Preek van ds. J.W.Tunderman

gehouden te Helpman

op 25 februari 1940

73 : 14
25 : 2

Schriftlezing

Zach. 11 : 4 - 17

4Zo zegt de HEERE, mijn God: Weid die slachtschapen.
5Hun kopers doden hen maar voelen zich niet schuldig; hun verkopers zeggen: Geloofd zij de HEERE, dat ik rijk geworden ben; en hun herders sparen hen niet.
6Voorzeker, Ik zal de bewoners van het land niet meer sparen, spreekt de HEERE. Zie, Ik lever de mensen over, ieder in de hand van zijn naaste en in de hand van zijn koning. Zij zullen dit land te gronde richten en Ik zal hen uit hun hand niet redden.
7Daarom weidde Ik de slachtschapen, omdat zij ellendige schapen zijn. Ik nam voor Mijzelf twee stokken - de ene noemde Ik LIEFLIJKHEID, de andere SAMENBINDING - en Ik weidde die schapen.
8Ik roeide binnen één maand drie herders uit, omdat Mijn ziel hen niet langer kon verdragen, en ook had hun ziel een afkeer van Mij.
9Toen zei Ik: Ik zal u niet meer weiden. Laat sterven wat sterft, laat uitgeroeid worden wat dreigt uitgeroeid te worden en laten zij die overblijven elkaars vlees verslinden.
10Daarop nam Ik Mijn stok LIEFLIJKHEID en brak hem stuk, om zo Mijn verbond te verbreken dat Ik met al die volken gesloten had.
11Op die dag werd het verbroken en zo hebben de ellendigen onder de schapen, die Mij verwachtten, erkend dat het een woord van de HEERE was.
12Want Ik had tegen hen gezegd: Als het goed is in uw ogen, geef Mij Mijn loon; zo niet, laat het na. Toen hebben zij Mijn loon afgewogen: dertig zilverstukken.
13Maar de HEERE zei tegen Mij: Werp dat de pottenbakker toe - een mooie prijs waarop Ik door hen geschat ben! Daarop nam Ik de dertig zilverstukken en wierp ze in het huis van de HEERE de pottenbakker toe.
14Toen brak Ik Mijn tweede stok, SAMENBINDING, stuk, om zo de broederschap te verbreken tussen Juda en Israël.
15De HEERE zei tegen mij: Neem u nogmaals de uitrusting van een dwaze herder.
16Want zie, Ik zal een herder in het land doen opstaan: naar wat dreigt uitgeroeid te worden, zal hij niet omzien, de jonge dieren zal hij niet gaan zoeken, wat gebroken is, zal hij niet genezen, wat nog overeind staat, zal hij niet verzorgen, maar hij zal het vlees van de vette dieren eten en hun hoeven zal hij afrukken.
17Wee de herder van niets,
die de kudde in de steek laat!
Het zwaard zal zijn arm treffen
en zijn rechteroog.
Zijn arm zal helemaal verstijven,
zijn rechteroog zal helemaal dof worden.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

Tekstlezing

Matth. 27 : 3 - 10

3Toen Judas, die Hem verraden had, zag dat Hij veroordeeld was, kreeg hij berouw en hij bracht de dertig zilveren penningen bij de overpriesters en de oudsten terug
4en zei: Ik heb gezondigd, want ik heb onschuldig bloed verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? U moet maar zien.
5En nadat hij de zilveren penningen de tempel in gegooid had, vertrok hij. Hij ging heen en hing zich op.
6De overpriesters pakten de zilveren penningen en zeiden: Het is niet geoorloofd die in de offerkist te leggen, omdat het bloedgeld is.
7En nadat zij beraadslaagd hadden, kochten zij daarvan de akker van de pottenbakker als begraafplaats voor de vreemdelingen.
8Daarom wordt die akker tot op de dag van vandaag bloedakker genoemd.
9Toen is vervuld wat gesproken is door de profeet Jeremia: En zij hebben de dertig zilveren penningengenomen, de waarde van de Geschatte, Die zij geschat hadden uit de Israëlieten,
10en zij hebben die gegeven voor de akker van de pottenbakker, zoals de Heere mij bevolen heeft.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

22 : 4, 6 en 12
132 : 12

Matth. 27 : 3 - 10
Helpman
25-2-40

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Het lijden van Christus is een ondergaan onder de toorn van God. Omdat onze schuld en zonde op Hem geladen is, wordt Hij van de Vader verlaten en als een prooi in de handen van de mensen overgegeven. God verwierp Hem en in Hem het verzondigde leven van het volk, dat Hem toebehoort.

Christus boog dan ook gewillig onder het oordeel van God en beleed, dat Hij naar recht zo moest lijden en sterven in de verlatenheid van God. Christus heeft onder Gods handen geleden. Want het is God, Die Hem dit aan doet, Die al Zijn vurige pijlen op Hem richt en Hem de lijdensbeker bereidt, zodat iedere druppel Hem een smart van God is.

God doet Hem door mensenhand slaan en door mensenmond belasteren. God doet de mensen op Hem aanlopen om Zijn bloed uit te drijven en Hem met smaad te overladen. Van alle eer en glans wordt Hij beroofd. Alles wordt tegen Hem opgezet en ieder kan Hem tergen, pijnigen, wonden, grieven, schenden, onteren en vernielen. God trekt Zijn hand van Hem terug en geeft Hem over aan het spel der hartstochten.

Maar God verderft Zijn leven in het lijden en de dood, om het weer op te wekken en in die opstanding Zich een nieuw volk te scheppen, zodat door dit lijden het leven van de Zijnen wordt vernieuwd en door Zijn dood wordt heengedragen naar het eeuwige leven in Zijn gemeenschap en wij allen in Hem de zaligheid zouden vinden.

En daarom is deze bespuwde en geslagen Christus, deze gekruisigde en ten dode gedoemde Middelaar in al Zijn verlatenheid tot de onschatbare gave van de liefde van God. Dit bloedoffer is het geschenk van Zijn welbehagen. In deze vermorzelde Christus geeft God de wereld het leven weer terug.

Wie nu dat offer van Gods liefde niet aangrijpt die zal verdorven worden als Christus aan het kruis maar zonder de verzoening van Zijn bloed. Als iemand de Heere Jezus niet liefheeft die zij een vervloeking.

Nog tijdens dit lijden openbaart God, dat alleen in dit offer het leven van de wereld Hem weer behagen kan en dat die ontsierde en tot stervens toe geslagen Christus Zijn gave tot verlossing van ons leven is.

Zo laat God de mensen de Christus slaan en mishandelen. Hij doet Zijn kroon ter aarde vertreden en al Zijn schatten en sieraden vertrappen. Maar tegelijk handhaaft Hij midden in deze verachting en versmading, dat alleen in dat bloed de wereld verzoening vindt en dat al wie dat bloed veracht en onrein maakt onder de eeuwige toorn Gods gebonden blijft.

Midden op de dag, waarop de Vader Zijn Zoon verlaat om onze zonden, openbaart Hij, dat Hij nu ook het leven verlaat, waar dit offer wordt verworpen.

Ik spreek u deze morgen van de ondergang van het leven, dat het onschatbare bloed van Christus verwierp

en wij horen van die ondergang,

dat hij door Judas is gezien en nochtans doorleeft
dat hij door de overpriesters is ontkend en nochtans ingeroepen.

De laatste twee verzen van deze tekst zijn niet gemakkelijk te verklaren. Wij horen hier, dat een woord van de profeet Jeremia vervuld werd. In werkelijkheid vinden we deze woorden echter niet bij Jeremia, maar bij Zacharia. Maar dan is dit weer de moeilijkheid, dat Zacharia niet van een akker van de pottenbakker spreekt.

Ik verklaar deze laatste verzen zo, dat Mattheüs ons hier eerst zegt, dat een woord van Zacharia in vervulling is gegaan en in het tweede vers niet voortgaat de profeet te citeren, maar ons laat zien hoe dit woord aan de Christus is vervuld.

Ik laat hierbij buiten bespreking hoe hier de naam van Zacharia door die van Jeremia is vervangen. In die laatste verzen ligt de sleutel tot de verklaring van heel dit schriftgedeelte. We moeten daarom eerst vragen wat Zacharia in het elfde hoofdstuk van zijn profetieën heeft geopenbaard. De profeet spreekt hier van de afval van de HEERE. God heeft Zijn volk een Herder gegeven in de Messias. Hij is de ware Herder, Die Zijn leven stelt voor de schapen en Die hen beschermt tegenover de dieven en de trouweloosheid van de huurlingen.

Maar Gods volk viel van die enige Herder af. Dat werd reeds gezien in de dagen van Zacharia en dat werd vervuld in de tijd van Christus' leven en sterven op aarde. Israël keerde zich af van de genade van God. Het wilde zijn eigen gerechtigheid bouwen en daarom spande het alle krachten in om de dienst van de schaduwen in stand te houden, menende, dat ze in die schaduwendienst een afbeelding van hun eigen, zelf gewerkte gerechtigheid hadden.

Over dat afvallige volk komt nu het oordeel van God. God geeft kwade herders. Het zijn mannen, die voor de kudde niet zorgen. Ze eten naar hartelust het beste van de kudde en verkopen de schapen in de handen van veehandelaren, die de schapen slachten en de kudde uitroeien. Zo komt Gods oordeel over de schapen van Zijn weide. Maar ook over die ellendige herders zal Hij komen met Zijn wraak. Zo lezen we in het laatste vers: wee, de nietswaardige herder, de verlater van de kudde. Daarom krijgt de profeet bevel de schapen van Israël ter slachting te weiden. Hij breekt de twee staven, genaamd liefelijkheid en samenbinding.

Met het breken van die staf liefelijkheid of goedertierenheid wordt het verbond van de genade over dat volk te niet gedaan. En met het breken van de staf samenbinding wordt het volk met de herders overgegeven aan de innerlijke ontbinding, zodat na de vervreemding van Gods verbond ook de ene mens innerlijk zich vervreemden zal tegenover de ander. Zo heeft Zacharia de kudde ter slachting geweid. Hij heeft de staven verbroken, de wraak van het verbond verkondigd en het leven aan de ontbinding prijsgegeven.

Maar hij heeft ze toch geweid. En daarom gaat hij bij de leiders van het volk vragen om het loon, dat hij als herder heeft verdiend. En dan schatten ze dat herderswerk op dertig zilverlingen. Daarin verwerpen ze de Christus. God had Hem tot een Herder over Zijn kudde aangesteld. Hij had Gods volk geweid in de woestijn en in Kanaän, door die dienst van Mozes en David, de profeten en de koningen. Heel die herdersdienst van de Christus wordt nu door de volksleiders op dertig zilverlingen getaxeerd, dat is de prijs van een slaaf.

Zacharia krijgt bevel om die dertig zilverlingen in de tempel te werpen. Ze zijn voor de pottenbakker. Dat wil zeggen: de oversten kunnen dat geld gebruiken om enkele potten of vaten aan te schaffen ter instandhouding van hun vervalste schaduwendienst, opdat ze met dat geld nog meer zullen trachten hun eigengerechtigheid te werken en op zichzelf te vertrouwen, om zich te verheffen tegen de heerschappij van de genade.

Zo spreekt dit hoofdstuk van het oordeel van God over het volk, dat Hem en Zijn genade verachtte. Het gaat over de afval van Israël. Maar dan wordt hier die afval gezien als een moment in de grote afval. Het gaat hier niet slechts over het volk Israël, maar over alle volken. Dat lezen we in het 10e vers: En ik nam mijn stok Liefelijkheid en ik verbrak ze, te niet doende Mijn verbond, dat Ik met al deze volken gemaakt had.

God heeft de Christus niet slechts aan Israël tot een Herder gegeven. Het Christusgeschenk was voor alle volken bestemd. Zo heeft de Christus Israël geweid. Hij had de leiding in het hele leven van dat volk. Hij ging ze voor tot in de oorlogen toe. En Hij leidde ze door Zijn Woord en Geest in de weg van de HEERE. Maar - en nu, loopt de profeet vooruit op de tijd van het Nieuwe Testament - God gaf Zijn Zoon alle volken tot een Leidsman.

Hij ontving de leiding in het leven van de naties. Zo beklom Hij de troon in het leven van ieder volk. Hij onderwierp het leven van de volken aan de heerschappij van Zijn genade. Waar heeft Christus de troon niet beklommen? En waar greep Hij niet naar het leven? Hij heeft onder alle volken de genade van God geopenbaard. Zo werd Hij de Koning van ons volk en ons land. Door Zijn Geest verwierf Hij de leiding in onze geschiedenis. De troon van Christus staat gevestigd in ons vaderland. En zo beklom Hij ook de troon in het leven van de andere volken. Dat is de heerlijkheid van Zijn Koninkrijk, dat uitstraalt over alle naties.

Wie zal Hem verdrijven uit Zijn heerschappij? En wie zal Hem de leiding in het leven van ons volk ontzeggen? Hij zal hier heersen in het leven van de volken totdat Hij wederkomt om te oordelen de levenden en de doden. In het overblijfsel houdt Hij alle volken in Zijn greep omklemd. Want in dat overblijfsel omgreep Hij het gehele leven. Hij houdt dat vast, totdat straks in een punt des tijds ook de volken veranderd zullen worden en het sterfelijke en verderfelijke met onsterfelijkheid en onverderfelijkheid zal worden aangedaan. Zo heerst Christus over ons volk en over andere volken tot in eeuwigheid.

Maar in die volken zal de geest van de afval worden geopenbaard. God zal de volken in het overblijfsel behouden, maar de grote massa doen ondergaan in de afkerigheid van Hem. En dan zal Hij Zijn verbond over die volkeren teniet doen. Hij zal de staf Goedgunstigheid breken en daarna ook de staf Samenbinding. Na de vervreemding van God zal een innerlijke vervreemding het leven van de volken verstoren.

Zacharia ziet die grote afval aan het eind der dagen. En hij ziet Israëls afval als een moment daarin. Want in dezelfde tijd, waarin God Zich tot alle volken gaat wenden, keert Israël, dat reeds zoveel eeuwen Gods genade kende, zich van Hem af in de verwerping van Jezus Christus. Wat aan het eind der dagen over de hele wereld geschieden zal, dat heeft voor Israël plaats op Gabbatha en Golgotha. Ze hebben de Heer der heerlijkheid gekruisigd. Daarom begint de grote afval met Israëls verwerping van de Middelaar.

En nu horen we wat Mattheüs zegt. Het bloed van Jezus Christus is onschatbaar. Daartegen kan de wereld niet opgewogen worden. Want de wereld is verloren zonder de verzoening van dat bloed. Christus is gekomen om Zijn bloed te geven voor de verzoening van de zonde der wereld. Daarom kwam Hij tot Israël als de Herder, Die Zijn leven stelde voor de schapen. Hij kwam om hen voor te gaan, opdat zij Hem zouden volgen. Daarin zou Hij de heerschappij van Zijn genade vestigen onder dat volk en Zijn troon beklimmen om de Zijnen te regeren.

Hij komt tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Zij willen de Christus doden. En als ze dan Hem slechts door verraad in handen durven nemen, dan kopen ze Judas tot het verraad. Ze schatten de prijs van dat bloed. Hoeveel willen ze geven om zich van Hem te ontdoen. De prijs wordt geschat. Het bloed van Christus wordt op dertig zilverlingen getaxeerd en Judas neemt de geldstukken aan. Hij pleegt verraad.

En nu is Jezus veroordeeld. Judas komt tot zichzelf. Wat was Judas? Een laagbij-de-gronds sujet? Een gemeen zielverkoper? Een harteloos en gewetenloos mens? Ach nee, Judas was een ongelovige. Hij was een idealist, een man die prijs stelde op een zuiver blazoen, een gaaf karakter misschien. Jezus heeft hem toch niet voor niets geroepen om apostel te zijn. Judas een prachtkerel wellicht, een man uit een stuk, een apostolische figuur, maar - een ongelovige.

Jezus heeft toen om het hart van Judas geworven. Niemand kan peilen de diepten van de gebedsworstelingen om Judas' behoud. Ik heb niemand verloren uit degenen, die Gij Mij gegeven hebt dan de zoon der verderfenis. Jezus heeft Judas verloren. En nog in de nacht waarin Hij verraden werd heeft de Heere Zich laten gaan in Zijn liefde tot Judas en Hij reikte Hem het stukje brood uit als het naakte bewijs van Zijn onvergelijkelijke liefde.

En dan slikt Judas dat weg. Hij verstaat die liefde niet, want zijn hart is ongelovig. En Hem steekt de liefde van de discipelen en discipelinnen. Daarin was een gemeenschap die Hij niet verstond. De zaligheid van die gemeenschap was hem vreemd. Judas heeft Jezus verraden door zijn ongeloof. In het ongeloof wortelt het verraad. Niet door alle ongeloof kan de Christus verraden worden. Maar alleen door het ongeloof van degene, die de vlam van Zijn liefde heeft geraakt en gefolterd. Die liefde was voor Judas onverdragelijk.

En daarom was het stukje brood voor hem heet als een vurige kool. Judas is tot in zijn ingewanden beroerd door de liefde van Christus. De diepten van zijn geest zijn geraakt. Niemand heeft het zo verstaan als Judas. Hij alleen zag dat het met Jezus naar de afgrond ging. Petrus en Johannes liepen met gesloten ogen met Jezus mee. Judas alleen was helderziende. Maar hij heeft dat offer niet begeerd. Hij verkocht het bloed van Jezus voor 30 zilverlingen.

En nu zijn Judas de ogen opengegaan. Zijn drift is gekoeld. Jezus gaat de dood in. Nu is zijn blazoen met bloed bevlekt. Nu is zijn ideaal verontreinigd door verraad. Wat heb ik gedaan? Ik heb verraden onschuldig bloed! Ik heb verraden onschuldig bloed! En dan gaat Judas naar de overpriesters. Maar ze stoten hem af. Wat gaat ons dat aan? U moet maar zien. De staf samenbinding is verbroken. De een staat hier vreemd tegenover de ander. En de herders van Gods volk redden niet het schaap, dat hier worstelt in de klauw van de boze. Ze redden het niet uit de tanden van de wolf. Ze laten Judas alleen.

Judas gaat heen en hij verworgt zich. De wanhoop dreef hem de dood in. Dit was geen berouw als van Petrus. Judas blijft een ongelovige. Hij ziet slechts onschuldig bloed. Hij ziet niet het bloed der verzoening. En hij gaat niet naar buiten om bitter te wenen. Hij slikt het weg. Hij ziet de ondergang van het leven, dat het onschatbare bloed van Christus verwierp.

Wat is nog zijn leven en wat is nog het leven van Israël? Hij speurt de verlatenheid van God, waarin het leven nu wegzinkt nu het de Christus verwierp. Hij ziet het leven nu waardeloos, zinneloos, hopeloos. Hij ziet de ondergang en hij vlucht niet tot Christus als Petrus in zijn bittere tranen. Hij ziet de ondergang en hij doorleeft die in al zijn verschrikkelijkheid. Alleen Christus kon hem redden, zoals Hij alleen Petrus redden kon. Maar Judas blijft wat hij was: een ongelovige, die in felle klaarheid de liefde van Christus heeft gezien en nochtans ongelovig bleef en zichzelf handhaafde in de verwerping van dat bloed.

En dan komt de vloek van dat onschatbare bloed over Judas en dan gaat hij onder in de duisternis, die hij zelf had gezocht, in de duisternis van een leven zonder Christus en het bloed der verzoening. De ondergang van het leven, dat het onschatbare bloed van Christus verwierp wordt door Judas gezien en nochtans doorleefd. Door de overpriesters wordt het ontkend en nochtans ingeroepen. Ze rapen de geldstukken op in de tempel. Ze moeten beraadslagen over de vraag waarheen ze met dat geld moeten. Het mag niet in de offerkist. Uit die offerkist hadden ze het genomen. Ze meenden, dat dat geoorloofd was.

Immers het geld in de offerkist is bestemd voor de instandhouding en verfraaiing van de tempel, dat is voor de dienst der schaduwen zoals zij die zien. De tempel en de dienst die daar verricht werd was hun een schaduw van hun eigen gerechtigheid. Die dienst der schaduwen was in gevaar gebracht door Jezus van Nazareth. Heel het gebouw van hun eigen gerechtigheid werd door het woord van die Christus op zijn fundamenten bewogen.

En daarom nemen ze dat geld uit de offerkist, want de dienst der schaduwen moet in stand gehouden worden tegen die man, die gezegd heeft, dat Hij de tempel in drie dagen zal afbreken en weer opbouwen. Maar als Judas dan zijn bloedgeld in de tempel heeft geworpen, dan leggen ze die geldstukken niet opnieuw in die kist. David mocht geen tempel bouwen, omdat zijn handen met bloed waren bevlekt. Zij mogen dat geld niet voor de tempeldienst gebruiken. Zij kopen van een pottenbakker een stuk land. Er komen telkens vreemden te Jeruzalem, Joden uit de verstrooiing en heidenen, die de God van Israël hadden leren aanbidden. Stierven ze in Jeruzalem, dan moesten ze daar begraven worden. En dan begroef men ze op de begraafplaats van de echte Joden, de mensen van Jeruzalem.

En nu richtten ze met dit bloedgeld een scheidsmuur op tussen de doden van Jeruzalem en de doden uit de verstrooiing. De mensen uit de verstrooiing zijn toch immers nu ja wel Joden, maar toch geen echte kinderen van Abraham. Ze werden in de tempel geduld. Want ze kwamen immers uit de onreinheid van het heidenleven. Nu wordt de scheiding doorgetrokken. Vreemden zullen de heilige aarde van Jeruzalems begraafplaats niet langer verontreinigen. De vreemden worden voortaan begraven op die akker van de pottenbakker, apart gehouden van de heilige Jeruzalemse begraafplaats.

Zo houden ze de dienst der schaduwen als het monument van hun eigen gerechtigheid toch in stand door deze dertig zilverlingen. Ze ontkennen de ondergang van het leven, dat het bloed van Christus verwierp. Ze zien nog licht en weten niets van Judas' wanhoop. Ze gaan voort met de bouw van de tempel en ze trekken de toren van hun eigen gerechtigheid nog hoger op: voortaan zullen ze in gewijde aarde liggen op een zuiver Jeruzalem.

Ze zien de ondergang niet. Maar Zacharia heeft gezegd, dat dit het begin van de grote afval is. Wat aan het eind der eeuwen geschieden zal met die volken die het bloed van de verzoening verwerpen, dat gebeurt hier met Israël. Christus had dat volk geweid door de eeuwen heen. Hij had Zijn profeten en koningen gezonden om dat volk te leiden. Hij had Zich te Jeruzalem een troon gesticht om Zijn heerschappij te voeren over heel het leven. Maar ze slaan vandaag de Herder en, ze slaan Hem ten dode toe. Ze verachten Zijn bloed en taxeren onschatbare genade op 30 zilverlingen.

Dit is het begin van het einde. Het einde van Israël, maar dat einde niet alleen. Dit is het begin van het einde van de wereld. Zacharia had gezien hoe het verbond teniet gedaan werd over alle volken. Hij ziet Israëls afval als moment in de massale afval der volken. De Joden trekken een scheidsmuur op. De dienst der schaduwen moet gehandhaafd blijven. Ze houden hun eigen gerechtigheid vast. Zelfs op het kerkhof zal er nu onderscheid komen. De vreemden zullen op die akker in de grond worden gestopt.

Maar Christus breekt door Zijn bloedstorting de scheidsmuur tussen Israël en de volken af. Hij geeft Zijn bloed voor de zonde van de hele wereld. Straks komt de Pinksterdag en dan spreekt de kerk in alle talen. En dan gaan de apostelen uit. Het Evangelie wordt gepredikt. Christus gaat de troon beklimmen in het leven van alle volken. Hij neemt de leiding. Het leven wordt Hem geheiligd. Hij gaat heerschappij uitoefenen over Grieken en Romeinen, over Duitsers en Britten, over Nederlanders en Javanen.

De overpriesters ontkennen de ondergang. En ze roepen die ondergang over het leven van Israël in. Want met hen en met hun volk zal het nu gaan als door Zacharia gezegd. De herders en de schapen zullen ter slachting overgeleverd worden. Jeruzalem zal vallen. Want dit zijn herders die de kudde voor zichzelf weiden en die de uitgemergelde schapen verslinden. De staf Goedgunstigheid wordt over hen gebroken. Het verbond wordt teniet gedaan. En de staf Samenbinding zal gebroken worden. Dit volk verteert zich nu in de ondergang. Want het onschatbare bloed van Christus zal ter verdoemenis komen over hen en over hun kinderen.

Ze zijn daarin voorlopers van de grote afval. Want zij zullen gevolgd worden door allen uit de wereld der volken, die hun eigen gerechtigheid willen bouwen en het bloed van de verzoening verwerpen over allen, die zich willen rechtvaardigen door eigen bloed of bodem, cultuur of geschiedenis, aristocratische en democratische traditie. En daarom komt over hen de ondergang van het leven, die over alle volken komen zal. Hier neemt het eindgericht een aanvang. Het laatste oordeel gaat beginnen bij het Huis van God. Israël wordt verworpen. En daarom gaat van deze geschiedenis tot aan het eind der dagen dit getuigenis uit tot alle volken; tot alle volken in wier leven Christus de troon beklom en door Zijn genade het leven ging beheersen: want is het, dat God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, zie toe, dat Hij mogelijk ook u niet spaart.

Wij zijn geënt als wilde takken in de vruchtbare olijfboom van Israël. Ons volk en andere volken hebben Israëls plaats ingenomen. Niet meer geconcentreerd rondom een dienst der schaduwen, maar geschaard rondom de troon van Jezus Christus in het midden van de volken. Het is de genade van het bloed der verzoening. En waar nu deze genade verworpen wordt, daar gaat het leven onder, daar wordt het verbond teniet gedaan en de samenbinding gebroken, daar wordt het leven door God verlaten en daar verscheurt de innerlijke vervreemding het leven uit elkaar.

Want God heeft de genade van het bloed van Christus over deze volken doen dalen. Hij heeft ons met Europa ondergedompeld in het water van de doop. Maar wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen. Indien iemand de Heere Jezus niet liefheeft, die zij een vervloeking. Maranatha.

Zoek u, gemeente, dan voortdurend de verzoening van dit bloed. Dan wordt u niet verbijsterd als de aarde dreunt onder de verbondswraak van God. Maar dan weet u het: overal waar dit bloed niet veracht wordt, daar wordt het leven gered, al is het slechts in een overblijfsel. Want daar leven wij in gemeenschap met God, gerechtvaardigd door het bloed van Golgotha. Zo zullen wij leven door de genade van dit onschatbare bloed.

Amen.