Preek van ds.J.W.Tunderman

Gehouden te Vrouwenpolder en Gapinge

op 27-5-1934

Tekstlezing:

Romeinen 8: 14-18

14:Immers, zovelen als er door de Geest van God geleid worden, die zijn kinderen van God.
15Want u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot kinderen ontvangen, door Wie wij roepen: Abba, Vader!
16De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn.
17En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus; wanneer wij althans metHem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.
18Want ik ben ervan overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden.
(Herziene Statenvertaling, 2010)

27-5-34

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

De rij van de grote feesten is nu met Pinksteren voor een jaar weer voorbij. We hebben Pasen gevierd, Hemelvaartsdag en Pinksteren. We hebben gehoord van de opstanding van Christus en van Zijn hemelvaart. En we weten van Zijn belofte dat Hij zal terugkomen op de wolken als Overwinnaar. En toen hebben we Pinksteren gevierd. Dat is het feest van de volle ontsluiting van de verlossing. Want de Heilige Geest is in de Kerk gekomen.

En nu zijn we rijk. Want we hebben Jezus Christus in de hemel en we hebben Zijn onfeilbaar Woord, Zijn onwankelbare belofte van Zijn wederkomst en we hebben Zijn Geest in ons midden, hier in de kerk. Wat zijn we rijk, wat zijn we ontzaglijk rijk. We kunnen zelf niet omvatten hoe rijk we zijn.

En God heeft ons, Gereformeerden, de genade gegeven, dat we ons met onze rijkdom niet opsluiten in de kloostercel van stil genot. Maar we treden met die rijkdom de wereld in. We hebben onze scholen, we hebben een pracht-zending, we hebben onze jeugdbonden, we hebben allerlei verenigingen op het gebied van barmhartigheid, evangelisatie en bijbelverspreiding, we hebben onze sociale organisaties, we laten onze stem horen in de pers en in de radio, we hebben boeken en schrijvers, we hebben leiders, die ons voorlichten op allerlei gebied, die ons telkens wijzen op de schatten van Christus, ook voor het leven hier op aarde.

Ja, we zijn rijk. En we ontvangen daarin de zegen van God. En we moeten allen mee arbeiden een ieder naar zijn vermogen. Maar als we dan zo rijk zijn, wat voor mensen moesten we dan toch eigenlijk zijn? Hebt u zich dat wel eens in gedacht? We hebben Christus ons Hoofd in de hemel en we hebben Zijn Geest in de kerk en wat moest er nu een kracht van ons uitgaan, wat moest er in onze kring een geheiligd leven zijn, wat moest de gemeenschap der heiligen onder ons sterk tot openbaring komen, wat moesten we toch veel bidden en wat moest het leven met al zijn strijd en moeite toch zijn één feest voor Jezus Christus. Ja, zo moest het zijn, want we zijn immers rijk gemaakt door God.

En hoe is nu de werkelijkheid? Wie zijn wij als we eerlijk willen zien hoe het met ons gesteld is? Och, wat is er een donkerheid in al die rijkdom. Wat leven we weinig uit die schatten van Christus. Wat geeft die rijkdom weinig de toon aan in ons leven. Wat is er eigenlijk weinig vrede in ons hart, weinig echte rust, weinig echte blijdschap.

En wat staan we, eerlijk gesproken op Pinksteren beschaamd. Want we horen van de Geest, die in de gemeente is en toch zien we zo weinig de vruchten van wat God voor ons gedaan heeft en nog altijd doet. En toch zijn we rijk, want alles ligt vast: Christus is Overwinnaar en Zijn Geest is bij ons. Daarom mogen we ons wel ernstig af vragen: wat is de oorzaak van dat ontzaglijk tekort? Buigen we ons nu wel werkelijk zo diep voor het Woord van God of zeggen we dat maar? Laten we ons door Zijn Geest leiden of spreken we op Pinksteren alleen maar wat mooie gelegenheidswoorden? Is misschien de werkelijkheid zo, dat we Hem bedroeven?

We willen aan die vragen denken nu we uit het Woord van God van die leiding van de Geest horen. Het Woord van God predikt ons, dat
WE DOOR DE GEEST KINDEREN VAN GOD ZIJN

en we letten op vier gedachten:

DAT DIE GEEST ONS LEIDT
DAT DIE GEEST ONS BRENGT BIJ DE VADER
DAT Hij DAARBIJ ZIJN GETUIGENIS GEEFT
EN DAT HIJ DAT GETUIGENIS BEKROONT

Wij leven en we willen leven. En wij willen graag voor onszelf leven. Dat lijkt ons een begeerlijk ideaal. We hebben het leven ontvangen en nu willen we dat graag voor onszelf houden, we willen eigen meester zijn, we willen zelf de beschikking hebben over alles wat we zijn en hebben. En we laten al heel gauw onze tanden zien als iemand over ons leven denkt te mogen beschikken.
Nee, we willen vrij zijn en we willen een stukje van de wereld hebben, waarover wij wat te zeggen hebben, waar wij mogen doen wat we willen, waar wij heer en meester zijn. En toch, al jagen we naar de vrijheid, toch kunnen we geen eigen meester zijn. We kunnen niet voor onszelf en door onszelf leven. Daar is het mensenleven niet op aangelegd. Een mens, die alleen voor zichzelf leeft, die alleen met zichzelf rekent, die alleen in zichzelf bestaat, dat is geen mens, zo'n mens bestaat niet.

Het leven dat ons geschonken heeft, is bestemd om besteed te worden aan iets of aan iemand. Het leven van de mens is niets in zichzelf. Het moet weg geschonken worden. Dan pas wordt het mensenleven. Wij moeten ons leven ergens aan kwijt. Die gedachte, dat we ons leven moeten overgeven, ligt ten grondslag aan vers 12 van ons hoofdstuk.

Zo dan, broeders, wij zijn schuldenaars niet aan het vlees om naar het vlees te leven. Want dit is de grondgedachte: wij zijn met ons leven schuldenaars, we zijn met ons leven iets verplicht, we moeten ons leven weggeven, we moeten het kwijt, we kunnen het niet voor ons houden, ons leven moet besteed worden.

Daarom kunnen we dat vers zo opvatten: Zo dan, broeders, wij moeten ons leven niet overgeven aan het vlees om naar het vlees te leven. Ja, dat is een van die machten in de wereld waaraan de mensenlevens worden weg geschenken: het vlees, dat wil niet zeggen het lichaam, zoals God dat geschapen heeft, maar de zonde, die met dat vlees bedreven kan worden.

Aan dat vlees heeft de mens zijn leven verloren. Hij moest het kwijt. En hij stond eenmaal in het Paradijs voor de keus. En God eiste Zijn leven op. Maar toen heeft de mens zich overgegeven aan het vlees. En nu is de mens gekomen in de slavernij van het vlees.

0 ja, dat is zo niet altijd te zien. De mensen erkennen niet, dat ze zichzelf kwijt zijn. Ze houden vol, dat ze eigen baas zijn, eigen meester. Ze proberen het zichzelf wijs te maken, dat ze vrij zijn en ongebonden. Maar de werkelijkheid stoort zich niet aan menselijke fantasietjes. In werkelijkheid zijn die mensen, die zo hoog van hun zelfstandigheid opgeven, die zichzelf zo denken te handhaven, in werkelijkheid zijn ze slaven, slaven van het vlees. Omdat ze zich aan dat vlees hadden overgegeven. Omdat ze aan dat vlees hun leven zijn verloren.

Maar de bezoldiging van de zonde is de dood. Want indien u naar het vlees leeft, zegt Paulus, zult u de dood sterven. Daar wisten de Romeinen van. Als ze de brief van Paulus lazen, behoefden ze in hun stad maar rond te kijken om dat in letterlijke zin te zien vervuld aan hun landgenoten. O ja, die Romeinse wereldveroveraars hadden gedacht, dat ze eigen meester waren, dat ze zichzelf niet overgegeven hadden. Maar ze hadden zichzelf overgegeven en verloren aan het vlees.

En Paulus heeft in het eerste hoofdstuk gewezen op de schandelijkheden van het vlees, waarin de Romeinen hun krachten verloren. Ze waren te zien in de straten van Rome, van die mensen, die stierven in de sIavernij van het vlees, verflenste figuren, die zichzelf en hun levenskracht hadden verloren aan de dienst van de zonde. En dan was het einde van de slavernij de dood. Dat was het vlees en dat wachtte allen, die zich verloren aan het vlees.

En als Paulus dan zo heeft laten zien hoe het gaat met de slaven van het vlees, dan laat hij zien hoe het gaat met hen, die zich stellen onder de Geest. Indien u door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, dat wil zeggen: de zonde in al haar vormen, dan zult u leven. Want zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen van God.

Dat is de grote tegenstelling in het mensenleven. Als we ons aan het vlees niet kwijtraken, dan geven we ons aan de Geest over, dan moet die Geest heerschappij voeren over ons en ons leiden. Dat is het werk van de Geest in de kerk: Hij leidt tot het kindschap van God. Hij brengt tot Christus allen, die van de Vader geroepen zijn. Hij zoekt de wegen om door te dringen in de harten van de mensen. Hij straalt door met Zijn licht om fel te belichten de slavernij van het vlees. Hij roept en trekt uit de duisternis tot het licht.

Hij breekt het hart, zodat het zich laat vangen er binden en brengen bij Christus. Hij leidt de een langs die en de ander langs een andere weg. Hij leidt dikwijls langs afgronden heen, tussen de vuren door, door de stormen heen. Hij breekt soms heel veel bij die mensen weg, Hij moet soms heel veel stuk slaan, maar Hij leidt ons tot Christus.

Nee, die leiding van Gods Geest is niet een andere leiding dan de leiding door Gods Woord. Dat is een en dezelfde leiding. De Geest doet dat door het Woord en het Woord doet dat door de Geest. Het Woord komt tot ons allen en de Geest past dat Woord op ons toe, op een ieder afzonderlijk, voor ieders omstandigheden, karakter, levensloop weer in bijzondere wijze.

Als die leiding van de Geest een andere was dan de leiding van het Woord, als dat iets aparts was dan was het Woord niet genoegzaam en dan zouden we ook die werking van de Geest, die leiding in ons leven nooit kunnen herkennen. Dan zouden we nooit kunnen weten of we wel door de Geest geleid worden. Dan zouden we altijd in duisternis rondtasten. Maar nu komt Christus tot ons met Zijn Woord, dat is de rijkdom van Pasen en Hemelvaartsdag en nu werkt de Heilige Geest in de gemeente. Dat is de rijkdom van Pinksteren. En nu verlicht die Geest ons verstand en buigt ons leven om, zodat wij acht geven op hetgeen het Woord ons zegt.

Gemeente, wordt u door de Geest van God geleid? U zult misschien antwoorden: dat weet ik niet. En aan zou u van de verantwoordelijkheid af zijn. Zo maken we ons altijd van dringende vragen af. Als ons een vraag wordt voorgelegd, die ons in het nauw brengt, dan zeggen we al heel spoedig: dat weet ik niet. Maar zo komt u van de vragen niet werkelijk af.

En daarom, gemeente, wordt u door de Geest geleid. U kunt dat weten, want de leiding van de Geest is dezelfde als de leiding van het Woord. Als u door de Geest geleid wordt, dan beeft u voor het Woord, dan zoekt u het bij de Heere Jezus. Dan laat u zich in al uw doen en laten regeren naar de wil van God. Dan drijft u niet altijd door wat u zelf wilt, maar dan luistert u naar wat de Here in bepaalde omstandigheden van u vraagt.

Dan bent u zelf uw eigen meester niet meer, maar dan hebt u zich overgegeven aan Christus, dan geeft Hij de toon aan in uw leven. De leiding van de Geest is niet iets vaags, waar we zo van verre maar iets kunnen aanvoelen. Nee, die leiding van de Geest is heel tastbaar. Leeft u naar het Woord? Dan wordt u door de Geest geleid. Maar klaagt uw geweten u aan, dat u ongehoorzaam bent aan Jezus Christus, dan wordt u door de Geest niet geleid, dan gaat u tegen Hem in, dan bent u bezig Hem te bedroeven.

En daarom, laat die vraag tot u doordringen: Hebt u de Heilige Geest, leidt die u door het leven, wilt u zich met al Gods verslagen volk voegen naar de Heere Jezus Christus of leeft u, als u zo uw leven ziet in verzet tegen de leiding van Gods Geest.

Leeft u naar het Woord of niet? Och, we leven veel in de donkerheid. Maar ligt niet dikwijls de oorzaak van die donkerheid en die onzekerheid daarin, dat de praktijk van ons leven vloekt tegen het Woord en de Geest? Hoe is het met die praktijk? Hoe leven wij in onze gezinnen, in onze zaken. Hoe staat het met onze gesprekken: Worden er onder ons niet veel ijdele woorden gesproken. Worden de verhoudingen onder ons niet bedorven doordat ieder in de eerste plaats voor zichzelf leeft, doordat we ons nog niet hebben overgegeven aan Christus doordat we onszelf willen handhaven? doordat we vrij willen zijn van de bindingen van Woord en Geest? O, als we ons maar lieten binden en lieten leiden, dan zouden we de blijdschap en de zekerheid wel vinden.

Gemeente, laat u leiden door de Geest tot in de verste schuilhoeken van uw leven, dan ontvangt u de genade van Christus in Zijn volle rijkdom: Dan zal die Geest u leiden tot de aanneming tot kinderen. Want die Geest is niet de Geest der dienstbaarheid wederom tot vrees. Maar u hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen Abba, Vader.

Die Geest is niet de Geest der dienstbaarheid of zoals er eigenlijk staat: de Geest der slavernij wederom tot vrees. Paulus wijst hier terug naar het Oude Testament. Nee, onder het Oude Testament was de Geest van God voor Zijn kinderen niet geweest een Geest van slavernij tot vrees. Die Geest had ook onder de oude bedeling de kinderen van God geleid.

Maar als Paulus hier spreekt van de Geest van slavernij tot vrees, dan denkt hij aan de praktijk onder Israël. En hoe was het met die praktijk in Israël geweest: Neen, Israël had niet gewandeld onder de leiding van de Geest in de vrijheid van de kinderen van God. Ze hadden zich gegeven aan het vlees. En toen dachten ze dat ze vrij waren en ze hadden met wrevel gedacht aan hun God, die hen wilde binden aan Zijn Woord en wet.

Zo was de Geest van God voor Israël geweest een geest van slavernij, tot vrees. Want als ze zich aan God overgaven, dan mochten ze niet meer doen wat ze wilden, dan moesten ze in de praktijk rekenen met de Heiligheden van het Verbond, dan stonden ze verantwoordelijk tegenover de Heere, dan moesten ze tienden opbrengen voor de Heilige Dienst, dan moesten ze heel hun leven zich laten leiden.

En als ze dat niet deden dan kwam God met Zijn tuchtiging over Israël heen en dan was de Geest van God niet slechts een Geest van slavernij, maar ook een Geest van slavernij tot vrees. Nee, dat was niet de kinderlijke vrees. Dat was de slaafse vrees. God o ja, dat was die God van de wet, van Sinaï, daar moest je mee oppassen.

En wat de Israëlieten tegenover de Heere gekend hadden, dat hadden de Romeinen in hun heidens verleden tegenover hun goden erkend. Neen, ze hadden die goden niet liefgehad. Maar ze hadden zich aan die goden onderworpen omdat ze sterker en machtiger waren dan de mensen. En ze hadden offers gebracht om die goden gunstig te stemmen. Zo hadden ze tegenover hun goden in slavernij geleefd. En in voortdurende vrees, want je wist nooit wat die goden doen zouden. En boven goden en mensen stond dan nog een geheimzinnige macht. Dat was het noodlot. Daar konden zelfs de goden niets aan veranderen. En dat noodlot was niet met offers gunstig te stemmen. Zo leefden ze in vrees.

En zo kan die Geest van God ook voor velen in de N.T. gemeente een Geest van slavernij worden. Zij, die zich door die Geest niet laten leiden; die zich niet zijn kwijtgeraakt aan Jezus Christus, die zich niet willen laten binden, die ondervinden, dat voor hen de Geest van God een Geest van slavernij is. Want dan moét je naar de kerk, dan moét dit en dan mág dat niet. Dan kun je niet doen wat je wilt.

Zo is de Geest van God voor velen inderdaad een Geest van dienstbaarheid, van slavernij. Dat kan ook niet anders. De Geest is de Geest van vrijheid alleen voor degenen, die zich willen geven aan Jezus Christus. Maar voor de anderen is Hij de Geest van slavernij, die het de mensen lastig maakt. Daarom zegt Paulus: U hebt niet ontvangen de Geest van slavernij, maar de Geest van aanneming tot kinderen, door welke wij riepen: Abba, Vader.

Want die Romeinen hadden zich aan Christus overgegeven en nu bracht die Geest ze tot de Vader. Want die Geest is de Geest van aanneming tot kinderen. Door die Geest leert de gelovige verstaan,dat Hij als Kind van God is aangenomen. Door die Geest leert hij roepen: Abba. Vader.

Abba, dat is het woord waarmee het gebed van de Joodse gemeente begon. Er was ook een Joods kindergebedje, een avondgebedje dat ook met die Naam begon: Abba, in Uw handen beveel ik mijn geest. Dat gebed heeft Christus aan het kruis nog uitgeroepen. In dat Abba, spreekt de kinderlijke vrees, het stil ontzag en het eerbiedig vertrouwen. Dat Abba van de kinderlijke vroomheid legt de Geest de gemeente op de lippen.

Ja, we waren vijanden van God. En we zouden er nooit aan gedacht hebben om God onze Vader te noemen, want als we vervreemd zijn van God, als we ons overgegeven hebben aan het vlees, dan is God voor ons een God van slavernij, voor Wien we niet mogen doen wat we willen. Maar als we onze levens overgeven aan de Here Jezus, als we ons overgegeven hebben aan God, dan gaat die Geest ons leiden. Dan brengt Hij ons tot de Vader. Dan doet Hij ons aannemen tot kinderen. Dan legt Hij het ons op de lippen, dat wondere woord van overgave: Abba, Vader.

Och, wij kennen maar weinig dat vertrouwen. Er leven er heel wat in onze gemeente mee, die niet durven belijden, dat God hun Vader is, die niet durven bidden, roepen, zuchten: Abba, Vader. En die zeggen, dat ze niet weten wat de oorzaak is dat ze nog geen blijdschap van het geloof kennen, en geen vertrouwen.

Hier is de oorzaak: Alleen als we door de Geest ons laten leiden, dan komen we tot het Abba, Vader. Als we ons laten leiden door de Geest, als we buigen voor het Woord, niet als we zeggen, dat we buigen, dat we Gereformeerd zijn, maar als we buigen, als we ons gewonnen geven, als we ons helemaal aan God geven, als we niets van ons leven voor Hem achterhouden. Dan leidt die Geest van aanneming tot kinderen. Dan spreken we vol vertrouwen: Abba, Vader. En dan gaat die Geest getuigen, dat we kinderen van God zijn. Hij legt ons dat woord op de lippen: Abba, Vader. En Hij verbindt daar Zijn getuigenis aan, zodat we kunnen blijven bidden: Abba, Vader.

Nee, dat Abba, Vader is maar niet bestemd voor ogenblikken van hoogggestemde vroomheid, niet voor zeer ernstige uren van ons leven. Dat moet een dagelijks gebed zijn. Dat moet onze gewone levenstoon worden. Elke dag moeten we leven en spreken en handelen, en handeldrijven en rekenen als kinderen van God, die in elke handeling en ander elk gesprek kunnen spreken: Abba, Vader.

En anders is het met ons niet in orde. Dat zullen we alleen maar kunnen als de Heilige Geest met onze geest getuigt, dat we kinderen van God zijn. Er is dus een getuigenis van ons eigen hart, van onze eigen geest. En er is een getuigenis van de Geest van God. En nu moet dat getuigenis van de Geest van God zich verbinden aan dat getuigenis van onze geest.

Als wij bidden tot God onze Vader, dan ligt daarin een getuigenis van onze geest. De grond van dat getuigenis ligt in het Woord van God. God wil Zich geven als een Vader om ons te redden van de dood. En dan werkt de Geest van aanneming tot kinderen in ons hart, zodat we toevlucht nemen tot die Vader in de hemel. Maar dan moet de Geest blijven meewerken. Dan moet er een voortdurende versterking van dat geloof zijn. Dan moet de Geest een blijvend getuigenis geven.

Och, er zijn mensen, die dat laatste vergeten. Die zeggen, dat ze zekerheid van hun geloof hebben. Maar als we met die mensen gaan praten, dan spreken ze erover alsof de zekerheid van het geloof een eenvoudig rekensommetje is en dan schudden ze het hoofd over de mensen, die daar nog moeite mee hebben.

O, voor die mensen is het maar te hopen, dat God dat bedenkseltje van mensendwaasheid ze uit de handen komt slaan. En dat ze het gaan verstaan, dat ze voortdurend, elke dag opnieuw weer gesterkt moeten worden in hun geloof. De Geest moet blijven getuigen. En nu is het met dat getuigen van de Geest als met de leiding van de Geest. Dat getuigenis van de Geest is niet een stem van boven, niet een engelenverschijning, niet een ingeving of een tekst, die ons te binnen schiet.

Neen, dat getuigenis van de Geest komt ons tegen uit het Woord, bindt ons in alles aan het Woord. En daarom behoeven we ook hier niet in het onzekere te verkeren. De Geest getuigt hetzelfde als het Woord. Daarom is dat getuigenis van de Geest bij alle gelovigen. Dat is niet alleen voor Paulus of voor enkele andere heel sterken in het geloof. Nee, het getuigenis van de Geest is het getuigenis van het Woord.

En daarom, gemeente, wat zegt u het getuigenis van de Geest. Getuigt die Geest met uw geest in het gebed, dat u een kind van God bent? De Geest en het Woord getuigen samen, dat zalig zijn de reinen van hart. Dat zijn niet de volmaakten, want dan werd er niemand zalig. Dat zijn niet de sterken in het geloof alleen, maar dat zijn alle, die oprecht tot God vluchten. Reinen van hart, dat zijn de sterken en de zwakken ja, daar zijn ook bij de heel zwakken in het geloof, de schuchtere zielen, die wat van verre blijven staan.

Och, broeders en zusters, het getuigenis van Gods Geest is heel duidelijk, want het is het getuigenis van het Woord van God. Niemand behoeft in het duister te tasten. Niemand behoeft te twijfelen of hij een kind van God is of niet. Als we maar luisteren naar het Woord, dan zullen we tegelijk het getuigenis van de Geest verstaan.

God spreekt zalig de reinen van hart, dat zijn sterken en zwakken. Maar of ze nu sterk zijn of zwak hierin stemmen ze allen overeen, dat ze zich hebben overgegeven aan Jezus Christus, dat ze hun leven willen overgeven aan Hem, dat ze zich door Hem en Zijn Geest willen laten binden.

Als we ons maar buigen voor het Woord en laten leiden door de Geest, dan zullen we zeker het getuigenis van de Geest ontvangen, dat we kinderen van God zijn. Dat is ook voor u, zwakken. Als u zich maar helemaal overgeeft aan de Here. Misschien zoekt u al heel lang naar zekerheid van het geloof of misschien zoekt u daar niet eens meer naar.

Maar hebt u zich dan wel helemaal overgegeven aan God? Hebt u zich al helemaal overgegeven aan Christus? Och, misschien kent u niet het getuigenis van de Geest, dat u een kind van God bent, maar bedenk dan dat dat getuigenis alleen komt tot hen, die zich door de Geest laten leiden en zich door het Woord laten binden, alleen tot hen, die zich ten volle hebben overgegeven aan God.

Dan spreekt het Woord u zalig en getuigt de Geest van uw kindschap. En durft u nu u stellen onder het Woord van de Heere? Durft u wel de leiding van de Geest aan? Klaagt uw eigen Geest misschien niet, dat u zich nog niet overgegeven hebt aan God, dat u nog veel voor de Heere achterhoudt, dat u nog altijd voor Hem op de vlucht bent.

Zijn er geen zonden, die u verhinderen in uw vrede met God, die u afhouden van het Avondmaal, die u de vrijheid en de blijdschap roven? Zit u misschien vast aan uw geld, of bent u hoogmoedig, denkt u nogal hoog van uzelf of koestert u wrok tegen uw naasten. Is er misschien iets in uw leven, dat het daglicht niet mag zien? Of hebt u de Heere Jezus niet van harte lief? Hebt u geen vermaak in de wet van God naar de inwendige mens?

Gemeente, geef u zich maar over aan God en houdt maar niets achter. Laat Hij het maar winnen. Hij moet maar wassen en u moet maar minder werden. Dan spreekt het Woord u zalig. En dan gaat de Geest uit dat Woord en door dat Woord getuigen, dat u echt een kind van God bent. Dan komt de blijdschap. Dan gaat u hongeren naar het Woord en zal het Avondmaal voor u een feestdag worden. Want:

De Heer betoont Zijn welbehagen.... Ps.147:6

Het getuigenis van de Geest wordt door de Geest bekroond. Deze Geest getuigt met onze geest, dat we kinderen Gods zijn. En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus.

We hebben Pinksteren gevierd en we mochten juichen omdat daarin al de schatten van Pasen en Hemelvaartsdag ons geschonken zijn. Want nu zijn we door de Geest van aanneming tot kinderen, erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus. Christus heeft alle werk volbracht. En toen heeft de Vader Hem alle dingen geschonken. Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Daarom is Hij naar de hemel opgevaren en zit Hij nu aan de rechterhand van God in de hemel.

En nu zijn wij Zijn mede-erfgenamen. Wij delen in Zijn overwinning. Wat we hier op aarde zijn of hebben is ten slotte het voornaamste niet. Wat ons leven beheerst, wat ons leven tot leven maakt, dat is ons toebehoren aan Christus.

Daar boven de wolken, daar is het eigenlijke van ons leven, daar gaat het om voor ons. Hij is meer dan alles wat we hebben, meer dan het allerduurste, het alleronmisbaarste hier op aarde. Zo wie Vader of Moeder liefheeft boven Hij is Mijns niet waardig. Ja, wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen, maar die het zal willen verliezen om Mijns Naams wil, die zal het behouden. Hij is meer dan de levensadem.

Daarom is Hij ook onze rijkdom. Want we zijn Zijn mede-erfgenamen. Straks gaat Hij Zijn Koninkrijk proclameren, als Hij komt op de wolken van de hemel. En dan wordt het getuigenis van de Geest bekroond. En we zullen als koningen met Hem heersen.

En we hebben die erfenis niet slechts in de toekomst. Wij hebben die erfenis reeds in Christus, ons Hoofd, de Overwinnaar aan de Rechterhand van God. En daarom moet Zijn Koninkrijk onze dagelijkse vreugde zijn. Dat moet in onze levenspraktijk wat uitwerken. Dat moet ons leven omzetten. Dat moet ons meenemen. En indien iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe.

Gemeente, we zijn rijk, we zijn onmetelijk rijk. Want we zijn de gemeente van Christus. We hebben ons Hoofd in de hemel en Zijn Geest in de kerk. We hebben alles, we hebben meer dan de hele wereld.

En toch, ons leven is zo arm en zo donker. Ja, naar buiten is alles in orde. We treden op in de wereld, we ijveren op allerlei levensterrein, we hebben onze actie overal. We roepen overal van Christus onze Koning en we eisen alles voor Hem op.

En toch wordt God door ons en om ons maar weinig geëerd en dikwijls veel gelasterd. Want we zeggen, dat we zoveel hebben en toch missen we zoveel. En het allererbarmelijkste is als we dat niet willen erkennen, als we alleen maar spreken alsof wij de prima-christenen zijn.

Daar lijden onze kerken onder. We zijn te hoog, omdat we zo arm zijn. En we hebben maar weinig aan onze rijkdom, omdat we zo weinig nederig zijn. En daar lijdt ook ons eigen leven onder. Als iemand maar wil twijfelen aan onze belijdenis en aan onze beschouwingen, dan stuiven we op. En zeker, dat is wel goed. Christus zegt: houdt wat u hebt. En zo mogen en moeten we strijden.

Maar als onze belijdenis zo rijk is en als we in het Woord zoveel hebben -en we hebben dat ongetwijfeld- dan moeten we er meer in leven. Want anders zijn we maar miserabele christenen, die maar wat napraten wat onze vaderen in de echte strijd van het geloof hebben beleden.

En als we het dan nog wagen om Pinksteren te vieren, dan moeten we ons meer schikken onder de leiding van de Geest, want anders is Pinksteren een feest van mooie woorden en niet meer.

En dan moeten we de Geest minder bedroeven. Dan komt er ook persoonlijke blijdschap. Dan klaart de donkerheid van ons hart op. Dan breekt het licht door. Dan komen we tot zekerheid, ook de zwakken en de schuchteren. Dan zal er weer kracht van ons uitgaan. Dan zal de wereld weer in beweging komen. Dan zal de kerk weer wat gaan betekenen in de werkelijkheid van het leven, dan zal ze weer meer zijn dan een instelling voor de Zondag, die buiten de stroom van het leven staat. Dan zal onze schuld Jeruzalem niet meer in het stof doen neerliggen. Maar dan wordt Sion uit het puin herbouwd. Dan leven wij in het licht en in de rijkdom.

Gemeente, we moeten veel verliezen van onszelf opdat de Geest de rijkdom van Christus kan toepassen in ons leven. Er is een zeer ernstig tekort in ons leven en we moeten beginnen dat nu eens eerlijk te erkennen. Laten we niet langer proberen te ontvluchten, maar laat ons buigen voor de tucht van het Woord van God, dat ons niet komt vleien, maar dat ons wel komt troosten.

Dat ons verootmoedigt, opdat we de blijdschap vinden.
Dat ons bedroeft, opdat we ons zullen verheugen.
Dat ons veel uit de handen slaat, opdat we weer zullen verstaan het getuigenis van de Geest, dat we kinderen van God zijn.

Amen.