Preek van ds. J.W.Tunderman

gehouden op 21 januari 1934

Te Vrouwenpolder en Gapinge

Tekstlezing
Matt. 4 : 1-4

De verzoeking in de woestijn
4:1 Toen werd Jezus door de Geest weggeleid naar de woestijn om verzocht te worden door de duivel.
2 En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij ten slotte honger.
3 En de verzoeker kwam bij Hem en zei: Als U Gods Zoon bent, zeg dan dat deze stenen broden worden.
4 Maar Hij antwoordde en zei: Er staat geschreven: De mens zal niet van brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond van God komt. (Herziene Statenvertaling 2010)

Psalm 130:4
Psalm 5:2
Psalm 63:1
Psalm 17:4
Psalm 74:20

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wij leven nu in de tijd tussen Kerstmis en Pasen.
Kerstmis was het feest van de geboorte van Jezus Christus. En straks zal Pasen de dag zijn, waarop wij luisteren zullen naar het Evangelie van de Opstanding.

Met die geboorte uit de maagd Maria begon het werk van Christus' vernedering en met Pasen kwam de grote wending: het werk was volbracht, de vernedering doorstaan en de verheerlijking kon een aanvang nemen. Tussen die twee grote heilswerken, de geboorte en de opstanding ligt dus de tijd van Christus' vernedering.

Als een dienstknecht heeft Hij Zich neergebogen onder de wil van de Vader. Hij heeft al het werk gedaan, dat Hij doen moest. Totdat Hij Zich straks vernedert tot in de diepste verachting en angst der hel als Hij geslagen en gewond, gespuwd en beledigd hangt leeg te bloeden aan de kruispaal als een Verworpene der aarde. We willen in deze weken op dat werk van Christus zien, opdat we Hem mogen kennen in het werk van Zijn verlossing.

Och, velen van ons zoeken zichzelf te kennen, eigen zonde en eigen toestand. En men wil dan steeds meer zichzelf kennen om dan van die zelfkennis op te klimmen tot de kennis van Jezus Christus. Maar die weg van de zelfkennis en het zelfonderzoek loopt dood. Je moet die weg andersom gaan.

Het Woord Gods zegt ons niet: ken u zelf. Dat is een heidense spreuk. Maar het Woord van de Heere zegt ons: Ken Christus en Zijn werk. En wie Christus kent, kent ook zichzelf. En wie in die schatten van Christus binnengaat, die gaat ook zichzelf steeds beter kennen, die gaat steeds meer zien, dat hij het van de genade moet hebben en van de genade alleen.

Wie kent Christus? In Hem liggen al de schatten van de verlossing, in Hem schijnt al het licht. En als wij in Zijn licht gaan staan, dan valt die glans van Hem op ons: op onze duisternis en eenzaamheid, al de nevels en de dampen van het leven hier op aarde. Daarom moeten we er alles aan doen om Hem te kennen. En daarom zullen we Hem zien gaan op die weg van de vernedering, we zullen Hem bezig zien in dat werk, in die bukkende gestalte van een dienstknecht.

We willen ook in dit uur weer letten op dat werk van Christus, nu ik u het Woord van God bedien en u wijs op

CHRISTUS VERZOCHT IN ZIJN ZWAKHEID

en we letten bij deze verzoeking op vier punten: op

HET WAAROM
HET WANNEER
HET WAARMEE EN
HET WAARTOE VAN DEZE VERZOEKING

Waarom is Christus verzocht?
Ons hoofdstuk begint met de woorden: Toen werd Jezus door de Geest weggeleid in de woestijn. Toen, dat wil zeggen, nadat Hij door Johannes gedoopt was in de Jordaan en de hemel was opengescheurd en de Geest van God op Hem was neergekomen als een duif. Dat was het begin van Jezus' openbaar optreden als Christus, als de Messias, Die beloofd was.

We staan hier voor het geheim van Jezus' leven. Hij was God. En Hij was mens. Als een Kind was Hij geboren, als een Kind was Hij opgevoed door Maria en Jozef en als een Kind was Hij ze onderdanig geweest. Maar dan op Zijn dertigste jaar staat Hij op. Hij gaat naar Zijn volk als de Messias. Dat is een wonder, dat we nooit zullen verstaan.

De Schrift zegt ons niet hoe dat gegaan is, hoe er in het hart van de mens Jezus langzaam dat bewustzijn is gerijpt: Ik ben de Beloofde, de Verlosser, Die van ouds de vaders is toegezegd. Dat is geschied door een bijzondere werking van de Geest. En we verstaan er geen duizendste van.

We weten slechts dat het op Zijn dertigste jaar doorbreekt: Ik ben de Messias, Ik moet naar Mijn volk om het werk van Mijn Vader onder Mijn volk en voor Mijn volk te doen. En dan gaat Hij weg uit Nazareth. Hij gaat naar de verloren schapen van het huis van Israël.

En waar kan Hij die verloren schapen vinden? Niet in Jeruzalem, niet in het Sanhedrin, maar in de woestijn van Judea, in Beth-Abara, waar ze uit alle hoeken van het Heilige land waren samengestroomd onder de prediking van Johannes. Daar ontvingen ze brood voor de zielen, daar vernederden ze ze zich onder het Woord van de Heere, daar werden ze gedoopt.

En daar onder die verloren schapen van het huis Israëls was de plaats voor Jezus. Daar moest Hij heen. Zo komt daar God tot Zijn volk, de zoon van de Vader gaat Zich onder hen vermengen. Hij komt Zichzelf met hen verbinden. Hij daalt af tot hun vernedering en verootmoediging, opdat Hij ze verblijden zal met Zijn Naam, Zijn kracht, Zijn glorie.

Daarom moet Hij ook met Zijn volk gedoopt worden door Johannes, want het kwam Hem toe, de gerechtigheid van Zijn volk te volbrengen. En zo ontvangt Hij de doop tot vergeving van zonde. Hij daalde af in het water en nu werd die doop ook voor Hem een teken, zoals de doop voor heel Zijn volk een teken was.

Voor Hem een teken, dat God Zijn werk zou aannemen, dat Hij wel met de zonde van Zijn volk beladen in de dood moest ondergaan, maar dat Hij straks zou opstaan tot heerlijkheid om dan Zijn verloste volk te doen ingaan in het Koninkrijk van Zijn Vader. Zo was die doop ook voor Jezus een teken en zegel tot vergeving van de zonde van het volk van God.

En dan komt er een breuk in de hemel, de heerlijkheid van God gaat open en de Geest van God komt als een duif op Hem. Jezus had van Zijn geboorte af aan al die Geest gehad. De Schrift zegt van Hem: En het Kindeke wies op en werd gesterkt in de Geest en vervuld met wijsheid en de genade van God was op Hem. Toch komt hier de Geest als een duif.

Je moet Christus hier zien in Zijn ambt. Hij is onze hoogste ambtsdrager, Die in den Naam van de Vader het Christus-ambt, het Messias-ambt kwam bedienen. En bij dat ambt, dat Hij nu in het openbaar ging uitoefenen, ontving Hij nu de Heilige Geest als ambtsgeest, opdat Hij dat werk zou kunnen vervullen en uitvoeren.

En als Christus dan die Geest van het Messiasambt ontvangen heeft, dan komt er een stem uit de hemel: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb.

Aan dat Woord van de Vader zou de mens Jezus Zich kunnen vastklemmen als de beproevingen en verzoekingen zouden komen. Hij kende het Woord van Zijn Vader in de profetieën. En in dat boek van de profetieën had Hij Zichzelf herkend als de Christus van de Schriften. En nu had Hij daarbij nog dat bijzondere Woord uit de hemel als een bevestiging van het Woord van de profetieën. En zo kon Christus Zijn ambtswerk aanvangen door de kracht van Woord en Geest.

Wij weten eigenlijk maar heel weinig wat een ambt is. Misschien heeft de valse democratie, die ook onder ons zijn vorderingen gemaakt heeft, de gedachte van het ambt verloren doen gaan of teruggedrongen. Wij moeten in gehoorzaamheid aan het Woord van God weer zoeken naar de inhoud van de ambtsgedachte, opdat we daarin zien de verordeningen van de Heere. Maar bovenal opdat we zien het Ambt van de Heere Jezus tot verlossing van Zijn volk.

Toen David tot het Koningsambt was gezalfd, versloeg hij een beer en een leeuw. En straks gaat hij tegen Goliath ten strijde. Het ambt rust ons toe in de kracht van de Heere. En dat moet niet slechts onze ambtsdragers de kracht schenken om in de kracht van de Geest het werk van de Heere te verrichten, maar dat is voor ons allen: u bent, broeders en zusters, gezalfd met de zalving van Christus. U hebt een ambt als gekochten met het bloed van de Heere Jezus.

Toen David gezalfd was, had Hij de kracht en de bevoegdheid om dat ambt te bedienen, eerst tegenover een dreigende leeuw, vervolgens tegenover de reus Goliath, in de oorlogen van de Heere en tenslotte op zijn troon. Zo is ook Christus ten strijde getrokken toen Hij Zijn ambt ontvangen had. Hij ging de strijd beginnen niet met vlees en bloed, maar met de Overste van deze wereld, de vorst van de duisternis, Satan, de tegenstander van God.

Toen werd, zo staat er, Jezus door de Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden door de duivel. Daar in de woestijn traden ze tegen elkaar op. Dat was hun eerste ontmoeting: de Zoon van God in mensengedaante tegenover die Geweldige.

Satan is een schepsel van God. Hij is door den Heere gesierd met een geweldig vermogen. In die satan schitterde de kracht en de wijsheid van God. Wat een genie, wat een held, wat een kampioen. Maar al die gaven en talenten, al die krachten en vermogens werden door hem gebruikt om God te honen en Zijn werk te belagen.

En zo moest het daar in de woestijn tot een worsteling komen. Alle oorlogen, die de mensen op aarde voeren, vielen bij die strijd in het niet. De oorlog, die we pas beleefd hebben, deed de aarde beven, ja, de aarde beeft nog. De wereld is uit zijn voegen gelicht. Maar die worsteling van de volken is maar kinderspel geweest bij die verzoeking in de woestijn.

Zo stonden ze daar tegenover elkaar: Satan, de held uit de afgrond, voor wie Michaël, de strijdengel van de Heere, zelfs ontzag had, tegenover Jezus, Gods Held, die echter moest strijden in de zwakheid van de mens. Zo stonden ze daar oog in oog voor elkaar: de verzoeker, de oude slang, die de mens in het Paradijs verleid had én Christus, de Ambtsdrager, de Beloofde, de Tweede Adam.

Ja, de tweede Adam. Je ziet nu wel waarom Christus verzocht werd. Eenmaal was de eerste Adam verzocht door de duivel en hij was gevallen. En nu moest ook de tweede Adam verzocht worden door diezelfde Verzoeker, opdat Hij in die verzoeking staande kon blijven. Daarin stemmen ze beiden overeen. Het werk van God, dat Adam had afgebroken moest door Christus worden vervuld. Zo moest Hij ook worden verzocht.

Er is echter niet slechts overeenkomst, maar er is ook groot verschil tussen die verzoeking aan het begin van het mensenleven en die verzoeking in het kritieke ogenblik, toen het er voor de mensheid op aan kwam in het hoogtepunt van de macht van de hel. Je merkt dat verschil wel op als je let op het wanneer van de verzoeking. Dat is onze tweede gedachte in dit uur: Wanneer is Christus verzocht?

Wanneer is de eerste Adam verzocht? In het Paradijs. De dieren waren tot hem gekomen en hij had ze namen gegeven. Zo moest het: de mens moest over de dieren heersen. En toen had God Adam een vrouw gegeven. En hij had gejuicht: Eva, de moeder van alle levenden.

En toen was God tot die mens gekomen en had voor hem al de schatten van het Paradijs geopend: Van alle bomen van deze hof zul je vrij eten. En toen had Adams hand al die rijkdommen betast en zijn tong had geproefd en zijn oog had zich verlustigd in de glans en de fonkeling.

Midden in die schatten, midden in die wereld van rijkdommen, midden in die overvloed van weelde was de verzoeker tot de eerste Adam gekomen en hij had gegeten. Hij was gevallen, hij was bezweken. Hij had gedaan wat verboden was.

En wanneer is nu de tweede Adam verzocht? Niet in een Paradijs, maar in de woestijn. Ja, ook die tweede Adam stond daar in de kracht van Zijn menselijke natuur.

Marcus verhaalt ervan, hoe Christus was bij de wilde dieren. Daar ziet u de tweede Adam in Zijn heerlijkheid: hij heerst over de dierenwereld. Dat paste immers bij de mens. Zo moest het en zo heeft God het ook geleid: Christus was bij de wilde dieren.

Maar al stond Christus daar in de woestijn als de Koning van de Schepping en al waren de dieren van de wildernis Hem gehoorzaam, toch was het geen omgeving, die bij Zijn koninklijke staat paste: hij was in de woestijn. En Hij had daar veertig dagen gevast. Hij leefde niet in de overvloed, maar Hij leefde in gebrek. God onderhield Zijn lichaam rechtstreeks door Zijn Woord.

Nee, ons leven hangt niet van de spijzen af. Dat zijn maar de middelen, die God heeft ingesteld, goede gaven van de Heere, die Hij verordend heeft, omdat het Hem beliefd heeft ons door die middelen in het leven te houden.

En Christus is die weg van vasten in gehoorzaamheid gegaan. Hij heeft Zich niet onttrokken toen de Geest Hem de woestijn indrong. O, Jezus had kunnen wegblijven. Hij had kunnen weigeren de woestijn in te gaan. Hij had kunnen zeggen: breng het beste van de aarde hier en laat ik eten en drinken.

Maar Hij liet Zich drijven door de Geest. Hij ging in gehoorzaamheid ook al wist Hij, dat de Geest Hem wegleidde opdat Hij straks in de honger verzocht zou worden door de Satan. Hij vervulde trouw Zijn ambt van Gezondene van de Vader tot redding van het verloren mensengeslacht.

En daarom ging Hij in geloof. Hij wist dat God, Zijn Vader niet aan de middelen gebonden was, niet aan brood en water, en Hij ging in het vertrouwen, dat Zijn Vader Hem in de woestijn onderhouden kon alleen door Zijn Woord, buiten de middelen van eten en drinken om.

En dan komt het ogenblik van de verzoeking. Wanneer? Dat lees je in vers 2: en als Hij veertig dagen en nachten gevast had, kreeg Hij uiteindelijk honger. De Vader onttrok aan Zijn Zoon de onderhoudende kracht en toen stond daar de Zoon van God in al Zijn menselijke zwakheid en afhankelijkheid.

Hij kreeg uiteindelijk honger. Dat wil niet zeggen dat er zo langzamerhand de behoefte aan eten en drinken weer merkbaar werd. Nee, uiteindelijk kreeg hij honger. Hij stond daar in de wildernis, er was geen brood of water te verkrijgen en daar in die dorre streek voelde Jezus, dat Zijn krachten Hem gingen begeven.

We weten niet hoe hoog de honger gestegen is, maar toch mogen we aannemen, dat de Heere Jezus hier in Zijn hoogste aanvechtingen kwam. En dat is wat voor Hem geweest toen de Vader Hem de ondersteuning van Zijn leven onttrok, toen Hij ging merken: ik moet nu eten en drinken en anders bezwijk Ik. Dat is wat geweest toen Hij iets ondervond van wat het later zou zijn, als Hij het zou uitkermen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?

En dan komt dat ogenblik, het uur van de Satan, dan breekt de macht van de hel los en stormt het op Hem aan.

We willen in de derde plaats op het waarmee van deze verzoeking letten. En de verzoeker kwam en zei tot Hem: Indien U Gods Zoon zijt, zeg dan, dat deze stenen broden worden.

Driemaal is de Heere Jezus verzocht: eenmaal in de woestijn met Zijn menselijke zwakheid, de tweede maal op het dak van de tempel met het Heilige, en ten slotte op de berg met de Koninkrijken van de wereld. En driemaal kwam tot Hem het Woord van den verzoeker: Indien Gij Gods Zoon zijt… Dat is een zware aanval geweest, dat driemaal: indien…

De stem van de Vader had van de hemel geklonken: Jij bent Mijn geliefde Zoon. En dat was voor de Mens Jezus een bron van kracht geweest. Daaraan mocht Hij Zich vastklemmen in Zijn hoogste aanvechtingen. Hij had het Woord van God, het Woord van de Vader. Zo wandelde Hij in geloof.

En nu komt de satan om Hem dat Woord Gods te ontnemen: indien jij Gods Zoon bent, laat het dan maar eens zien. Jij bleke en verzwakte Mens, straks lig je in het zand te sterven en denk je, dat je de Zoon van God bent? Zeg nu maar eens tot die stenen, dat ze broden worden, want als Zoon van God moet je dat immers kunnen?

Zo dringt de satan op Jezus aan. Zo kwelt hij Hem om Hem te verzoeken. Als Jezus naar de satan luistert dan verlaat Hij de weg van Zijn Vader en als Hij niet naar de satan luistert dan kan die satan vragen waar het nu uit blijkt dat Hij de Zoon van God is: de Zoon van God Die tussen stenen en zand honger loopt te lijden. Dat is voor Jezus een zware verzoeking geweest.

Want het was toch Zijn recht. Hij was immers de Koning van de wereld. Hij had macht te bevelen en dan zou het gebeuren. Zo zou het ook straks zijn in die andere verzoekingen. Dan zou Jezus staan op het dak van de tempel. En dan zou de satan zeggen: werp u zelf naar beneden. Dat zou toch weer Jezus' recht zijn. Was daar niet van Hem in de profetieën geschreven: Snel zal tot Zijn tempel komen die Heere, die Gij zoekt.

En zo zou het straks ook zijn met de koninkrijken van de wereld. Jezus was toch in de wereld gekomen, opdat Hij de wereld zou winnen. En toch spreekt Jezus niet tot de stenen. Ja, het was Zijn recht om broden in de woestijn te gebieden en om Zich op de tempel te laten vallen en de koninkrijken van de aarde in bezit te nemen.

Hij mocht wonderen verrichten, straks doet Hij het ook: vijfduizend worden er door Hem gespijzigd. En Hij mocht tot Zijn tempel komen, straks op een ezelin en Hij mocht de koninkrijken nemen, straks als Hij de satan zijn buit ontnomen zal hebben.

Hij mocht dat alles. Het was Zijn recht. Maar Hij mocht dat niet doen om Zichzelf. Hij mocht dat doen als Zijn Vader het Hem vroeg ter verlossing van de wereld. Hij mocht wonderen doen, schatten uitdelen, de tempel innemen, koninkrijken doen bukken, maar alleen als dat een onderdeel was van het werk, dat Hem door de Vader was opgedragen.

Nee, Hij mocht dat niet voor Zichzelf doen en nemen, niet voor eigen eer en eigen Naam. Hij mocht dat alleen doen als de Vader het van Hem eiste. Hij was Mens en moest als een nederig Mens bukkend voor het Woord van de Heere het werk doen en als een zwak mens wandelen in de weg, die de Vader Hem deed gaan.

Als Hij die stenen geboden had, dan zou Hij het voor Zichzelf gedaan hebben, dan zou Hij zijn ingegaan tegen de verordeningen van de Heere voor het verzwakte en vernederde mensenleven, dan zou Hij inbraak hebben gepleegd in de wereld, die van Zijn Vader was.

Nee, Hij moest daar in die woestijn hongeren zoals alle zwakke mensen in de woestijn zouden hongeren. Hij moest wachten op wat Zijn Vader beliefde Hem te geven, Hij moest leven uit de hand van de Heere.

En zo heeft de Heere Jezus daar als Mens gehongerd opdat Hij ook daarin het werk van de Vader zou volbrengen. Want het ging in Zijn leven niet om Hem, maar om de eer van de Vader en om de redding van Zijn volk. En zo heeft Christus geworsteld om ons.

O, er moeten er twee om ons worstelen: Christus en de Satan. Ja, er zijn er in de wereld, om wie niemand worstelt. Die zijn het eigendom van de Satan. En die hebben dikwijls rust, want er wordt om hen niet gestreden.

We zien daar in de woestijn die strijd om ons, om de kerk. En we zien daar de Heere Jezus worstelend en biddend in de verzoeking worstelen om ons behoud. En we zien Hem Zijn werk doen in die diepe vernedering als een hongerend mens tegenover den Mensenmoordenaar van het begin.

We denken ons de strijd van de Heere Jezus om het behoud en de redding van de wereld zo dikwijls aan het eind van Zijn leven. En, ja, toen ging het hoog en bang.

Maar Hij heeft de hele tijd van zijn verblijf op aarde die strijd gevoerd. In al wat Hij deed of sprak was het Hem om onze verlossing te doen. Ieder wonder dat Hij verrichtte, ieder Woord, dat Hij sprak, iedere druppel van bitterheid, die Zijn hart deed krimpen werd gericht en was bestemd om het werk van Zijn verlossing tot stand te brengen.

En nu wordt er nog geworsteld om ons behoud, nu trekken nog de machten tegen elkaar op: de Geest van God en de geest uit de afgrond.

Ja, ons leven lijkt wel vlak en onbewogen dikwijls, maar het gaat er toch om, dat uw leven als een buit gerukt wordt uit de macht van de Boze. En al de strijd, al de moeite, al de worsteling, die u doormaakt is maar als een echo uit de worsteling van de Geest om het behoud van uw leven.

En al dat rumoer van de tijd, heel die worsteling van onze dagen is maar een weerslag van de grote oorlog van de Heere, die de engelen Gods voeren onder de heerschappij van het Lam tot redding van Zijn Kerk tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers van de wereld, van de duisternis van deze eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht.

En ja, dan snijdt dat in ons leven in. Want dan komt de satan om te ziften als de tarwe. Maar dan weten we dat Jezus Christus overwonnen heeft, ook daar in de woestijn om onzentwil en dan worstelen we mee in ons gebed en dan worstelt de Heilige Geest in ons met onuitsprekelijke verzuchtingen:

Maak uwe weldaan wonderbaar
Gij, Die uw kinderen wilt behoeden
voor 's vijands macht en vreeselijk woeden
en hen beschermt in 't grootst gevaar
Wil mij uw bijstand niet onttrekken
Uw zorg bewaak mij van omhoog
Bewaar m'als d'appel van het oog.
Wil mij met uwe vleugelen dekken.
Ps.17:4

We vragen ten slotte, waartoe de Heere Jezus verzocht is. Opdat Hij zou overwinnen en in die overwinning Zijn volk zou verlossen uit de macht van de Boze.

Jezus heeft overwonnen. Want Hij antwoordde: De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle Woord dat door de mond van God uitgaat. Nee, Jezus wilde de stenen niet gebieden. Hij wilde wandelen als een gehoorzaam en nederig mens. Hij wilde geen roof plegen in de schepping van God, Hij wilde niet voor Zichzelf naar de schatten grijpen.

Ja, Hij zou er voor strijden om het te winnen: brood voor de zijnen, opdat ze konden eten, en water opdat ze konden drinken. Maar Hij zou niets komen doen voor Zichzelf, niets komen halen voor Zichzelf, niets komen gebieden voor Zichzelf. Voor Zichzelf vroeg Hij niets. Hij zou alles dragen: nu honger in de woestijn en straks geen steen om het hoofd op te leggen en ten slotte zal Hij Zich de kleren van het lichaam laten nemen, ja, zelfs de edik weigeren, opdat Hij alle smarten dragen zou en alle druppels van Zijn lijdensbeker zou proeven.

Wat een vernedering daar in de woestijn. De satan vraagt Hem: indien U Gods Zoon bent... En dan handhaaft Hij tegenover de satan niet Zijn eer als Zoon van God, maar Hij antwoordt in onbegrijpelijke vernedering: de mens, de mens zal van brood alleen niet leven. Ja, een mens is gebonden aan brood en water, aan eten en drinken, hij is gebonden aan de middelen aan de vruchtbaarheid van het land, aan de opbrengst van de bodem.

En zo is Jezus, die nederige Mens in de woestijn ook gebonden aan het brood. En toch: de mens zal bij brood alleen niet leven. Het hangt niet van de middelen af, het hangt niet af van wat we eten en drinken. De mens zal leven bij alle Woord, dat de mond van God uitgaat.

Jezus haalt daar een Woord van Mozes aan, dat Hij sprak tot Israël. Israël was door de woestijn getrokken zonder brood en zonder water, maar de mond van de Heere had gesproken en toen was er manna uit de hemel gekomen en water uit de steenrotsen.

Zo zou ook Jezus niet leven bij brood en water, maar bij het Woord van de Heere, dat Hem reeds veertig dagen gesterkt had. Bij dat Woord zou Hij leven ook al kreeg Hij nu uiteindelijk honger, al liep Hij nu, bevend van de honger en smachtend van de dorst door het hete woestijnzand.

Daarom zou Hij in die weg van God blijven. En daarom zou Hij het werk van de Vader doen in bukkende en dienende gehoorzaamheid, tot het einde, tot de dood aan het kruis. En daarmee heeft Hij ons verlost. De hel zal het niet winnen. Christus neemt ons als een buit. Daar in de woestijn heeft Hij geworsteld om onze boeien te breken, de koorden los te maken, de touwen te scheuren.

O, daar gaat het om in de wereld. 't Is een strijd tussen de machten: Christus en de Satan. Wij mensen liggen daar maar onder, klaar om er op te trappen. Maar we weten het: Christus heeft de strijd gestreden en de overwinning behaald en de draak vertrapt en de kop verpletterd. En daarom is het voor ons beslist, ook hoe we in de wereld zullen leven: niet bij brood alleen, maar bij het Woord van God.

Dat brood is maar middel. Daar moet de Heere Zijn Woord aan verbinden. Hij moet de krachten, die Hij er in het groeien heeft ingelegd ontbinden opdat daarin ons lichaam gesterkt wordt. En zo eten we alle dagen van het Woord van God.

En zo is het in ons hele leven. 't Kan zijn, dat de worsteling van Christus met de Boze straks weer dieper in ons leven grijpt, dat alle machten los komen en de grote strijd weer de wereld beweegt. En 't kan zijn, dat wij in die strijd weer moeten bloeden en hongeren. Maar al zal men ons het brood ontnemen, dan zullen we nog leven bij alle Woord, dat de mond van God uitgaat.

En dan zullen wij verzadigd worden met het vette van het Huis van de Heere door Hem, Die voor ons honger heeft geleden en verzocht is geweest, door Jezus Christus, het brood, dat uit de hemel is neergedaald, door Hem, de Zoon van God, Die Mens werd om onzentwil, Die arm werd, daar Hij rijk was.

Zo zullen we leven, zelfs al moeten we sterven door Jezus Christus, de Overwinnaar, Die de hel gebonden heeft, onze Koning, Die de satan overwon.

Hij is verzocht en Hij heeft geworsteld en Hij heeft ze niet voor Zichzelf opgeëist: het brood in de woestijn en straks de tempel van God en de koninkrijken van de aarde. En omdat Hij overwonnen heeft, heeft Hij alles voor ons verworven: brood om te eten en het Huis van de Vader met Zijn vele woningen en de koninkrijken van de aarde. Want Hij bracht ons alle Woord, Dat de Mond van God uitgaat. En daarin hebben we alles, alles.

Amen.