor heel Zijn lichaam. Dat is ook voor de kerk van vandaag. Daarop komt het aan ook voor de kerk van deze eeuw: de gemeenschap met Christus.
Zijn leven ons leven en ons leven Zijn leven. Zijn lijden ons lijden en ons lijden Zijn lijden. Daarin krijgt ons leven pas zijn betekenis.
Daarop zal het ook weer dit jaar aankomen. Ja, er wordt weer allerlei verwacht. De mensen zien uit naar wat het Nieuwejaar zal brengen. Zal het goed zijn of zal het kwaad brengen? Duizenden zijn er, die alle verwachting hebben laten vallen. Onze tijd schijnt geen uitzicht meer te geven. Wie zal ons het goede doen zien?
En in de gemeente van Christus zijn er ook die niet meer durven verwachten. Dat is dan wereldgelijkvormigheid. Die de gemeenschap met Christus kent, verwacht altijd, want in die gemeenschap wil God ons alle dingen schenken.
Daarom: al zal iedere hoop worden teleurgesteld, al zullen alle herstelplannen falen, dan nog zullen we goedsmoeds zijn, want wij hebben altijd goede moed.
En al zal het dit jaar misschien tegenlopen, al zal het misschien een slecht jaar zijn, toch zullen we het goede verwachten in de gemeenschap met Christus. Maar het is niet voldoende als er hoop en verwachting in ons hart leeft. Wat verwachten wij? waar zien we naar uit? waarheen gaan onze verlangens? Ik zal niet trachten samen te vatten wat er in onze harten leeft.
Hebt u verwachtingen, bent u jong en koestert u idealen; dorst u naar geluk en naar levensbevrediging? Goed, verwacht maar en zie maar uit. Als u maar boven alles uitziet naar de gemeenschap met Jezus Christus, als u maar al uw verwachtingen onderwerpt aan die éne: de verwachting van het Koninkrijk van God. En als u al uw verwachten maar in verband ziet met die gemeenschap met Christus.
Wat verwachten wij van 1934? Waar zien we naar uit. Naar geld, geluk, voorspoed, vooruitgang, welvaart naar het eind van de crisis, naar een ommekeer in de wereldgeschiedenis? U mag naar dat alles uitzien. Grijp er maar naar. Misschien komt het. Als u maar verwacht en uitziet en grijpt omdat u uitziet naar het Koninkrijk van God.
Wat is de schoonste verwachting, die dit jaar in u wekt? dit toch, dat het Koninkrijk Gods komt, dat Christus in dit jaar weer roem behaalt, dat Zijn Naam en Zijn heerlijkheid weer tot openbaring komt, dat Zijn Naam geëerd wordt en u versterkt wordt in Zijn gemeenschap?
Daarin, in Zijn Naam, Zijn roem, Zijn eer wordt toch uw verwachting van 1934 vervuld, volgemaakt, tot haar toppunt gevoerd.
En dat is toch uw gebed bij de ingang van het Nieuwejaar: Uw Naam worde geheiligd en Uw Koninkrijk kome en Uw wil geschiede.
We weten niet wat dit jaar voor ons brengen zal en wat het voor de wereld brengen zal: ramp of geluk, leven of dood. Maar als we leven in Zijn weg, dan zal dit jaar een jaar van blijdschap zijn, een jaar van versterkte gemeenschap met Hem, een jaar van groeien in onze verwachting naar het toppunt heen, naar het Koninkrijk van Jezus Christus, naar de glorie van Zijn Naam.
(Het volgende gedeelte is doorgekruist maar niet onleesbaar gemaakt. Waarschijnlijk heeft het betrekking op één van de gemeentes Vrouwenpolder of Gapinge)
De HEERE wil in dit uur weer twee broeders als ambtsdragers aan ons verbinden. Die ambten dienen om onze gemeenschap met Christus te versterken. De ouderlingen zijn door God aangesteld om ons in ons leven te binden aan Christus. En al ons verwachten, al ons uitzien, al ons leven en bewegen in verband te brengen met de Christus.
Niet om een visite bij ons te maken en eens wat te praten over dit en over dat, maar om ons te brengen bij Christus, bij Zijn naam en Zijn recht.
En ook de diakenen zijn er om de gemeenschap met Christus op te bouwen. Niet om hier en daar eens wat geldelijke ondersteuning te verschaffen, maar om in liefde te geven, de liefde van Christus. Om nood te leningen in gemeenschap met Christus.
(Hier eindigt het doorgehaalde gedeelte.)
En God wil ons door de dienst van Zijn knechten sterken in de gemeenschap met Christus en in het uitzien naar Zijn glorie en het verlangen naar de komst van Zijn Rijk. En dan: wat dit jaar ons ook brengen mag, wat ons zal doen lachen en wat ons zal doen wenen, de gemeenschap met Christus zal onze blijdschap zijn en Zijn Naam onze glorie en Zijn rijk onze hoop. En daarom:
'k Zal eeuwig - en ook dit jaar- zingen van Gods goedertierenheen
Uw waarheid al den tijd vermelden door mijn reen.
Psalm 89:1
We horen ten slotte dat Christus ons door Zijn gemeenschap heiligt en ons lijden verheerlijkt.
Christus is in Egypte en ondertussen worden in Bethlehem de kinderen gegrepen uit de klemmende handen van de moeders. Een slag en 't is gedaan. We zullen ons niet trachten in te denken wat er door de harten van die ouders is heen gesneden, als ze zich in ontzetting, in nog-niet-gelovende huivering over de bebloede lichaampjes van hun kinderen heen bogen.
We zullen letten op wat daar in het Woord staat: Toen is vervuld geworden wat gesproken is door Jeremia, de profeet: Een stem is in Rama gehoord, geklaag, geween en veel gekerm. Rachel beweende haar kinderen en wilde niet vertroost wezen, omdat ze niet zijn.
Ook hier moet u het niet opvatten als een voorspelling van Jeremia, die in Bethlehems kindermoord is vervuld. Nee, ook hier heeft dat woord vervuld de betekenis van: tot volheid komen, het toppunt bereiken.
Rachels geween heeft daar in Bethlehem zijn hoogtepunt bereikt.U moet eerst zien wat Jeremia hiermee heeft bedoeld. Jeremia leefde in de tijd toen het rijk van Juda onderging in de ballingschap, nadat 150 jaar tevoren het Tienstammenrijk te gronde was gegaan.
En nu laat Jeremia Rachels smart om die ondergang zien. Rachel wordt hier voorgesteld als de Moeder van Israël. Zij was de moeder van Jozef, uit wie Efraïm geboren werd, het Hoofd van het Tienstammenrijk en van Benjamin, dat later tot het Rijk van Juda zou behoren.
Eerst is Jozef ondergegaan in het Rijk van de 10 stammen. En nu gaat in Jeremia's tijd Benjamin onder in het Rijk van Juda. Zo is ze haar beide kinderen kwijt.
Daarom stelt Jeremia Rachel, de moeder van de twee takken van Israël, voor als wenend en jammerend op een van de heuvels van Rama. Waarom Rama? Men heeft wel gedacht, dat dit in verband stond met Rachels graf. Maar dat was bij Bethlehem, op grote afstand van Rama.
Jeremia noemt hier Rama, omdat dat lag op de grens tussen het Tienstammenrijk en het Rijk van Juda. De wenende Rachel staat daar op de heuvel. Als ze naar het Noorden ziet, dan is het de verlaten streek van het Tienstammenrijk, dat ze ziet en dan weent ze om de ondergang van Efraïm, dat is Jozef, haar ene zoon.
En als ze naar het Zuiden ziet, dan ziet ze de Chaldeeën de inwoners van het Rijk van Juda wegvoeren als ballingen. En dan weent ze om Benjamin, haar andere zoon.
Dat wenen van Rachel werd nu bij de moord in Bethlehem vervuld, d.w.z. volgemaakt, tot haar toppunt gevoerd, ten einde gebracht. Tot haar toppunt gebracht. Want het was ontzettend: niet in de oorlog als in de dagen van de ballingschap, maar in volle vrede werden de kinderen door de zwaarden opengescheurd, niet door een vreemd volk, maar door Herodes, door een Edomiet, door een van het broedervolk. En Israël moest lijdelijk toezien.
Dat was de vervulling van Rachels leed: het bereikte zijn toppunt. Zo ontzettend was het nog nooit geweest. Maar niet slechts het toppunt, ook het eind van Rachels wenen werd bereikt. Israëls lijden liep ten einde. Rachel kan haar tranen drogen, want haar kinderen liggen wel als geschonden lijkjes in de armen van hun wenende moeders, maar ondertussen is het Kind Jezus, de Redder van Rachels kinderen, die Israël verlossen zal uit al zijn benauwdheden, in Egypte in de veiligheid.
Het is om die verlosser, dat Bethlehems kinderen vallen door het zwaard. Christus is in die donkere wereld van Israëls lijden ingegaan, Hij gaat dat lijden vervullen, tot Zijn hoogtepunt en eindpunt brengen. En daarom: Al liggen de kinderen daar in hun bloed, dit is toch het eind van Rachels wenen, want de Messias is er, de Redder, de Behouder.
En met die Messias in Egypte hebben de kinderen in Bethlehem een gemeenschap van het bloed en de moeders een gemeenschap van het lijden.
Christus was tot die kinderen gekomen. Want Hij had gewoond in de schaduw van Herodes' zwaard. En toen het zwaard viel, toen vloeide daar bloed in Bethlehem, kinderbloed, vergoten om Christus' wil.
En zo was daar de gemeenschap met Christus.
Men noemt die kinderen wel de eerste martelaren van Christus' kerk.
Ja, de eerste martelaren. Daarom behoeft Rachel niet te wenen. Ze mag haar kinderen nu geven opdat ze sterven om Christus' wil, sterven in Christus' gemeenschap. Daarom werd Rachels lijden vervuld, volgemaakt, ten einde gebracht.
U kent wel dat gedicht van Vondel:
Bedrukte Rachel, staak dit waren
Uw kinderen sterven martelaren
en eerstelingen van het zaad,
dat uit uw bloed begint te bloeien
en heerlijk tot Gods eer zal bloeien
en door geen tirannie vergaat.
En daarin wordt Rachels lijden en wenen verheerlijkt en wordt al het lijden van Gods volk verheerlijkt. Want men lijdt nu om Christus' wil. Dat bloed vloeit om Christus en die kinderen sterven om Christus, moeders schreeuwen het uit van smart om Christus.
Zo is het met al het bloed, dat voor Christus vergoten wordt en alle leed, dat om Hem wordt uitgestaan. 0 ja, het is smartelijk als er bloed vloeit en tranen geschreid worden en banden gebroken worden om Christus' wil. Maat het is toch ook om te juichen.
Want indien wij met Hem lijden, zo zullen we ook met Hem verheerlijkt worden.
En zo is het niet slechts met het leed van de Bethlehemse moeders, niet slechts met de pijnen en de smarten van de martelaren, maar zo is het met ieder, die lijdt als een christen.
Want al ons leed, al onze pijn, al onze teleurstelling, al onze rouw, al onze droefheid. Ze staat met Christus in verband. Want ja, er is veel lijden in de kerk van Christus! veel pijn, die in de gemeenschap met Zijn pijnen moet worden doorstaan, maar daarin worden de overblijfselen van het lijden van Christus geleden.
Christus, het Hoofd, heeft geleden om als onze plaatsvervangende Borg onze zonden weg te nemen.
Maar nu moet ook het lichaam lijden. Nu moeten wij nog lijden, opdat wij in gemeenschap met Hem, Hij het hoofd en wij de leden, samen doorlijden het leed, dat God in Zijn Raad over Christus en Zijn volk besloten heeft.
En zo, broeders en zusters, mogen wij in de wereld verkeren als de gemeente, die de littekens van de Heere Jezus draagt.
Zo gaan we 1934 tegemoet en zo gaan we de toekomst tegemoet en zo zijn we getroost, wat er ook komen zal.
Straks barst de vijandschap los en dan zullen we bloeden, arme slachtschapen van Christus. Maar dan zullen we juichen in het geween, want dan dragen we de littekens van de Heere Jezus, dan mogen we ze dragen, mooier en heerlijker dan het schoonste kruis van eer.
We weten niet wat het jaar zal brengen. We hopen op de vreugde, maar al zou het de smart zijn, dan nog zijn we getroost in de Heere, want wij weten, dat ons lijden verheerlijkt is tot overblijfselen van het lijden van Christus.
En als dan misschien de vijandschap zich los scheurt, dan zullen we vallen om Christus' wil en bloeden om Christus' wil, dan zullen we arme slachtschapen van Christus zijn. Maar dan zullen we juichen in het bloed en in de tranen, want dan dragen we de littekens van de Heere Jezus.
En indien wij met Hem lijden, zo zullen wij ook met Hem verheerlijkt worden.
Amen.